Sex, drugs en confituur
Deze week stonden de ‘dolle jaren tachtig’, met de Bende van Nijvel, corrupte politiemensen en seksfuiven weer volop in de belangstelling. In alle stilte werd maandag een van de figuranten ten grave gedragen. En met hem wellicht ook een pak geheimen.
Pierre-Paul De Rycke, Pépé voor de vrienden, ging heen zoals dat een man als hij past. Volgens de een pleegde hij op 17 mei zelfmoord in Zellik, volgens de ander is hier “meer aan de hand”. De Rycke was jarenlang de uitbater van de club Jonathan, vlakbij het Brusselse justitiepaleis. Bij de club hoorde een kamertje waar prostituees met elkaar aan het worstelen gingen in baden van bessenconfituur.
Het probleem, zo bleek achteraf, was niet zozeer de confituur, en ook niet de video-opnamen die De Rycke stiekem van zijn cliënteel maakte. Het probleem was die cliënteel. “Wie daar kwam, was ofwel racist, ofwel gangster, ofwel seksmaniak, ofwel politieman, ofwel de vier dingen tegelijk”, vertelde ons bankovervaller Léopold Van Esbroeck een paar jaar geleden. Hij kwam er zelf ook, “omdat slechte vrienden daar zo graag heen wilden”. Net als vele anderen zegt Van Esbroeck “er nooit wat te hebben gemerkt van die roze balletten”. Nochtans is de naam De Rycke daar onlosmakelijk mee verbonden.
Vaste klanten
Francis Dossogne, stichter van de extreem-rechtse terreurgroep Front de la Jeunesse, was een vaste klant in de Jonathan. En zo ook de vroegere gevangenisdirecteur van Sint-Gillis, Jean Bultot, die er zijn functie van justitieambtenaar inruilde voor de zware misdaad. Dat deed ook Fredo Godfroid, commissaris bij de gerechtelijke politie in Brussel en na een paar keer doorzakken in de Jonathan een van de meest gevreesde gangsters van het land. Verder was er ook nog ex-rijkswachter Martial Lekeu.
Een andere vaste klant was Robert Darville, de wapenfreak van de bende rond Patrick Haemers. Dat fijne gezelschap deelde zijn passie voor confituurgevechten met heel wat politiemensen, vooral dan die van de Brusselse GP. Daar gaf niet alleen Godroid het jolige voorbeeld voor, maar ook de vroegere hoofdcommissaris Frans Reyniers, zoals rijkswachtkolonel Eric Sack getuigde tegenover de Bende-commissie-bis. In 1983 stelden Reyniers’ collega’s bij de GP Luik een vertrouwelijk rapport op over de Jonathan. De mythe van de roze balletten kon niet meer stuk.
Volgens het rapport werden in de Jonathan minderjarigen misbruikt, wat uitbater en klanten in alle heftigheid zouden ontkennen. Naarmate de lijst met doden van de Bende van Nijvel aangroeide, nam de aandacht voor de nachtclub toe. Tal van toenmalige verdachten – Bultot op kop – bleken elkaar daar regelmatig te ontmoeten.
Toen het weekblad Humo later uitpakte met videobeelden van de beruchte fuiven in de Jonathan, was tussen de in confituur dartelende volwassenen één tronie zeer duidelijk te herkennen: Jean Bultot. De Rycke bleef altijd erg goed bevriend met Bultot, ook toen het voor half België zowat vaststond dat hij een van de kopstukken was achter de Bende van Nijvel.
De uitbater was verslingerd op de glamour die al die gangsters, politiemensen en sterren van de onderwereld meebrachten. Net als Bultot had hij ook rauwe racistische trekjes. Pépé was actief bij de PFN, het politieke verlengstuk van het FJ, en bekwam zo zijn plaats in het rijtje van mensen over wie vermoed werd dat ze over de middelen beschikten om magistraten en politiemensen te chanteren en zo het ene gerechtelijke onderzoek na het andere in de war te sturen. Justitie in Charleroi kreeg in 1992 een deel van de beruchte videobanden en ook de klantenlijst van de Jonathan in handen. De Rycke was ze zelf komen brengen.
Verzinsels
Tegenover de Bende-commissie zag Sack zich echter genoodzaakt de verhalen over die zoveelste spannende hypothese te temperen: “Over de Jonathan werden allerlei verzinsels verteld. Het ging eigenlijk om niets meer dan topless vechtpartijen in een confituurbad.” De commissie handelde de zaak af met de bedenking dat politiemensen misschien toch wat beter moeten leren uitkijken waar en met wie ze gaan stappen. Voor Pépé luidden de verdenkingen het einde in van zijn nachtclub, die in 1986 failliet ging. De hele handel verhuisde naar een club in Elsene, waar geen mens meer kwam kijken.
Een van de laatste mensen die De Rycke in leven zag, was – kon het anders? – Michel Nihoul. Die was goed bevriend met Pépé en was op 16 mei nog met hem “een pint gaan drinken”, zo legde hij uit in Het Nieuwsblad. “De avond voor zijn dood gaf Pépé niet de indruk dat hij op het punt stond zelfmoord te plegen. Hij vertelde mij dat hij op het stond een groot contract te ondertekenen.” De laatste jaren kwam De Rycke volgens Nihoul aan de kost als “ontwerper van etiketten voor wijnflessen en visitekaartjes”.
Hij behield goede contacten met de naar Mozambique gevluchte Bultot. Na zijn laatste bezoek aan zijn vriend keerde hij terug met een Afrikaanse vriendin, die hem onlangs liet zitten. Blijkens een afscheidsbrief die in zijn appartement teruggevonden werd was dat de reden tot zelfmoord. Het Brusselse parket is daar echter nog niet helemaal van overtuigd en gelastte een onderzoek naar de ware doodsoorzaak.