Inhoud
- Deel 1 » De zoektocht naar de “legendarische reus”
- Discussieer en lees verder » Forum
De zoektocht naar de “legendarische reus”
De aanslag in Aalst
Het waren bijzondere tijden. Karel Van Miert, een bezadigd man, had de politie opgeroepen om “ze zonder boe of bah neer te knallen”. Louis Tobback was akkoord: “Dit soort ongedierte is geen maatschappelijke discussie waard, dat moet men bij de eerste gelegenheid liquideren.” België was in shock. In de avond van 9 november 1985 waren op de parking van de Delhaize in Aalst acht mensen geëxecuteerd. Voor de kick, blijkbaar. Spectaculair kon de buit weerom niet worden genoemd: 737.777 frank. Een van de gangsters, de legendarische ‘Reus’, was in het warenhuis achter de negenjarige David Van De Steen aangerend om die – nadat zijn moeder, zijn vader en zijn zus waren gedood – het genadeschot te geven.
De kleine David zou miraculeus overleven, en dat was het enige goede nieuws. Voor de vijftiende keer had de Bende van Nijvel toegeslagen. Het aantal slachtoffers bedroeg nu 28. Opnieuw was het de politiediensten niet gelukt om ook maar één spoor te vinden van de daders. Niemand kon weten dat dit de laatste aanslag van de Bende zou zijn. Niemand kon weten dat de nationale klopjacht ook nu weer nergens toe zou leiden. De Belg durfde op vrijdag- of zaterdagavond al niet meer te gaan winkelen – voor zover daar nog lol aan kon zijn met scherpschutters op de daken. Ten einde raad had warenhuisgroep Delhaize een premie van 10 miljoen frank uitgeloofd voor dé tip. “En daarmee”, zegt politieman A – toen rijkswachter – “begint dit verhaal”.
Hun eigen lotto
Op 1 november 1985, acht dagen voor de raid in Aalst, heeft de politie in Ieper een lastige dronkaard uit een café geplukt. Hij is géén baron, met “contacten tot op de allerhoogste niveaus”, zoals hij zelf heeft staan hakkelen. Zijn werkelijke naam is Hubert Deflem. Geboren op 22 oktober 1933 en woonachtig te Montegnée bij Luik. De afgelopen vijf jaar heeft hij vaker in de gevangenis gezeten dan niet. Altijd weer wegens oplichting. Dat is ook, opnieuw, de reden waarom hij gezocht wordt door justitie in Luik. Deflem wordt per boevenwagentje naar de gevangenis van Lantin overgebracht. Bij zijn aankomst is er daar maar één gespreksonderwerp: het bloedbad in Aalst. Deflem krijgt enkele dagen later het bezoek van zijn vriend, José Lannoye, adjudant bij de BOB van Seraing. En ook van zijn broer, Eduard Deflem. “Mijn vader is inmiddels overleden”, zegt zoon Jérôme. Maar om redenen die duidelijk zullen worden, is hij niets vergeten van wat er toen is gebeurd.
Jérôme Deflem: “Volgens wat mijn vader vertelde zat oom Hubert daar te stralen. Hij zei dat hij binnenkort alweer vrij zou komen en dan, als het een beetje meezat, miljonair zou zijn.” Politieman A: “Je had in die tijd bepaalde speurders die de premie van Delhaize zagen als hun eigen Lotto. Ze gingen informanten opzoeken: ‘Heb jij ooit een gangster gekend van een meter negentig? Noem een naam, onderteken een verklaring en zeg dat hij volgens jou de Reus is. Blijkt je gok juist: vijf miljoen voor jou, vijf voor mij.’ Zo ging dat.”
Jérôme Deflem: “Tot enkele jaren geleden kon ik in Luik onmogelijk een taxi bellen. Noemde ik mijn naam, dan zeiden ze: ‘Deflem? Vergeet het maar.’ Het leven van mijn oom was één grote grap, een aaneenrijging van alcohol, verzinsels en onbetaalde facturen. Had hij zin in een Duvel, dan ging hij in een café zitten en belde hij de brouwer: ‘Ik zit zonder Duvel. Breng mij twee bakken en zet ze voor de deur af.’ Dat was hem, helemaal. Ik vind het moeilijk te begrijpen dat de politie hem ooit ernstig kon nemen.” We kunnen vandaag enkel gissen naar wat Hubert Deflem en de adjudant met elkaar hebben besproken en wat er daarna gebeurde. Beiden zijn inmiddels dood. Maar hier en daar bleven documenten bewaard.
Een niet dringend opsporingsbericht
Op 20 november 1985 verspreidt het Centraal Bureau voor Opsporingen van de rijkswacht het Niet-dringend opsporingsbericht CBO/8181 A/M/7. Het zeventien pagina’s lange ‘vertrouwelijke’ document is een synthese van alles, werkelijk alles, van wat elf dagen na Aalst over de Bende van Nijvel bekend is. Er staan robotfoto’s in, een foto van het door de Reus in Aalst verloren hoedje en ook foto’s van andere voorwerpen waarvoor nu opnieuw om onze aandacht wordt verzocht. Als punt 11 vermeldt de nota acht namen van mannen die in volgorde van verdenking worden beschouwd als hoofdverdachten. Ze zijn allen meer dan 1,89 meter groot en, staat er: “Deze personen zijn ZEER gevaarlijk”.
Elf dagen na Aalst heeft de leiding van het onderzoek een klaar en helder beeld van wie de daders zijn en op wie ze het onderzoek zal concentreren. Zo lijkt het toch. Bovenaan de hitlijst staat de naam van een man die zelfs de meest verstokte lezer van Bende-literatuur helemaal niets zal zeggen: Serge Mainfroid. Hij is geboren in 1943, is 1.92 meter groot en komt uit Eigenbrakel, waar de Bende op 27 september 1985 toesloeg.
Mainfroid is een rijkeluiszoontje dat begin jaren zestig op het verkeerde pad was beland. Hij zat in het Vreemdelingenlegioen, dook op in het nachtleven in Oostende en was een gevreesd bankovervaller. Toen Mainfroid, een beer van een vent, in 1968 gearresteerd werd, was daar een half politieleger voor nodig. Hij werd tijdens een assisenproces veroordeeld tot vijftien jaar cel. Politieman B: “Ooit, begin jaren zestig, zat Mainfroid opgesloten in de instelling voor psychisch gestoorde criminelen in Doornik, waar toen ook Deflem zat. Volgens onze informatie hadden ze er samen in een voetbalploegje gezeten. Deflem had zijn vriend de adjudant nu verteld dat hij Mainfroid eind oktober na al die jaren teruggezien had in een bordeel in Oostende. Volgens Deflem was hij dronken en had hij verklapt dat hij de Reus was en dat hij weldra weer zou toeslaan. Speurders die zich Mainfroid herinnerden, hadden zoiets van: ‘Shit, dat we hier zelf niet aan hebben gedacht!’ Het leek aannemelijk.”
Héél aannemelijk, blijkbaar. In de CBO-nota is te lezen waarom Mainfroid op nummer 1 staat: “Op dit ogenblik leidt de Gd. Nijvel een onderzoek ten laste van Mainfroid Serge. Daarom wordt aan de E gevraagd geen enkele actie t.o.v. betrokkene te ondernemen zonder voorafgaandelijk contact met Dist Nijvel of Int-cel.” Spannend. Op maandag 18 november 1985 zwaait in Lantin de poort open. Een fris geschoren en neuriënde Hubert Deflem stapt in een rijkswachtauto die hem naar de brigade in Seraing brengt. Wat later gaat hij achter het stuur zitten van een fonkelnieuwe Ford Scorpio die achteraf blijkt te zijn geleased op kosten van de rijkswacht. Politieman A: “Een zwárte Scorpio. Met lederen zetels. Dat was wat Deflem had geëist. Hij maakte opmerkingen over de cilinder-inhoud. Voor iemand die geen rijbewijs had, kende hij veel van auto’s. Ze hebben hem wat geld gegeven. Het achteraf genoemde cijfer was vijftigduizend frank. Volgens mij was het meer.”
Een simpel plan
Dit is het plan. Hubert Deflem gaat ‘het milieu’ infiltreren en zal discreet worden gevolgd door een bataljon scherpschutters van de groep Dyane, de anti-terreureenheid van de rijkswacht. Op de achtergrond staat een tweede bataljon paraat. “Eén keer per dag”, zegt politieman A, “zou Deflem adjudant Lannoye bellen voor overleg. Tijdens de actie mocht er geen enkele vorm van contact zijn met de groep Dyane. Mainfroid, waar hij ook kon zitten, mocht geen politie ‘ruiken’, zoals gangsters soms doen.”
“Iets na de middag reed Deflem weg. Naar Oostende, zoals afgesproken. Hij nam een kamer in een hotelletje. Wat later zagen we hem in de in de richting van de Van Iseghemlaan waggelen. Hij had al een aperitiefje op. Over wat er in dat bordeel is gebeurd, weten we weinig. Rond vier uur ’s ochtends zagen we hem in een taxi kruipen.” Dag twee. Hubert Deflem staat rond de middag op, gaat ontbijten en maakt een ritje met de Scorpio. Het feit dat hij voor de politie aan het werken is, heeft hem tot de overtuiging gebracht dat snelheidslimieten niet meer tellen. ’s Avonds ziet zijn escorte hem in Oostende opnieuw van bordeel naar bordeel zwalpen. Politieman A: “Die avond begon hij al om een verhoging van zijn budget te bedelen. Nadien hebben we begrepen dat hij in die bordelen iedereen op champagne tracteerde.”
“‘Om de tongen los te maken’, verdedigde hij zich. Zijn dronkenschap? ‘Het moet toch een beetje écht lijken’, zei hij.” Ook in dag drie zit geen variatie. Deflem fladdert van bordeel naar bordeel en belt de BOB’er. “Hij zei dat hij warm zat”, legt A uit. “Hij had opgevangen dat Mainfroid enkele nachten eerder in dit of dat bordeel was geweest. Hij had een spoor.” Over het voortijdige afblazen van de Operatie Deflem bestaan twee versies, een officieuze en een officieuze. Volgens versie 1 kwamen na dag drie de eerste klachten van de groep Dyane: “Hij houdt ons voor de gek.” Volgens versie 2 gebeurde er iets stommers. Politieman A: “In de namiddag van donderdag 21 november, terwijl Deflem nog steeds aan zee op op de boemel was, kreeg procureur Jean Deprêtre in Nijvel een telefoontje van de gerechtelijke politie van Nijvel.”
“Daar had men het CBO-bericht van de vorige dag onder ogen gekregen. ‘Wij weten waar Serge Mainfroid zit’, zei de man van de GP. ‘Thuis, bij vrouw en kind, hier om de hoek.’ Zo is het gegaan. Het toeval wou dat iemand van de GP – die amper gegevens uitwisselde met ons – Mainfroid ’s ochtends nog had gezien toen hij zijn tweejarige dochtertje naar de crèche bracht.” Ook de GP was van haar kant al een poosje gewelddadige reuzen aan het screenen. Al in september 1983, na de aanslag op de Colruyt in Nijvel, had Mainfroid daar even op nummer 1 gestaan in de hitlijst. “Zijn alibi’s waren nagetrokken”, zegt een ex-GP’er. “Het was voor ons perféct duidelijk dat Mainfroid niet de Reus kon zijn. Na zijn vrijlating had hij een gezin gesticht en werk gevonden. Als boekhouder.”
Een gepsrek met Serge Mainfroid
“Ja, dat was nogal een grap”, zegt de nu 60-jarige ex-gangster ons aan de telefoon. “Volgens wat ik hoorde, is dat verhaal over de crèche wat overtrokken. Het zat zo. Onderzoeksrechter Bayens – in die tijd een van de leidende Bende-magistraten in Nijvel – is een goede kennis van mijn vader. In die periode, terwijl Deflem en de groep Dyane naar mij aan het zoeken waren in Oostende, moet Bayens mijn pa tijdens een receptie langs zijn neus weg gevraagd hebben of hij nog wat gehoord had van zijn zoon. Ongelofelijk.”
Kende u Hubert Deflem?
“Ja, van in de jaren zestig, in het centrum voor sociaal verweer in Doornik. Hij was een rotslechte voetballer en een niet zo snuggere oplichter. In de instelling had hij een nep-vzw opgericht waarmee hij geld zou inzamelen voor de arme kindjes in Kameroen. In brieven die hij verstuurde, stelde hij zich voor als pater met een missiepost in Afrika.”
Verraste het u dat hij u beschuldigde?
“Pfft, van Hubert kon je alles verwachten. Tien miljoen frank? Ik kan de dollartekens in zijn ogen zo zien oplichten. Ik veronderstel dat ik de langste gangster was die hij ooit had ontmoet.”
Bent u ondervraagd?
“Ja, urenlang. Ik moest uitleggen waar ik die en die dag geweest was, haren afstaan en bloed laten trekken. Het resultaat was negatief, uiteraard. Ik ben een fervent kleiduifschieter. Bleek dat ik op de avond van de aanslag in Aalst aan een of ander kampioenschap had deelgenomen. Ze waren vrij snel met me klaar. De speurders excuseerden zich. ‘Dit is pro forma’, zei een van hen.”
De dood van een informant
Dat de politie foute sporen volgt is tot daar aan toe. Maar laat ons even kijken naar enkele data. Mainfroid wordt in de avond van donderdag 28 november 1985 opgepakt voor verhoor. Het einde van Operatie Deflem situeert zich in de vooravond van 21 november, een week eerder. Wat is er tussen beide data in gebeurd? “Men heeft in Nijvel zitten bidden dat de pers geen lucht zou krijgen van de stunt van Deflem”, zegt A. “Dat gebed is hierboven niet gehoord. Daags nadat in de pers de eerste berichten verschenen over de ‘verongelukte rijkswachtinformant’, zoals werd Deflem omschreven, heeft men Mainfroid opgepakt, de pers gewaarschuwd en een show opgevoerd.
Cameraploegen stonden te filmen toen Mainfroid het justitiepaleis van Nijvel verliet. Om het te doen lijken op een ernstig spoor.” In de vooravond van 21 november krijgt de groep Dyane de opdracht om Deflem de sleutels van de Scorpio te doen afgeven. “Hij zat inmiddels in Brugge”, zegt A. “Wéér in een of andere bar. Een van de mannen is naast hem gaan zitten: ‘Hubert, we brengen je terug naar de gevangenis.’ Deflem reageerde boos. Hij bleef volhouden dat hij Mainfroid op de hielen zat en dat het dié avond zou gebeuren.
Hij was dronken. Opeens is hij overeind gesprongen, naar buiten gerend en in zijn Scorpio gedoken. Hoe hem dat is gelukt met zoveel agenten rond zich, hebben we nooit goed begrepen.” De heer Paul V. uit Knokke-Heist is die avond na een drukke werkdag in Brugge op weg naar huis met zijn Mercedes. Hij rijdt over de oude rijksweg Brugge-Oostende. Ook zovele jaren later kan hij zich nog heel precies die avond herinneren.
Paul V.: “Aan het kruispunt aan de Blauwe Toren stond ik voor het rood licht. Het sprong op groen en juist op het moment dat ik gas gaf, kwam hij aangeraasd. Die zwarte Scorpio. Hij slingerde met een geweldige snelheid over de weg en moet – zo realiseerde ik me achteraf – door het rood zijn geknald. Hij raakte mijn wagen vooraan links en ramde me in de gracht. De Scorpio kwam tegen een draad terecht en werd achteruit gekatapulteerd. Een vreselijke klap.”
“De Scorpio kwam tien à vijftien meter voor mij tot stilstand. Voor ik goed en wel besefte wat er was gebeurd, krioelde het er van de agenten-in-burger. Ik was, realiseerde ik me, in een achtervolging terecht gekomen. De politiemannen spraken Frans en gunden me amper een blik. Ze doken allemaal de gracht in, zoekend naar iets. Ik ging bij hen staan. ‘Ik eis dat u een bloedproef neemt van die man in de Scorpio’, riep ik. Maar ik werd overduidelijk beschouwd als een vervelende getuige. Ze duwden me weg, en bleven maar zoeken.”
Naar wat?
“Naar de man van de Scorpio. Die was uit de auto geslingerd en is nadien in de weide teruggevonden. Dood. Ik vond het wel raar dat die agenten in het gras zochten. Ik bedoel: een lijk is niet iets wat je tussen de grassprietjes zult vinden.”
Men zocht kogelhulzen?
“Ik durf er mij niet over uit te spreken. Het enige wat ik weet, is dat daar opeens de politie van Brugge aankwam en dat die mannen uit Brussel dat niet fijn schenen te vinden. Er kwam ook iemand van het parket van Brugge, die zei: ‘Uw auto wordt in beslag genomen.’ Vreemd, want ík had toch geen overtreding begaan? Op het eind kwam een van die Brusselaars naar me toe. Hij verzekerde dat alle schade aan mijn auto zonder discussie zou worden vergoed. Wat ook gebeurd is.”
Hubert Deflem is dood. Niemand zou er acht op hebben geslaan als – zoals gevreesd – de pers geen lucht zou hebben gekregen van de merkwaardige gebeurtenissen.
“Groep Dyane kaapt lijk uit dodenhuisje.”
Op woensdag 27 november 1985 kopt Het Nieuwsblad op zijn voorpagina: ‘Groep Dyane kaapt lijk uit dodenhuisje.’ Het artikel maakt niet echt duidelijk wat daar de bedoeling van kan zijn geweest, maar procureur Deprêtre is in alle staten, zoals blijkt uit de mededeling die hij diezelfde avond naar alle Belgische krantenredacties verstuurt: ‘Het parket herinnert de verantwoordelijken van de pers er voor een laatste maal aan dat het gerechtelijk onderzoek geheim is. De geheimhouding van het onderzoek wordt gerechtvaardigd door de dwingende en absolute noodzakelijkheid het verloop van het onderzoek in de meest efficiente en meest veilige omstandigheden te waarborgen.’
Hans De Ridder, auteur van het artikel in Het Nieuwsblad: “Het was een hele toestand. In het mortuarium van het Sint-Jansziekenhuis in Brugge stond de non met nachtdienst opeens oog in oog met in het zwart geklede mannen met bivakmutsen. Ze hebben die non daar tegen een muur geduwd en zijn verdwenen met het lijk van Deflem. Het was moeilijk te begrijpen wat hier allemaal aan de hand was.”
Politieman A: “Volgens de officiële versie was het een ongeval, te verklaren door het feit dat Deflem bijna twee promille alcohol in zijn bloed had. In werkelijkheid is er een kogel afgevuurd. Nadat Deflem in Brugge op de vlucht sloeg, was er weer een telefoontje aan Deprêtre. De procureur wist niet waar hij het had en riep door de telefoon: ‘Doe hem met alle mogelijke middelen stoppen!’ Hij bedoelde: schiet zijn banden lek of zoiets. Op het terrein is dat bevel anders geïnterpreteerd. Men heeft op zijn hoofd gemikt. Daarom moesten ze dat lijk hebben. Om sporen uit te wissen.”
Christian Deflem, tien jaar oud, zit bij zijn moeder aan de keukentafel op een boterham te kauwen wanneer hij zijn moeder en zijn oma overeind zien veren. Op de televisie hoort hij de nieuwslezer iets zeggen over een ongeval in Brugge, een lijk dat is gekaapt en een verband dat er mogelijk is met de Bende van Nijvel. “Nog voor het item voorbij was, zette mijn ma de televisie uit”, zegt de nu 28-jarige Deflem junior. “Ze zei, letterlijk: ‘Une fois de plus, ton père à fait une connerie.’ Mijn ouders zijn gescheiden toen ik drie was. Mijn vader had geen bezoekrecht. Mijn moeder wilde hem niet meer zien en wilde ook niet dat hij mij zag. Ik heb enkel vage herinneringen.” Telkens als de kleine Christian moeder of oma iets vroeg over zijn vader, klonk hetzelfde antwoord: laten rusten, dat onderwerp. “Dat is zo de sfeer in Charleroi”, zucht Christian Deflem.
“Bende van Nijvel? Je vader die er misschien iets over wist en stierf? Boehoe, niet over praten! Alleen mijn inmiddels overleden oom heeft me een paar dingen verteld. Na lang aandringen en veel brieven, kreeg hij in 1987 toestemming om de bezittingen van mijn pa te gaan ophalen. De kleren die hij op de dag van zijn dood droeg. Ze zaten in een plastic zakje, zo vertelde hij. Ze zaten niet alleen onder het bloed, maar ze waren ook gerafeld. Het waren losse lappen, alsof iemand er met een schaar in had zitten knippen.”
Jérôme Deflem: “Oké, dat je na een ongeval onder het bloed komt te zitten, dat is te begrijpen. Maar die rafels? Mijn pa heeft ze ooit urenlang zitten bestuderen op de keukentafel en concludeerde dat je in die lappen ook kogelgaten kon ontwaren. Voor hem was dat een onwankelbare zekerheid: Hubert is niet gestorven in een ongeval. Hij is neergeschoten.” In 1990 stapte de kleine Christian aan de hand van zijn moeder het justitiepaleis in Charleroi binnen.
“De procureur lachte me uit”, weet hij nog. “Ik moest iets opschrijven op een papiertje. Mijn ma moest er haar handtekening bijzetten. ‘Plainte contre X’. Klacht tegen onbekenden. Dit is wat ik al heel mijn leven zo graag wil weten: wie was mijnheer X? Welke naam had ik moeten invullen? Ja, mijn vader was een gokker, een zatlap en een oplichter, maar het blijft mijn vader. Mijn vader. En als ik naar foto’s kijk, dan zie ik het. Ik lijk op hem.”
Jérôme was op de begrafenis aanwezig: “We waren daar met z’n drieën. Mijn vader, mijn broer en ikzelf. Christian mocht van zijn moeder niet komen. Voor de rest krioelde het op dat kerkhof werkelijk van de rijkswachters in burger. Ze waren zo talrijk dat ze erg opvielen. Ze hielden ons in de gaten. Heel griezelig.”
“Bevel van hogerhand”
Volgens Jérôme moet de kist na de kaping door de groep-Dyane op de een of andere manier weer in Brugge zijn beland: “Want dat staat me nog helder voor de geest. We moesten naar dat mortuarium in Brugge en een akte ondertekenen om te beamen dat oom Hubert erin lag. Mijn vader vroeg of hij hem nog één keer kon zien. Nee, zeiden ze. Heel onvriendelijk. Het was een kleine, sobere metalen doodkist. Met zegels in zink op de schroeven. Onmogelijk te openen. Ik hoor het mijn vader nog zeggen, toen we van het kerkhof wegliepen: is dat wel onze Hubert die we zonet hebben begraven?”
Op het kerkhof van Saint-Nicolas, bij Luik, vind De Morgen eind 2000 niet alleen het graf terug, maar ook de sympathieke grafdelver Jeannot Pira. “Eigenlijk”, zegt hij, “hoort Hubert hier al sinds eind 1995 niet meer te liggen. De concessie is de eerste tien jaar gratis. Daarna moet de familie betalen. Doet ze dat niet, zoals in dit geval, dan kan ik zelf beslissen. Omdat ik Hubert nog heb gekend – van in het café – en ik dit altijd een vreemde historie vond, zal hij hier tot de dag van mijn pensioen blijven liggen.” Het sneeuwde en het vroor, weet Jeannot nog. “De grond was als beton.” Er kwam een telefoontje. Om drie uur zou de rijkswacht een lijkkist brengen en die moest op bevel van het parket onmiddellijk de grond in.
“Nooit meegemaakt”, zegt Jeannot. “Als het min tien vriest, zoals toen, stel je een begrafenis een dagje uit. Het was een hele klus om een put vrij te maken. De begrafenis duurde een paar minuten. Geen priester erbij. Kist in de put, put dicht, afgelopen. De rijkswachters bleven erbij staan. Ze zeiden dat hen was bevolen erop toe te zien dat de kist de put in ging.” ‘Ici repose Deflem Hubert. D.C.D. à 52 ans 21.11.1985.’ Hier rust Hubert Deflem, al is volgens Jeannot Pira ook dat niet helemaal zeker. Net zo min als in het mortuarium in Brugge werd Deflem op het kerkhof rust gegund.
“De dag na de begrafenis, om acht uur ’s ochtends”, vertelt Jeannot, “stonden hier drie mannen met een bevelschrift van het parket van Luik. Twee agenten en een deurwaarder. Ze eisten dat ik het graf weer opende om te zien of de zegels niet waren opengemaakt. Kon ik wéér in die bevroren grond gaan zitten hakken. De zegels zaten er nog op. Oké, zeiden ze. Doe maar weer dicht. Ik heb die mannen nog gezegd: wat is dit voor iets? Er lag verse sneeuw. Als iemand ’s nachts in dat graf was komen wroeten, imaginez-vous, dan zouden voetstappen zichtbaar zijn geweest in de sneeuw. Bevel van hogerhand, antwoordden ze.” We volgen Jeannot naar zijn benepen kantoortje. In de kast, zegt hij, staat nog een oude ringmap met gegevens over alle hier rustende overledenen.
“Hier moet het zitten.” Concessie 1289, plaats 406. Jeannot begint in de map te bladeren en ervaart wat anderen ervaarden die de afgelopen drie jaar op ons verzoek her en der opzoekingen trachtten te verrichten over Hubert Deflem. “Hé, dat is raar”, zegt Jeannot. “Zijn fiche is verdwenen.” De research voor dit artikel dateert ten dele van in het jaar 2000. Een aantal getuigenissen dateert uit die periode. Van Christian Deflem kregen we sindsdien niets meer te horen, Jeannot Pira is inmiddels al maanden met ziekteverlof. Maar volgens zijn opvolger op het kerkhof bleef het graf van Hubert Deflem onaangeroerd. Hier rust Hubert Deflem, de oplichter die eind 1985 van de politieke hoogspanning rond de Bende van Nijvel gebruik maakte om zich op kosten van de belastingbetaler op een orgie van seks en alcohol te trakteren, maar dat niet zou overleven.
Bronnen:
- Deel 1: De Morgen