Aanslag

De minuten na de aanslag

“Het was een echte heksenketel”

“Uit de auto, uit de auto, ga plat liggen!” Ik sleur mijn vriendin Fabienne uit de wagen en we zoeken dekking in een aanpalende tuin. We horen doffe knallen. Op de Haring staan rijkswachters met een mitraillette in aanhef. Agenten lopen over en weer op de grasperken. Mensen roepen, huilen. Omdat gangsters op vlucht naar de autosnelweg dezelfde weg zouden nemen als wij sla ik op het laatste nippertje het stuur om.

“Maken dat we weg zijn,” roep ik. Vooraan aan de Hoezestraat kruipen we buiten. Als de vluchters de Haring nemen staan we pal in het schietveld van de achtervolgers. We knielen, met mijn wagen, een muurtje en struiken als bescherming. Het is precies tien voor acht. Een autootje R4 van de rijkswacht rijdt achterwaarts de Parklaan op. Een man in gevechtskledij rent naar de hoek waar in een restaurant koppen naar buiten kijken.

Alles gaat vlug. Op de vluchtheuvel een andere rijkswachter. Op het grasperk voor de garage ‘Central’ lopen een vijftal politieagenten over en weer. Dan volgen vijf, zes, misschien zeven doffe korte knallen. In de verte klinken angstaanjagende sirenes. Rijkswachters en agenten lopen de Nifoofsesteenweg op. Even zien we niets en is het stil. Dan ontstaat tussen de ingangen van het warenhuis op straat een heen-en-weer geloop van mensen. Politie en burgers. Deuren gaan open. Aan het woord is René De Witte, toenmalig journalist voor de Gazet van Antwerpen, die op die bewuste negende november 1985 het bloedige pad van de Bende van Nijvel kruiste.

“Waar is onze kleine?”

Nog voor acht uur is er aan de parking een ware heksenketel ontstaan. Enkele agenten houden de mensen op afstand. In de menigte verspreidt zich het gerucht dat op de parking nog gangsters zijn. Mensen huilen, omarmen of omhelzen elkaar. Een vrouw is hysterisch. ‘Onze kleine. Hij is daar nog!’ Ze wijst naar een parking waar zenuwachtig wordt gedaan door politie. Omarmd door een koppel is de vrouw niet te troosten tot uit de parking een man komt gerend. Er druppelt bloed uit zijn oor. “’t Is niets, ’t is niets. Hij heeft niets!” De vrouw valt in zijn armen. Ze huilen. Over haar schouder heen staat zijn blik op oneindig. De tranen in de ogen, het gezicht vol bloed en een blik van verslagenheid, van troosteloosheid maar vooral van woede, van haat.

Vlakbij een paar, een zoontje in de armen van de man, zo innig tegen hem gedrukt alsof iemand hem wil wegrukken. De man, klein en vooraan in de twintig, heeft doorlopen ogen. Tussen tranen en zoenen op de wang van het jongetje door, hoor ik flarden van zijn verhaal. Hoe dit kleine gezin ontsnapte aan de dood. Een man wringt zich door de mensen naar hen toe. Mag ik uw naam en adres, a.u.b.

“Neen, zegt de vrouw, we kennen dat.” Maar die mijnheer is niet van de gazet. “Politie, u begrijpt dat wij uw getuigenis moeten hebben. Maar ik verzeker u volstrekte discretie.” De agent is in burger maar krijgt pas na vertoon van zijn dienstkaart de gevraagde gegevens. Als de agent weer weggaat, vertelt de man aan de omstaanders verder, waarop de agent zich weer omdraait, de man bij de schouders vat en boos uithaalt: “Als u wil dat de politie discreet is, dan mag u dat zelf ook wel zijn.”

De politie heeft ondertussen de handen vol om de massa van de oprit van de parking weg te houden. Ambulances rijden op en af. Tien, twintig of meer die elkaar aflossen. De eerste waren vrijwel onmiddellijk ter plaatse. Ze rijden tot half negen. Dit beeld maakt vele aanwezigen radeloos. Drie doden, vijf doden wordt verteld maar niemand weet het echt. En niemand kan vermoeden welk leed achter de ambulanceruiten wordt geleden. Sommigen drummen naar de bewakingsposten aan de parking, maar de agenten weten niets of zeggen althans dat ze niets weten. Parking en ingang aan de Parklaan zijn hermetisch afgesloten.

Aan de Parklaan is het tafereel even triestig. Huilende mensen. Men kan hier binnen kijken, geen lijken, geen bloed want de overval gebeurde aan de overkant van de winkel. Aan de kant van de Parklaan staan minder kassa’s. Langs hier vluchtten de meeste klanten en personeelsleden. Ze hoorden wel tumult maar zagen niets. Aan de kassa’s omvergelopen sigarettenrekken, maar geen echte warboel. Guy V.H. uit Aalst is een van de verschillende ‘vaste’ jobstudenten. Hij is een geslagen hond en gaat naar huis. De kassiersters en het personeel van de kant van de parking staan, zitten of leunen nu aan de voorkant. Ze staan vlakbij, pal in het zicht van een paar honderd toeschouwers.

De voorkant van het warenhuis vlak na de overval.

De voorkant van het warenhuis vlak na de overval.

“Wij waren dood van schrik”

Het vriendelijk mevrouwtje waar ik zelf bij boodschappen graag ga afrekenen weent onophoudelijk. Ik heb een krop in de keel. Peter V.M. uit Erembodegem, ook jobstudent, had zaterdag vrijaf. Daar dankt hij misschien zijn leven aan omdat hij normaal in de ‘dodenzone’ werkt. Als zijn vader hem in de massa opspoort is deze woest. “Ge had ons kunnen bellen. We waren dood van de schrik.” Het enige concrete verhaal tussen honderden uitlatingen van woede en pijn is dat van Patrick. Hij woont in de Lokerenveldstraat als het ware in de schaduw van de Delhaize uithangborden. Hij deed zopas zijn verklaring voor de politie en mengt zich nu in de menigte. “Neen, liever geen naam.” Ik noteer wat hij later zal overdoen voor de televisie en wellicht de vele journalisten die pas nu, de een na de andere opduiken. Een uur geleden beleefde Patrick de schrik van zijn leven. Hij zal voor kostbare gegevens zorgen.

“Ik vond dat al eigenaardig toen ik rond kwart voor acht naar de parking toestapte en er geen mensen zag. Vooral ’s zaterdags is het daar anders zeer druk. Maar nu geen beweging. Ik zag een man Robert’s Place, een café, binnenlopen. Ik hoorde knallen maar dat kwam misschien van kinderen die met bommetjes speelden. Ja, wie denkt nu aan een overval? Ik stap dus door tot ik in de verte een man zie met een bivakmuts, misschien een nylonkous over het hoofd. Ik steek me weg achter de hoek (Bric Center) en hoor schieten. Dan zie ik een tweede man. Hij stapte gebogen onder iets zwaar, iets logs dat hij in de armen draagt. Hij had veel moeite.”

“En dan volgt een derde. Een grote, zware kerel met een geweer. Die schiet naar alles wat beweegt. Ook naar mij, zelfs naar een reclamebord dat in de wind wapperde. In ’t wilde weg. Dan komt er een combi van de politie. Ik roep: ‘stop, ze zijn daar op de parking’. Ze waren met twee, stappen uit. Een agent loopt weg, de andere steekt met mij de straat over. Hij brult naar de mensen in de deurgaten: ‘binnen. Binnen!’ Daar staan we. Hij toont me zijn pistool: ‘Wat moet ik daar mee doen?'” Wat Patrick verder vertelt, hebben ook anderen vanuit het café op de hoek gezien. Twee gangsters in een grijze antracietmetaalkleurige Golf GTI rijden de parking af. Lichten gedoofd.

De schutter is te voet, stopt op het voetpad, merkt een tweede politiecombi op die de kant van de Haring aan de overkant van de straat en hooguit honderd meter verder op het fietspad geparkeerd staat. Hij vuurt. Er zijn vijf kogelinslagen. De kofferdeur van de Golf hebben de gangsters open gelaten. Daar zal de schutter postvatten. Met gierende banden vluchtten ze richting Ninove. Ondertussen is ook de R4 van de rijkswacht in de buurt. De eerste combi zet samen met het autootje de achtervolging in. Een ongelijke strijd terwijl op de achterbank de gangster als een wilde verder vuurt.

In de menigte wordt druk commentaar gegeven. Hoe kon de ordedienst de mannen uit de handen laten gaan? Waarom versperde de eerste politieploeg niet de doorgang aan de parking? Aan café ‘Corner’ aan de Haring is er ook veel beweging. In de herberg staat een knaap onbegrijpend te kijken in de armen van zijn moeder. Hij bloedt aan het hoofd. Hij was met zijn moeder inkopen gaan doen. Op de parking wil de vader zich in zijn Opel Kadett uit de voeten maken. Hij rijdt traag weg maar als hij plots vol gas geeft, wordt hij nageschoten. Vier inslagen boven de achterruit en een verbrijzelde zijruit worden later door tientallen nieuwsgierigen bekeken, betast.

Maurits Devulder zag de gangsters vluchten

“Om kwart voor acht zaterdagavond zat ik recht tegenover de Delhaize-parking aan de Geraardsbergsestraat op café”, vertelt Maurice Devulder, 57, uit Aalst. “Wij hoorden plots buiten schieten. Een vrouw kwam de herberg binnengestormd en, huilend in paniek, bracht ze eruit dat er een overval bezig was en dat haar man zich in de supermarkt bevond. Onmiddellijk werden in het café alle lichten gedoofd. Door het raam kon ik het verdere verloop duidelijk volgen.”

“Een tweetal minuten later arriveerde een politiewagen”, vertelt Maurits Devulder verder. “Hij parkeerde een tiental meter voorbij de uitrit van de betrokken parking. Twee agenten sprongen eruit. De ene liep in de richting van het rond punt, de andere rende de straat over en stak zich weg achter de glascontainer schuin tegenover de uitrit. Dan kwam een gemaskerde persoon van de parking op straat gelopen”, aldus Maurits Devulder.

“Hij droeg een donkere lederen vest, had een grote gestalte, en een nogal weelderige haardos. In zijn hand had hij een wapen. Hij vuurde enkele schoten af in de richting van het rond punt. Vlak daarop kwam een VW Golf achteruit van de parking de Geraardsbergsestraat ingereden. Zijn lichten waren gedoofd, en zijn kofferdeksel stond open. De grote schutter dook erin, en de Volkswagen stoof er vanonder, de Geraardsbergsestraat in, richting Denderleeuw. Vanuit de openstaande koffer werd tijdens de vlucht nog verschillende keren geschoten. Later bleek dat de lege politiewagen daarbij werd getroffen. Kort daarop – ik kan onmogelijk de tijdspanne inschatten – arriveerde een Rijkswachtcombi. Hij ging dezelfde richting uit als de gevluchte VW.”

“Ta gueule”

Aan de winkel is het ondertussen moeilijk geworden getuigen te vinden onder te veel nieuwsgierigen. Uitleg her en der geeft meer inzicht in het ganse scenario. Het feit dat een van de gangsters een man gijzelde. Een vrouw in de buurt werd afgesnauwd: “Ta gueule!” Waren de overvallers dus Franstallig? Kroongetuigen zijn niet meer te spreken. Zeer snel na de feiten hebben politiemensen in burger onder het volk getuigen opgespoord voor verhoor.

Kroongetuigen krijgen de opdracht meteen de buurt te verlaten en buiten geen verklaringen af te leggen. Niemand overigens die de kassiersters durft aan te klampen als ze na uren en zwaar beproefd het warenhuis verlaten. Ook de vrouw die na tienen met haar twee kinderen een volgeladen winkelkarretje buiten rijdt. Niemand gaat vragen welke slapeloze nacht ze tegemoet gaan.

Rond middernacht wordt ik aangeklampt. Of ik mee wil voor een verhoor. In het winkelpand kruis ik schepenen van de stad en de burgemeester Uyttersprot. Onder de indruk. Smalle trappen leiden naar een gang. Links in de refter wachten personeelsleden. Rechts in de bergplaats tussen kapstokken, borstels, divers onderhoudsgerief zit een man achter een draagbare schrijfmachine.

Beleefd maar kordaat zegt hij dat ik er niet moet op rekenen bij hem informatie los te peuteren. Er is een absolute zwijgplicht, zo zegt hij. Ik ben zijn laatste klant. Hij tikt aan een razend tempo. Naast hem liggen bruine mappen met stapels getuigenissen. “Ons onderzoek is een puzzel”, kijkt hij op het einde op. “Elk detail heeft belang.” Buiten is een miezerige regen beginnen vallen.