De ambities van de man die het vuile werk opknapt
De naam van Bob Louvigny zal voor eeuwig verbonden blijven aan het dossier-Pinon, een zaak die in ons land al veel inkt en mogelijk ook veel bloed heeft doen vloeien. Het verhaal begint in 1979 bij de Brusselse psychiater André Pinon. Hij heeft huwelijksmoeilijkheden en gaat in de Gouden Gids op zoek naar een privé-detective.
Onder de B vindt hij BDRI, het bedrijf van Bob Louvigny, een ex-lid van de militaire veiligheidsdienst. Louvigny ontdekt niet alleen dat de echtgenote van Pinon een relatie heeft met een arts uit Waterloo, maar beweert ook dat ze seksfuiven bezoekt waar toppolitici, magistraten en bouwpromotoren zich vergrijpen aan minderjarigen.
Louvigny verricht observaties en slaagt erin om de vrouw haar hele relaas te laten doen. Wat zij niet weet, is dat hij het op band heeft opgenomen. Op 9 september 1979 wordt er ingebroken bij Pinon. Geen enkel waardevol ding is verdwenen, wel het bandje. Pinon trekt naar het parket van Nijvel, waar het dossier 38.91.1005/79 wordt geopend. Het gaat de geschiedenis in als dat van de ‘Roze Balletten’. Het dossier ontleent zijn impact minder aan zijn – nooit bewezen – inhoud dan aan het lot van velen die zich ervoor interesseerden.
Wanneer het weekblad Pour er in 1981 in begint te wroeten, gaat het redactielokaal in vlammen op. De brandstichters zijn leden van het extreem-rechtse Front de la Jeunesse. Kort nadat Paul Latinus, ex-FJ-activist en leider van het gelijkgezinde Westland New Post, te kennen geeft dat hij een kopie van het dossier bezit, wordt zijn lijk teruggevonden. Deze week raakte bekend dat dit lijk in het kader van het Bende-onderzoek is opgegraven voor DNA-tests. Vier mensen die in het dossier-Pinon zouden zijn genoemd als deelnemers aan seksfuiven, worden vermoord bij raids die werden toegeschreven van de Bende van Nijvel.
In de loop der jaren werd duidelijk dat tal van extreem-rechtse figuren het dossier-Pinon hebben willen aanwenden voor chantage. Hoewel nooit is bewezen dat Louvigny zelf deel uitmaakte dat milieu, valt het wel op dat een rijkswachter die werd ontmaskerd als lid van het WNP na zijn ontslag meteen aan de slag kon bij BDRI.
Psychiater André Pinon, bij wie het hele affaire begon, is er tot vandaag van overtuigd dat Louvigny in 1979 “een dubbele rol” heeft gespeeld. “Hoewel ik achteraf bekeken zeker niet mag klagen over de afwikkeling van mijn echtscheiding, ben ik ervan overtuigd dat hij informatie achterhield, hoewel hij toch voor mij werkte”, zegt Pinon. “De lijst van autoplaten die hij noteerde bij het bespioneren van een seksfuif, heb ik bijvoorbeeld nooit gezien.”
Een rol in grote onderzoeken
Het zijn niet de Roze Balletten en alle mythes er rond die maken dat BDRI al sinds jaar en dag met een scheef oog bekeken wordt door de overheid. In 1978 worden langs de Gulden Vlieslaan in Brussel twee mannen betrapt die een kunstzaak aan het leegroven zijn. Het gaat om agenten van BDRI, dat geacht wordt de winkel te bewaken. De buit wordt teruggevonden in een firmawagen van BDRI. In 1982 duikt de naam Louvigny op in ledenlijsten van een club waar tal van spilfiguren van de latere extreem-rechtse piste in het Bende-onderzoek elkaar ontmoeten: de Practical Pistol Club of Belgium.
Louvigny is er in het gezelschap van meerdere leden van het Front de la Jeunesse, de eeuwige Bende-verdachte Jean Bultot en de extreem-rechtse ex-rijkswachters Robert Beijer en Madani Bouhouche – die secretaris is van de PPCB. Louvigny zelf is verantwoordelijk voor de ‘interne discipline’ en voert aan dat hij het was die een aantal extreem-rechtse figuren uit de PPCB heeft verwijderd.
Een van de redenen waarom practical shooting in het Bende-onderzoek al jaren de aandacht trekt, is – uiteraard – de wijze waarop de overvallen gepleegd werden. Louvigny speelde zelf een rol in de eerste Bende-onderzoeken: als tipgever en door het in opspraak brengen van een rijkswachter die op het punt stond naar Paraguay te vertrekken om daar de gevluchte Jean Bultot te gaan verhoren.
Vijf jaar geleden mengde Louvigny zich ook in het onderzoek naar de moord PS-topman André Cools. Wekenlang schaduwde hij André Rogge, de aanbrenger van Carlo Todarello als kroongetuige. Hij achtervolgde Rogge tot in Frankrijk en Italië, en stelde alles in het werk om hem te discrediteren.
Volgens André Rogge werkte Louvigny in opdracht van de gerechtelijke politie, “om de Todarello-piste kapot te maken”. Tegen deze kleurrijke achtergrond procedeert Louvigny zich al jaren – met wisselend succes – suf voor officiële erkenning als privé-bewakingsdienst (BDRI) en als privé-detective (zichzelf). Het duurt tot februari 1996 voor Louvigny als privé-detective wordt erkend. Het was de wet-Tobback op de erkenning van de privé-detectives die daarvoor in 1992 het pad effende. Die wet bindt de erkenning aan een gunstig advies van het parket.
In het geval van Louvigny was dat het Brusselse parket, waar hij optrad als tipgever van de GP. Vandaag is het Louvigny precies te doen om het breken van de naar zijn aanvoelen te strenge wet. Zopas richtte hij een vzw op die de vorm wil aannemen van een ‘orde van detectives’. Op het ministerie van Binnenlandse Zaken maakt men zich niet zo ongerust over het initiatief zelf, maar wel over het feit dat er zich al enkele tientallen detectives bij aansloten, “wellicht zonder goed te weten wie Bob Louvigny is”. Vandaag mogen in België 650 mensen zich ‘erkend privé-detective’ noemen. Binnen de sector wordt verwacht dat de Europese regelgeving de erkenningscriteria binnen afzienbare tijd zal versoepelen – in die zin dat de sector in de toekomst zelf kan bepalen wie in België detective mag spelen en wie niet. Bob Louvigny stelt zich morgen op een persconferentie voor als voorzitter van de orde.
Bron: De Morgen | 24 September 1998