Een kort moment van hoop
Sinds eind 1983 hield Freddy Troch zich in Dendermonde bezig met de overval op de textielfabriek Wittock-Van Landeghem en – sinds 1985 – met de slachting die de Bende had aangericht in en rond de Delhaize van Aalst. En alhoewel ‘aanpakker’ Troch zijn Bende-onderzoek moest combineren met zijn ‘normale’ gerechtelijke werk – van hormonentrafiek tot boerenzonen die zat met de fiets tegen staatseigendommen rijden – en hij ook nog het zware dossier van de Bende van Baasrode moest behandelen, liep zijn onderzoek een stuk snediger dan dat van Nijvel.
Al eind 1985 begonnen hij en zijn Delta-onderzoeksgroep te graven in de bezigheden van de Bende van Baasrode, die rond de familie De Staerke uit Sint-Pieters-Leeuw was gegroeid. Zoon Philippe, alias Johnny, is de enige mens die ooit in staat van beschuldiging is gesteld voor de Bende-raid in Aalst.
En in 1987 wilde Troch ook per se met ene Martial Lekeu praten, een eerste wachtmeester van de rijkswacht die in 1984 hals over kop uit België was weggevlucht en naar Florida verdwenen. Lekeu werd beschouwd als een figuur bij wie de Bende van Nijvel wapens in bewaring gaf. In datzelfde jaar werd het Bende-dossier eindelijk weggehaald uit het justitiepaleis van Nijvel en aan onderzoeksrechter Jean-Claude Lacroix in Charleroi gegeven.
Lacroix is geen uil. Hij wilde – net als Troch in Dendermonde – de Bende fatsoenlijk aanpakken en dat in samenwerking met Troch in Dendermonde. Maar twee groepen – één in Charleroi, toen nog in de rijkswachtkazerne van Jumet, en één in Dendermonde – die hetzelfde onderwerp behandelen was niet de meest aangewezen methode om tot resultaten te komen.
De cel Jumet van Lacroix en de groep Delta van Troch vergaderden geregeld, maar beide onderzoeksrechters voelden dat het niet echt draaide. Het duurde veel te lang voor de informatie van de dossiers, die in de marge van het Bende-onderzoek zitten, van het ene onderzoeksteam naar het andere stroomde. Zeker omdat de Brusselse onderzoeksrechter Luc Hennart, die het met de Bende gelieerde dossier van de moord op FN-man Juan Mendez behandelde, weigerde Troch of Lacroix ook maar een snipper papier van zijn dossier te geven.
Een gecentraliseerd onderzoek
In september 1989 vonden de onderzoeksrechter Troch en Lacroix dat het zo niet verder kon. Het onderzoek moest worden gecentraliseerd. Daarom stelden ze voor hun speurders te verenigen in een eenheidscel, die in Brussel gehuisvest zou worden. Hun chefs hadden daar wel oren naar. Maar het voorstel werd niet onmiddellijk gerealiseerd.
Dat had vooral te maken met de benoeming van een nieuwe procureur-generaal in Gent, die bevoegd is voor het parket van Dendermonde. Die benoeming liet veel te lang op zich wachten. De procureur-generaal ad interim Norbert Bauwens durfde zo’n drastische beslissing niet nemen. En zijn collega Demanet uit Bergen, die voogdij heeft over de onderzoekscel van Charleroi wilde niet alleen in zee.
Uiteindelijk zou Lacroix het samenvoegen van de dossiers niet meer meemaken. In februari 1990 werd hij gepromoveerd en in het Bende-verhaal vervangen door Pierre Hennuy, die uiteraard tijd, veel tijd, nodig had om het ondertussen bijna intergalactisch grote dossier in zijn vingers te krijgen. Terwijl Hennuy studeerde, draaide de cel Jumet uiteraard op laag toerental. Je kunt je afvragen waarom er zo nodig een opvolger voor Lacroix moest komen. Iedereen was het er nu wel van overtuigd dat het onderzoek centraal moest worden beheerd.
En de man die dat centrale onderzoek kon sturen was ook voorhanden: Freddy Troch, die de dossiers bijna uit zijn hoofd kende. Maar die oplossing was duidelijk te eenvoudig voor de denkers die de Belgische justitiepaleizen bevolken.
Vier maanden lang gebeurde er niets. In mei 1990 kuchte Troch weer: hij wilde opnieuw naar de eenheidscel. Hennuy was allesbehalve enthousiast. De politiemensen van de cel Jumet, onder aanvoering van rijkswachtofficier Didier Scot, hadden niet alleen ruzie onder elkaar, ze hadden ook geen zin om elke dag naar Brussel te moeten rijden.
Dossiers waar je beter niet achter vraagt
Bovendien maakte Troch de Brusselse magistratuur nijdig door een bijkomende eis te stellen. Hij wilde dat zijn Delta-speurders ook inzage kregen in aantal bepaald pijnlijke dossiers uit de hoofdstad: de zaak Haemers, de fraude- en smeergelddossiers van de Zwarte Baron Benoît de Bonvoisin, het dossier over GP-hoofdcommissaris Frans Reyniers, het dossier over de moord op Juan Mendez en de affaires rond Madani Bouhouche en Robert Beijer, de kwaadaardige ‘Jansen en Janssen’ van de Belgische rijkswacht.
De Dendermondse onderzoeksrechter wist dat wat hij vroeg, niet voor de hand lag. In Brussel houdt men er niet van dat een ‘paysan’ uit de provincie zich met hun zaken komt bemoeien. En men vindt het nog minder gezellig dat die ‘boerenzonen’ hun neus willen steken in dossiers waarin de namen van belangrijke Belgische burgers ronddrijven. Maar Troch drong aan en zijn oversten moesten wel een beslissing nemen.
Op 18 juni 1990 werd op het parket-generaal in Bergen een vergadering belegd met maar liefst dertien magistraten: twee procureurs-generaal, twee advocaten-generaal, twee procureurs des Konings, drie onderzoeksrechters, een substituut van de procureur-generaal en drie substituten.
De Bergense procureur-generaal Demanet, niet toevallig een beschermeling van de PSC van de toenmalige minister van Justitie Melchior Wathelet, deed heel zenuwachtig. “Als ik het dus goed begrijp, wordt het onderzoek in Jumet gecentraliseerd”, besloot hij. Zijn woorden deden de anderen de wenkbrauwen fronsen.
Iedereen was ervan overtuigd dat het voorstel om de onderzoekers in Brussel samen te brengen onder de bevoegdheid van Troch en Hennuy de beste oplossing was. En nu verzette Demanet, die aanvankelijk de idee van een eenheidscel in Brussel niet ongenegen was, zich daartegen. Zijn idee hield immers in dat Troch zich niet langer met het Bende-dossier zou mogen bezighouden.
Een van de aanwezigen zei verontwaardigd: “Ik begrijp niet waarom het dossier per se uit Dendermonde weg moet.” Een andere magistraat waarschuwde: “Als we alles in Charerloi centraliseren, dan is de kans zeer groot dat we binnen de kortste keren hetzelfde meemaken als wat destijds in Nijvel is gebeurd. Dat kan niet!” De samenkomst leidde uiteindelijk tot niets. De belangrijkste magistraten van het land, de vijf procureurs-generaal, vergaderen geregeld met de minister van Justitie.
Op 1 oktober 1990 waren ze weer een keer te gast bij minister Wathelet. Op de agenda stond het Bende-dossier. De aanwezigen besloten daar – zo goed als zeker op aandringen van minister Wathelet zelf – om Troch uit het Bende-onderzoek te gooien. Hij moest zijn dossiers afgeven aan zijn collega Hennuy in Charleroi. Ook Norbert Bauwens, de nieuwe procureur-generaal van Gent, sloot zich aan bij die beslissing, alhoewel hij altijd een voorstander van een eenheidscel in Brussel was geweest. Troch en zijn medewerkers begrepen er niets meer van.
Minister Wathelet-le-Magnifique, een anders niet echt doortastend politicus, besefte maar al te best dat hij zich met deze beslissing op glad ijs begaf. Het college van procureurs-generaal kan volgens de wet zo’n beslissing immers niet nemen. Daarom verklaarde hij even later: “De raadkamer van Dendermonde moet de beslissing nemen.” Een maand later boog de raadkamer van Dendermonde zich over de vraag of Troch zijn Bende-dossiers moest afstaan. De raadkamer hield haar antwoord in beraad.
Op het kabinet van minister Wathelet brak paniek uit. Er werd druk getelefoneerd met het parket-generaal in Gent. Een week later deelde de raadkamer van Dendermonde haar besluit mee: Troch mocht zijn dossiers houden. Maar het vonnis stond nog niet op papier toen het parket van Dendermonde liet weten dat het tegen dat besluit in beroep zou gaan. De Kamer van Inbeschuldigingstelling (KIB) te Gent zou de knoop moeten doorhakken. De advocaten van de familieleden van de Bende-slachtoffers in Aalst voelden nattigheid.
Samen met CVP-volksvertegenwoordiger Tony Van Parys, een lid van de parlementaire Bende-commissie, stapten ze naar het Gentse parket-generaal. Ze wilden weten wanneer de KIB zou vergaderen. De voorzitster van de KIB weigerde hen een datum te geven, en draaide zich arrogant om. Voor de advocaten was het toen duidelijk dat er zware druk werd uitgeoefend op de voorzitster van de KIB door het parket-generaal en door minister Wathelet. De onafhankelijkheid van de rechtbank werd met de voeten getreden.
Het ultieme verdict
Op 11 december 1990 viel het ultieme verdict: Troch moest zijn dossiers afstaan. Freddy Troch mocht zich niet langer met de Bende bezighouden. In de pers ontstond deining. Minister Wathelet, zoals altijd heldhaftig in het pareren van kritiek waste zijn handen in onschuld: “Ik ontken met klem enige druk te hebben uitgeoefend op eender wie of enige tussenkomst te hebben gedaan bij eender wie. Ik heb mij steeds gehouden aan het principe van de scheiding der machten.”
De minister had last van een kort geheugen. Volksvertegenwoordiger Van Parys herinnerde de minister eraan wat er in de weken voordien was gebeurd. “Al begin juli 1990 kreeg ik informatie dat het gevaar dreigde dat Dendermonde ontlast zou worden van het onderzoek”, zei het parlementslid.
“Ik voerde daar toen overleg over met de voorzitter van de Bende-commissie. Wij besloten om op 13 juli 1990 samen een brief te schrijven naar de minister. Daarin stelden wij duidelijk dat het, naar ons aanvoelen, nefast zou zijn om Dendermonde van dit onderzoek te ontlasten. Tot mijn grote ergernis heb ik nadien vernomen dat op 1 oktober op het kabinet, tijdens een bijeenkomst van college van procureurs-generaal onder het voorzitterschap van de minister, toch de beslissing is gevallen.”
Enkele dagen later interpelleerde Van Parys minister Wathelet in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. “Wat is gebeurd is een flagrante miskenning van de rechten van de familie van de slachtoffers. Niet alleen werden de burgerlijke partijen niet gehoord, maar men weigerde hen de datum van de zitting mee te delen. Welk hoger belang riep het parket in om van de KIB de verzending van het dossier naar Charleroi te verkrijgen?” Wathelet had geen antwoord.
Eind mei 1991 werden de voormalige medewerkers van onderzoeksrechter Troch voor een vergadering in Jumet uitgenodigd. De Waalse Bende-speurders, die maar liefst met twintig aanwezig waren, vroegen omstandig uitleg over de dossiers uit Dendermonde. Vijf maanden na het besluit van de KIB in Gent! Acht maanden nadat minister Wathelet en de procureurs-generaal hadden beslist Troch uit het Bende-dossier te weren!
De reden voor al deze manoeuvres om Troch aan de kant te zetten is zeer bedenkelijk. Het Brusselse parket-generaal noch het PSC-milieu waarin Wathelet groot was geworden, hadden veel zin om Troch, dat ‘rechtertje uit de provincie’ op wie ze nauwelijks greep hadden, in hun vuile dossiers te laten snuffelen.
Op het moment dat Troch zei dat hij geïnteresseerd was in de Franstalige politieke dierentuin van de jaren ’80, waarin Brusselse topmagistraten en een verzameling duistere figuren rond de politieke dons Paul Vanden Boeynants (PSC) en André Cools (PS) een hoofdrol speelden, tekende hij zijn doodvonnis als onderzoeksrechter.
Het was hen er meer dan waarschijnlijk niet om te doen om de Bende in bescherming te nemen, maar ze wilden gewoon voorkomen dat Troch in zijn zoektocht naar die Bende op hun vieze zaakjes stootten, die in het Brusselse justitiepaleis begraven liggen in half afgewerkte dossiers en nooit uitgespitte PV’s. Als willoze marionet van Vanden Boeynants deed Wathelet wat hem werd gevraagd: Troch afschieten.