Amand Geschier

De avonturen van een extreemrechtse zakenman

“Ik heb geen beroep. Ik werk voor mezelf. Ik koop en verkoop alles en dit overal op de wereld. Met alles bedoel ik dan ook alles. Zaken waar ik niets van af weet, zoals computers, verzekeringen, gesofistikeerde machinerie, transport en dergelijke liggen niet in mijn belangensfeer of in mijn kunde. Wat wel in mijn belangensfeer ligt zijn bijvoorbeeld landbouwmachines, wapens, investeringsprojecten enzomeer. Ik bezit geen kapitaal. Ikzelf ben mijn kapitaal, dit wil zeggen mijn leeftijd en mijn gezondheid.”

Georges Timmerman verzamelde 45 jaar lang persknipsels, rapporten, nota’s, processen-verbaal en andere documenten. Hij duikt in zijn archief en serveert vergeten, verwaarloosde, verloren én nieuwe verhalen, zonder directe aanleiding en zonder link met de actualiteit. Noem het een vorm van journalistieke archeologie, een genre dat zich situeert in het niemandsland tussen berichtgeving en geschiedschrijving.

Aan het woord is een zelfverzekerde Amand Geschier, toen hij op 26 januari 1984 voor de zoveelste keer werd ondervraagd door de Gerechtelijke Politie. De Antwerpenaar presenteerde zich graag als zakenman, maar verklapte niets over zijn activiteiten als extreemrechtse militant, geheimagent en wapensmokkelaar. Zijn hele leven lang was hij betrokken bij een eindeloze stoet diefstallen, politieke aanslagen, corruptiezaken, spionage-affaires, clandestiene operaties en vooral veel schimmige wapendeals. Wat over hem geweten is, volstaat om meer dan één spannende misdaadthriller te vullen. Maar lang niet al zijn activiteiten zijn in kaart gebracht en er blijven nog veel mysterieuze gaten in zijn biografie.

Het verhaal van Amand (soms Armand genoemd, soms ook Herman) Geschier begint in Belgisch Congo. Als de kolonie in 1960 holderdebolder haar onafhankelijkheid in de schoot geworpen krijgt, is de 25-jarige Amand directeur van het familiebedrijf Geschier in Congo. De onderneming begon als houtzagerij-houtexporteur en importeert vanaf 1965 ook investeringsgoederen, machines, apparatuur en voedingsmiddelen. Het bedrijf telt 700 werknemers en is onderdeel van Avrona Holding Luxemburg. Volgens Geschier wordt de familiale groep in 1969 door dictator Mobutu ‘gezaïriseerd’, dit wil zeggen: zonder vergoeding genationaliseerd. Geschier verliest zijn job, zijn familie is haar bezittingen in Congo kwijt. Zoals veel andere oud-kolonialen is hij wellicht in die periode ideologisch geradicaliseerd en politiek actief geworden als extreemrechtse militant.

Pamflet Jong Europa

“De dekolonisatie van Afrika en het in de ogen van sommigen al te snel toelaten van onafhankelijkheid voor de Belgische kolonie in juni 1960 leidde tot het ontstaan van enkele rechts-radicale groepen, die zich afkeerden van het parlementarisme en pleitten voor een sterk gezag”, schreef historicus Louis Vos. Een typisch voorbeeld van zo’n groep was het Comité d’Action et de Défense des Belges en Afrique (CADBA). De groep werd opgericht in 1960, in café Tanganyika in Etterbeek, en kort daarna omgedoopt tot Mouvement d’Action Civique (MAC).

De MAC evolueerde snel naar een rechts-radicale ideologie van fascistische inspiratie en ontpopte zich in 1962 tot de Belgische tak van de internationale beweging Jeune Europe. Als embleem gebruikte de MAC een Keltisch kruis, een neofascistisch symbool. De organisatie werd geleid door de Luikse opticien en de megalomane ideoloog Jean-François Thiriart. In zijn visie moest Europa een derde supermacht worden, “tegen Moskou en zonder Washington”. Op haar toppunt beschikte Jeune Europe over grote afdelingen in Frankrijk, Italië en Spanje en kleinere steunpunten in België, Nederland, Groot-Brittannië, Portugal, Oostenrijk, Zwitserland, Zuid-Afrika, Brazilië, Columbia en Canada.

Verraden door echtgenote

Citaat uit een rapport van de veiligheidsdiensten: “Geschier was reeds in de jaren vijftig actief in extreemrechtse kringen. Hij frequenteerde verenigingen zoals Jeune Europe, Europafront en Mouvement d’Action Civique, organisaties die contact onderhouden met huurlingen, en van extreem anticommunistische strekking.”

MAC/Jeune Europe was in ons land ook het belangrijkste steunpunt van de Organisation de l’Armée Secrète (OAS). De OAS was de grootste en meest gewelddadige rechts-extremistische terreurorganisatie van de naoorlogse geschiedenis in Europa. De geheime, ondergrondse groep wordt geleid door Franse topmilitairen met gevechtservaring in Indochina en Algerije, en verzet zich gewapenderhand tegen de onafhankelijkheid van Algerije. Tussen 1961 en 1963 heeft de OAS naar schatting 3.000 tot 12.500 mensen vermoord, vooral in Frankrijk en Algerije, maar ook in België.

Voorts levert de OAS huurlingen aan de Katangese Secessie van Moïse Tsjombe, in de eerste jaren van de onafhankelijkheid van Congo. In ruil krijgen de Fransen van MAC/Jeune Europe financiële steun, logistieke hulp, valse papieren, onderduikadressen, propagandakanalen en trainingskampen in België. Thiriart droomde van een machtsovername door de OAS en de oprichting van een rechtse paneuropese partij. Frankrijk stond destijds op de rand van de burgeroorlog. De OAS probeerde herhaaldelijk om president Charles De Gaulle te liquideren, met als bekendste voorbeeld de poging van de Britse huurmoordenaar met als codenaam de Jakhals, verfilmd als ’The Day of the Jackal’.

Sommige leden van Jeune Europe (zoals Jacques Borsu en Noël Dedeken) vertrekken zelf naar Katanga om er te gaan vechten in de rangen van huurlingenleiders Jean Schramme en Bob Denard. Graaf Arnold de Looz-Corswarem, een MAC-sympathisant en fananiek Leopoldist, probeert huurlingen voor Katanga te ronselen via zijn Corps Franc Roi Baudouin en wil die vechtjassen vervolgens gebruiken voor een rechtse staatsgreep in België. Thiriart staat in contact met het beruchte Aginter Press in Portugal, zogenaamd een onschuldig persagentschap, maar in feite een terroristische mantelorganisatie van de Portugese geheime dienst PIDE. Opgericht door OAS-officieren en voormalige topnazi’s als Otto Skorzeny groeit Aginter Press uit tot een internationale draaischijf van extreemrechtse terroristen. MAC/Jeune Europe is ook een ideologische kweekschool voor tientallen militanten, van wie er een aantal in de daarop volgende decennia een (leidende) rol zullen spelen in allerlei andere extreemrechtse formaties.

Uit oude politierapporten blijkt dat Geschier in maart 1962 een diefstal heeft gepleegd in het ministerie van Buitenlandse Zaken in Brussel. Hij ging er aan de haal met 250 blanco paspoorten, die volgens het gerecht bestemd waren voor de OAS en de MAC. Geschier werd hiervoor op 2 oktober 1962 veroordeeld tot een maand voorwaardelijk en een boete van 2.000 frank. Een jaar later werd hij opnieuw gearresteerd, samen met vijf andere verdachten, wegens het met verf bekladden van het monument voor de politieke gevangenen in het Fort van Breendonk, een nazi-kamp tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat gebeurde in de nacht van 19 op 20 april 1963.

Zijn medeverdachten waren allemaal verantwoordelijken van Jeune Europe of het aanverwante Europafront. Mogelijk werden de daders verlinkt door de echtgenote van Geschier. Dat meende althans medeverdachte Fred Rossaert, een van de leiders van Jeune Europe: “Terloops gaf Rossaert ons zijn mening te kennen al zou de beschuldiging mogelijk uitgaan van mevrouw Geschier”, noteerde de Gerechtelijke Politie in een proces-verbaal. “Hij steunt deze veronderstelling op het feit dat ze vroeger reeds gedreigd heeft namen van leden van de beweging aan de gerechtelijke diensten aan te geven met zogezegde bezwaarlijke feiten. Zij blijkt een haat te hebben tegen het milieu waarin haar man verkeert, omdat ze vermoedt dat er medeplichtigheid is in de buitensporigheden van haar echtgenoot in zijn privé-leven. Ze zoekt thans elementen om haar echtscheiding te kunnen verrechtvaardigen.”

Zwarte herbergen

MAC/Jeune Europe was een opmerkelijk grote, stevig gestructuurde en op Europese schaal uitgebouwde organisatie. Dat werd grotendeels mogelijk gemaakt dankzij royale financiële steun van de Union Minière du Haut-Katanga (de voorloper van Umicore). UMHK, destijds onderdeel van de machtige holding Société Générale, was de belangrijkste initiatiefnemer en financiële sponsor van de Katangese Secessie. De organisatie van Thiriart kreeg ook geld van de Portugese dictatuur van Salazar (omdat ze onvoorwaardelijk het Portugese kolonialisme in Angola en Mozambique steunde) en van diverse Belgische, Nederlandse en Duitse koloniale holdings. Maar toen Algerije uiteindelijk toch onafhankelijk werd (in 1962) en de Katangese Secessie doodbloedde (in 1963) droogde die geldstroom op. In de kortste keren verloor Thiriart zijn greep op de miltanten.

Op dat moment kwam het tot een rebellie tegen Thiriart. Die had zelf eerst al een aantal leden uit Jeune Europe gezet (onder meer Geschier, Karel Van Marcke en Fred Rossaert), omwille van hun “sterk Germaanse oriëntering en te uitgesproken neonazi-sympathieën”. Dat kan kloppen, want Van Marcke onderhield contacten met neonazileiders als Adolf von Thadden in Duitsland, Oswald Mosley in Groot-Brittannië en Fred Borth in Oostenrijk. Ook Geschier was na een conflict met Thiriart uit Jeune Europe gegooid wegens ongehoorzaamheid en “omdat hij zekere indiscreties zou begaan hebben nopens de beweging”. Thiriart verweet de dissidenten “een grote slordigheid, laksheid, en het overmatig vertoeven in ‘zwarte’ herbergen tot laat in de nacht. Ze zingen er liederen van de vroegere Wehrmacht en vergeten hun eigen taak.”

Op hun beurt bekloegen de uitgestoten leden zich over “het despotisme en de pretenties” van Thiriart. Ze begonnen hun eigen organisatie: Europafront. Hun programma: de verdediging van het blanke ras, de eenheid van de Nederlanden, voor een nieuwe Europese orde, tegen het belgicisme, het communisme, de politieke corruptie en de afhankelijkheid van de Verenigde Staten. De nieuwe organisatie nam deels de internationale contacten van Jeune Europe over, vooral in Duitsland, Oostenrijk en Nederland. In dat land ondernam de groep zelfs een mislukte poging om prins Bernhard, de echtgenoot van de Nederlandse koningin Juliana, te strikken voor een internationale conferentie. De Nederlandse afdeling van Europafront “doet zeer gewichtig”, noteerde de Nederlandse inlichtingendienst BVD. “Maar in werkelijkheid gaat het om een handjevol jongelui, waarvan enkelen afkomstig zijn uit een psychopatenasiel en wier invloed praktisch nihil is.”

Leve Katanga!

Op een avond in oktober 1963 organiseerde Europafront een vergadering in café-hotel De Witte Leeuw aan de Frankrijklei in Antwerpen. Eén van de deelnemers was Geschier. Een aanwezige inspecteur van de Gerechtelijke Politie zag hoe “de jongeren elkaar groetten door de vlakke rechterhand ter hoogte van de schouder te brengen, de palm van de hand naar voor gericht”. De Hitlergroet dus. Spreker van dienst was Karel Van Marcke, een oud-koloniaal en een van de daders van de bekladding in Breendonk. Hij was enkele jaren eerder opgepakt in Antwerpen bij het plakken van affiches met de tekst “Leve Katanga!”. Van Marcke nam het woord om uit te leggen waarom ze Jeune Europe verlaten hadden. Thiriart had volgens de spreker voor een Franse en superpattriotische richting gekozen, terwijl Europafront voorstander was van “het verenigd Europa, maar dan wel een Europa der volkeren en niet dat der naties”.

Van de Volksunie viel volgens Van Marcke geen heil te verwachten. Die Vlaams-nationalistische partij ging immers “de weg op van een traditionele partij” en had daarom de Vlaamse Militanten Orde (VMO) aan de deur gezet. Aanvankelijk was de VMO een officiële nevenorganisatie van de Volksunie, maar in september 1963 had de VU-leiding de band met de paramilitaire en gewelddadige knokploeg verbroken. Bij Europafront daarentegen beschouwden ze de VMO’ers als geestesverwanten: “De uitgenodigde VMO-leden worden welkom geheten en besprekingen met de VMO worden in het vooruitzicht gesteld”, noteerde de politie.

Europafront was evenwel geen lang leven beschoren en verdween al in 1965 van het toneel. Geschier verzeilde als vanzelfsprekend bij de VMO, waar hij een leidende functie kreeg en goed bevriend raakt met VMO-leider Bert Eriksson, Korea-veteraan en uitbater van café Odal in de Antwerpse Ballaertstraat. Samen organiseerden ze in juni 1973 een internationaal congres van extreemrechts in Antwerpen, met heel wat Duitse deelnemers, dat verboden werd door de socialistische minister van Binnenlandse Zaken.

Wapens voor Libanon

Politiek activisme is één ding, maar wat deed Geschier voor de kost? Een door hemzelf opgestelde sollicitatiebrief met een uitgebreid curriculum vitae verschaft hierover opheldering. Volgens dit document begon zijn professionele loopbaan in 1969, het jaar waarin zijn familiebedrijf in Congo wordt ‘gezaïriseerd’. Geschier was dan 34 jaar oud. Gedurende twee jaar werkte hij als sales en marketing manager bij Baxter-Travenol Laboratories International in Brussel, een Amerikaanse multinational die medische apparatuur en dito producten verkocht. Maar dan nam zijn carrière plots een verrassende wending: in 1971 geeft Geschier zijn ontslag bij Baxter, hij verplaatste zijn activiteiten naar Libanon en hij werd fulltime wapenhandelaar.

Het is een raadsel waar hij de nodige internationale contacten, de financiering en de expertise vandaan haalde om zich in deze branche te storten. Een internationale wapenhandelaar kan enkel blijven functioneren indien hij aangestuurd, gecontroleerd én beschermd wordt door een machtige, buitenlandse geheime dienst. Welke?

Tijdens de burgeroorlog in Libanon leverde Geschier vooral wapens aan de falangisten, de extreemrechtse christelijke milities die nauw samenwerkten met Israël. De Mossad? “Sinds de helft van de jaren zeventig is de handel in wapens zijn voornaamste bezigheid. Hij drijft voornamelijk handel met het Oostblok en met China”, weten de Belgische veiligheidsdiensten. Dat verklaarde trouwens zijn bijnaam: ‘de Rus’. Werkt Geschier voor de CIA? Of voor nog een andere, onbekende buitenlandse inlichtingendienst, of voor verschillende diensten tegelijk? Het blijft een raadsel.

Feit is dat Geschier inmiddels kennis had gemaakt met majoor Jean Bougerol, een medewerker van de Belgische militaire inlichtingendienst SDRA. Bougerol was een specialist psychologische oorlogsvoering, had goede contacten met de CIA en was chef van de parallelle inlichtingendienst Public Information Office (PIO). De dienst, opgericht door defensieminister Paul Vanden Boeynants, moest de binnenlandse subversie bestrijden, lees: de contestatiebeweging van de langharige mei ’68-ers, de betogers tegen de Vietnamoorlog en linkse organisaties in het algemeen.

Aanvankelijk een onderdeel van het Belgisch leger, werd PIO eind jaren zeventig geprivatiseerd en overgenomen door de firma PDG van baron Benoît de Bonvoisin, de rechterhand van VDB. Ook majoor Bougerol was sterk geïnteresseerd in Libanon. Via zijn Libanese oud-medestudenten aan de Krijgsschool legde hij contacten met de top van het Libanese leger en reisde hij in 1978 naar Libanon om er besprekingen te voeren met generaal Victor Khoury, de stafchef van het Libanese leger.

Krijgsheren

Tussen 1971 en 1982 investeerde Geschier naar eigen zeggen “met eigen middelen” 35 miljoen frank (4 miljoen euro) in drie zakelijke projecten in Libanon: een röntgenkliniek in Beiroet, een supermarktketen en een import-exportbedrijf. Interessant waren de lokale partners met wie Geschier voor deze projecten samenwerkte. Voor de röntgenkliniek was dat Samir Geagea. Voor de supermarkten ging het om Camille Chamoun. En voor zijn import-exportbedrijf SA Belgo-Libanaise fungeerde Elias El Turk als zakenpartner. Dokter Samir Geagea was nooit actief als geneesheer, maar ontpopte zich tijdens de Libanese burgeroorlog (1975-1990) tot een beruchte krijgsheer, drugssmokkelaar en leider van de koepelorganisatie van christelijke milities, de Forces Libanaises van Bashir Gemayel. Politicus Camille Chamoun was de vader van Dany Chamoun, de chef van de Tijgermilitie, in de beginperiode van de Libanese oorlog een onderdeel van de Forces Libanaises. Chamoun junior zat eveneens in de wapenhandel en drugssmokkel.

Elias El Turk was voorzitter van de neofascistische Parti des Forces Nouvelles Libanaises en de zaakvoerder van het Eurosystem-filiaal in Libanon, EHS Health Testing Center. Eurosystem Hospitalier is de naam van een Belgisch consortium van bedrijven dat een miljardencontract kreeg voor de bouw van militaire hospitalen voor de Saudische Nationale Wacht. Eind jaren zeventig zal het project uitdraaien op een enorm schandaal, omdat er gigantische bedragen aan smeergeld werden betaald en het consortium het Belgisch koningshuis voor zijn karretje kon spannen én volop gebruik maakte van de diensten van het callgirl-netwerk van madame Tuna, de maîtresse van wapenhandelaar Roger Boas.

Het Libanese filiaal van Eurosystem diende vermoedelijk als doorgeefluik voor corruptiegeld. Een nota van de Staatsveiligheid stelde dat “El Turk een meeting van Eurodroite, die plaatsvond in Brussel in juli 1979, grotendeels zou gefinancierd hebben. Zonder dat dit kon worden nagetrokken, beweerde hij in extreemrechtse milieus dat het geld afkomstig was uit de smeergelden van de affaire Eurosystem Hospitalier”.

Voorts werkte El Turk samen met Faez Al Ajjaz, een Saudische topspion die vanuit Brussel opereerde en zelf ook wapens leverde aan de falangisten. Ook Geschier werkte trouwens af en toe samen met Al Ajjaz.

Drugs

De wapens die de falangisten in België kochten, betaalde ze grotendeels met drugs: hasjiesj uit Libanon en morfine, de grondstof om heroïne te maken, uit Turkije. Hun milities controleerden de havens in Libanon en dus de export van de drugs. In de Antwerpse haven, waar een deel van de kaaien gereserveerd was voor de falangisten, was een vertrouwensman van Gemayel verantwoordelijk voor de ontvangst van de drugs. Zijn naam was Maroun Hage, en hij behoorde tot de criminele bende van Sami Khoury, de grootste drugshandelaar van Libanon, en diens opvolger Antoine Harrouk.

Khoury werkte samen met de Corsicaanse gangsters van de French Connection en genoot als informant bescherming van de CIA en de Mossad. Een undercoveragent van het Amerikaanse Federal Bureau of Narcotics (FBN, de voorloper van de DEA) beweerde dat “de Israëli’s miljoenen dollars hebben uitgegeven om politici en hoge ambtenaren om te kopen in Europa en het Midden-Oosten, in ruil voor bescherming van het netwerk van Khoury”.

Een concreet geval van zo’n drugs-voor-wapenstransactie waarbij Geschier betrokken was, staat beschreven in een rapport van de Brusselse substituut Jean-François Godbille.

“Het betreft een drugstrafiek die georganiseerd werd door Amand Geschier, ex-manager van Eurosystem Hospitalier, en begin jaren tachtig directeur van de bvba Hatraco (Hallaar Trading Company) met zetel in Heist-op-den-Berg en kantoren in het Century Center op de Antwerpse De Keyserlei. Het zou gaan om de export van diepgevroren vlees, op initiatief van Hatraco en Nutribel NV, een filiaal van het Bulgaarse staatsbedrijf Kintex. Nutribel, met als bestuurder Willy Van Baelen, (een andere Belgische wapenhandelaar, GT) verzorgde het transport van de goederen afkomstig uit de Roemeense havenstad Constanza.”

“De correspondent voor deze trafiek in Constanza zou Gerald Arabin (een kameraad van Geschier, GT) zijn, die optreedt namens de firma Euromeat, met als belangrijkste bestuurders (en aandeelhouders, GT) Paul Vanden Boeynants en Jacques Vanderhaegen. Deze informatie zou kunnen bevestigd worden door een telex die in oktober 1984 door de DEA verstuurd werd naar diverse ambassades en waarin sprake was van een levering van 20 ton Libanese hasjiesj in ruil voor wapens die werden geleverd door Geschier. De hasj werd getransporteerd door een firma die gespecialiseerd is in het containertransport van fruit en conserven.”

Geschier ging tijdens de burgeroorlog herhaaldelijk op reis naar Libanon. In 1976 bezocht hij Dany Chamoun, de leider van de Tijgermilitie. In 1978 volgde een tweede bezoek, dit keer in het gezelschap van Francis Dossogne, de leider van de extreemrechtse privé-militie Front de Jeunesse. Dossogne overwoog ginds paramilitaire oefenkampen voor zijn militanten te organiseren. Uiteindelijk ging Geschier permanent in Libanon wonen: van 1978 tot 1983 had hij een vast adres en een kantoor aan de Avenue Bechera El Khouny in Beiroet. Maar uiteindelijk zal de Libanese bodem hem te heet onder de voeten worden.

“Door voortdurende oorlogshandelingen zijn de gebouwen, assets en voorraden vernietigd of geplunderd”, schreef Geschier in zijn CV. “Het kapitaal kon niet worden vervangen en de maatschappijen werden geliquideerd.” Aan de politie verklaarde hij: “Wegens de gevaarlijke toestand in Libanon en ook omdat de straat waarin het gebouw staat waar ik verblijf afgesperd en gedeeltelijk uitgebrand is, verblijf ik sinds juli 1983 niet meer in Libanon. Normaal verblijf ik de helft van mijn tijd in Libanon op het adres dat vermeld staat op mijn identiteitskaart en de andere helft van mijn tijd in China, meer bepaald in de Volksrepubliek. In dat land heb ik geen vast adres, ik verblijf er in hotels.”

Moordcommando

Midden jaren tachtig kwam Geschier eens te meer in het vizier van het gerecht, en deze keer door toedoen van Albert Raes, de toenmalige chef van de Staatsveiligheid. Raes stuurde op 19 april 1984 een alarmerende brief naar de Antwerpse procureur-generaal.

“Ik heb de eer u ter kennis te brengen dat Geschier tot voor enige tijd nauwe contacten zou onderhouden hebben met een Libanese privé-militie in Beiroet, met het oog op eventuele wapenleveringen. Eric Scherps zou door toedoen van Geschier naar Libanon vertrokken zijn, waar hij door laatstgenoemde beschouwd werd als zijn permanente vertegenwoordiger. Scherps, die er samen met een zekere Yves, van Franse nationaliteit, niet nader geïdentificeerd, zou vertoefd hebben, is een gewezen paracommando.”

“Omstreeks midden 1982 zou Geschier op het punt gestaan hebben een belangrijke wapentransactie af te sluiten met de Libanese christelijke Falanx, met een niet nader gekende Libanees als tussenpersoon. De transactie zou niet doorgegaan zijn en Geschier zou tot de bevinding gekomen zijn dat hij bedrogen werd door zijn Libanese tussenpersoon. Toen Geschier in het najaar 1982 vernam dat deze Libanees zich in België zou bevinden, zou hij besloten hebben wraak te nemen.”

“Hij zou Scherps en Yves naar België hebben laten overkomen. Beiden waren in het bezit van valse paspoorten en zouden in het Antwerpse een tijdlang ondergedoken zijn. Ze zouden van Geschier – tegen betaling – de opdracht gekregen hebben bedoelde Libanees uit de weg te ruimen. Beiden zouden akkoord geweest zijn, maar toen ze ondervonden dat Geschier er berooid voorzat en er van betaling niets in huis zou komen, zou de opdracht niet uitgevoerd zijn.”

De speurders van de Gerechtelijke Politie in Antwerpen waren niet onder de indruk. “Geschier en zijn handel en wandel zijn ons in het algemeen bekend, nog voor het ontvangen van de brief van de Staatsveiligheid”, antwoordden ze aan hun bazen van het parket. “De brief is in zeer algemene bewoordingen opgesteld en het hulpwerkwoord ‘zouden’ wordt rijkelijk gebruikt. Met deze gegevens is niets positiefs aan te vangen.”

Bij de Antwerpse GP kenden ze Geschier maar al te goed. “Zijn naam wordt voortdurend gehoord in verband met wapensmokkel”, stelde de politiedienst in 1983. “Het zou reeds voorgekomen zijn dat militairen of leden van guerillabewegingen door Geschier én door agenten van de Staatsveiligheid of de SDRA (de militaire inlichtingendienst) onderdak kregen bij particulieren in extreemrechtse kring. Geschier komt regelmatig in Scheldehof, Odal en De Leeuw van Vlaanderen.” De drie cafés stonden bekend om hun extreemrechtse klandizie. Dat Geschier onderduikadressen regelde voor gezochte neonazi-terroristen en meewerkte aan hun exfiltratie (een militaire term voor het heimelijk verlaten van vijandelijk gebied) was al duidelijk sinds de affaire rond de voortvluchtige Duitse neonazi Ekkehard Weil.

Stahlhelm

Weil dook voor het eerst op in 1970. In de Britse sector van Berlijn opende hij het vuur op een Russische soldaat die wacht liep voor het sovjet-oorlogsmonument. De soldaat raakte levensgevaarlijk gewond. Weil verklaarde aan de politie dat hij de aanslag had gepleegd “om de relaties tussen West-Duitsland en de Sovjetunie te beschadigen”. In zijn appartement vond men nazi-literatuur en wapens. Wegens poging tot moord werd Weil door een militaire rechtbank in Berlijn veroordeeld tot zes jaar gevangenis.

Na zijn vrijlating werd hij in 1975 samen met twee andere extreemrechtse militanten gearresteerd in Joegoslavië. Ze hadden volgens hun advocaat als huurlingen gevochten in de rangen van dissidente Palestijnse groeperingen. Een nieuwe veroordeling, dit keer tot drie jaar cel, volgde in 1978 wegens poging tot brandstichting in het kantoor van een communistische organisatie in Berlijn. Tijdens het proces viel Weil een journalist aan en brak diens neusbeen. Dat leverde hem nog eens zes maanden extra gevangenisstraf op. Maar tijdens een penitentiair verlof in oktober 1979 ontsnapte Weil en verdween in de clandestiniteit.

Begin 1980 bleek dat Weil zit ondergedoken in de woning van Geschier in Antwerpen, zo signaleerde de Duitse geheime dienst aan onze Staatsveiligheid. De inlichtingendienst besloot daarop om Geschiers te schaduwen en zijn telefoonverkeer af te luisteren. Op 29 januari verliet Weil zijn schuilplaats aan de Plantin Moretuslei, waar Geschier een studio huurde, en stapte in een rode Peugeot, met aan het stuur Geschier. Reden ook mee: Vera B. (de vriendin van Geschier), zijn zakenvriend Gérald Arabin (de man in Constanza uit het drugsverhaal) en Félix De Ceulaerde, een ex-militant van Jeune Europe en lid van Stahlhelm. Die organisatie van voormalige Oostfrontstrijders is gespecialiseerd in het exfiltreren van gezochte Duitse neonazi’s. Van bij hun vertrek werd de auto discreet gevolgd door ploegen van de Staatsveiligheid en van de Bijzondere Opsporingsbrigade (BOB) van de Antwerpse rijkswacht.

De Peugeot reed richting Brussel, met als bestemming het kantoor van het CEPIC in de Brusselse Belliardstraat. Het Centre Politique des Indépendants et cadres Crétiens is de rechtse vleugel van de Franstalige christendemocratische partij PSC (momenteel CDH) en behoort tot het imperium van gewezen minister Paul Vanden Boeynants en diens rechterhand baron Benoît de Bonvoisin. (Een jaar eerder was er een huiszoeking geweest op dit adres aan de Belliardstraat, waar ook het PIO van majoor Bougerol gevestigd was. Die huiszoeking kaderde notabene in een onderzoek naar wapenleveringen aan de falangisten in Libanon.)

Het gezelschap geraakte evenwel nooit in de Belliardstraat. Hun auto werd onderschept op een kruispunt in Schaarbeek en afgeleid naar de ondergrondse parking onder het De Meeûsplein, de toenmalige zetel van de Staatsveiligheid. Daar nam Ekkehard Weil plots de benen en slaat te voet op de vlucht, achtervolgd door een agent van de Staatsveiligheid, tussen haakjes een agent die zelf een notoir lid was van het CEPIC. De neonazi dreigde te verdwijnen in de massa. De agent trok zijn dienstwapen en vuurde – in het centrum van Brussel, waarna Weil opnieuw in de boeien kon worden geslagen.

De epiloog van dit vreemde verhaal was al even verrassend. Alle vervolgingen tegen de inzittenden van de rode Peugeot werden onontvankelijk verklaard, en iedereen ging vrijuit. Hoewel Ekkehard Weil internationaal geseind stond, werd hij gewoon over de grens gezet in Frankrijk en kon hij zijn terroristische activiteiten doodleuk voortzetten.

Twee jaar na zijn doortocht in België was hij betrokken bij een reeks bomaanslagen in Oostenrijk op Joodse doelwitten, onder meer het kantoor van de beroemde nazi-jager Simon Wiesenthal. Het kostte hem een veroordeling tot vijf jaar gevangenis. In 1998 volgde nog een veroordeling in Berlijn wegens het bezit van springstof en ontstekingsmechanismen. Hij ging niet naar de cel, maar duikt alweer onder. In 1999 werd Weil door de Duitse politie gezocht als dader van een bomaanslag op een tentoonstelling over oorlogsmisdaden van de Wehrmacht in Saarbrücken. Pas in 2000 zal hij opnieuw worden gearresteerd.

Volgens rapporten van de Staatsveiligheid werd de transfert van Weil georganiseerd door majoor Bougerol en diens medewerker Bernard Mercier, voormalig kabinetsmedewerker van diverse CEPIC-ministers en later een kopstuk van WNP. Het was blijkbaar de bedoeling om de gezochte terrorist over te brengen van zijn schuiloord in Antwerpen naar de zetel van de CEPIC (en PDG) in de Brusselse Belliardstraat. Daar moest Mercier hem opvangen en doorsluizen naar het kasteel van Maizeret, het domein van de Bonvoisin in de Ardennen. De ‘zwarte baron’ heeft altijd staande gehouden dat hij werd geframed: de affaire moest volgens hem worden gesitueerd in de aanhoudende pogingen van de Staatsveiligheid om hem in de val te lokken, zijn reputatie te beschadigen en hem te criminaliseren.

Arme sukkelaar

De zaak-Weil kreeg ruime weerklank in de media en deed de reputatie van Geschier geen deugd. In extreemrechtse middens groeide het vermoeden dat de Antwerpse zakenman een informant was van de Staatsveiligheid en/of de rijkswacht. Dat verklaarde wellicht waarom hij tussen 1982 en 1984 intensief bespioneerd wordt door Westland New Post (WNP). Die neonazi-groep groepeerde vooral militairen en hield zich bezig met het stelen (en op beperkte schaal publiceren) van geheime NAVO-telexen. De groep leek wel speciaal opgericht om de Staatsveiligheid te compromitteren, belachelijk te maken en af te schilderen als een bende incompetente prutsers.

Als WNP erin zou slagen om Geschier te ‘ontmaskeren’ als een agent van de Sovjets zou dat opnieuw een opdoffer geweest zijn voor de Staatsveiligheid. Die dienst was immers onbekwaam, onbetrouwbaar en geïnfiltreerd door de Russische KGB – zo redeneerden niet alleen de WNP’ers, maar ook andere extreemrechtse figuren.

Na zijn avonturen in Libanon was Geschier teruggekeerd naar Antwerpen, waar hij een studio aan de Plantin Moretuslei huurde voor 10.000 frank (250 euro) per maand. Naar eigen zeggen was zijn financiële toestand belabberd: “Omdat ik de huur voor de studio sinds tien maanden niet meer heb betaald, hebben de eigenaars me een proces aangedaan met als gevolg dat ik op 1 februari 1984 voor de vrederechter moet verschijnen om de schuldvordering te horen bevestigen en te aanhoren dat ik uit de woonst zal gezet worden en dat mijn roerende goederen zullen aangeslagen worden. Telefoon en telex in mijn studio, op naam van de firma Hatraco (bekend van de drugssmokkel, GT) maar feitelijk door mij betaald, zijn sinds een viertal maanden afgesloten wegens een openstaande schuld aan de RTT van meer dan meer dan 60.000 frank. Mijn reislevensverzekering bij Lloyds kan ik sinds twee jaar niet meer betalen. (…) Omdat ik niet kan betalen, kan ik me niet laten opereren aan prostaatkanker. Ik bezit geen geld, ik bezit alleen maar schulden.”

Kortom, tijdens die ondervraging hing hij de arme sukkelaar uit – mogelijk ook om geen alimentatie te moeten betalen aan zijn ex-echtgenote, maar desondanks bleef hij volop actief.

“Betrokkene heeft enorme contacten in de internationale wapenhandel”, wisten de veiligheidsdiensten. “Hij lijkt echter niet voldoende geld meer te hebben om zelf actief aan wapenhandel te doen. Vermoedelijk komt hij aan de kost als bemiddelaar en raadgever.” Geschier had misschien geen cent meer, maar hij reisde wel nog steeds voortdurend de wereld rond. “Sinds mijn verblijf in Libanon heb ik afwisseld verbleven in Sofia in Bulgarije, Belgrado in Joegoslavië, Hongkong, de Volksrepubliek China en België”, verklaarde hij aan de politie.

Wie betaalde al die buitenlandse reizen?, wilden de speurders graag weten. Geschier antwoordde dat zijn reiskosten en salaris in de maand april 1981 betaald werden door de firma Antwerp Steel Export (ASE), een filiaal van de Duitse rederij en scheepvaartgroep Komrowski. “Geschier was er verantwoordelijk voor de afdeling wapens”, schreven de veiligheidsdiensten. “Hij had veel contacten in Brussel, onder meer met Eurosystem Hospitalier dat achter de schermen geleid wordt door vooraanstaande Saoedi’s.”

Zwarte Lola

“De buitenlandse reizen die ik na april 1981 ondernomen heb, werden alsvolgt betaald”, verklaarde Geschier aan de flikken. “Omdat ik over meer dan voldoende buitenlandse handelsrelaties beschik, heeft ondermeer de firma Halarm in Heist-op-den-Berg, waarvan de zaakvoerder Florent Mariën is, mij genoeg vertrouwen geschonken om mijn verplaatsingskosten te betalen.” De zaakvoerder van Halarm (later omgedoopt tot Hatraco) was Prosper Florent Mariën, eveneens een wapenhandelaar. Volgens de politie was de ex-echtgenote van Mariën “uitbaatster van café Napoleon en staat ze gekend als Zwarte Lola”. Na een tijdje eindigde ook deze samenwerking, volgens Geschier omdat Mariën niet genoeg geld had.

Geen nood, want daar diende zich alweer een nieuwe sponsor aan. “Op dit ogenblik en sinds een paar jaar wordt een gedeelte van mijn reiskosten gedragen door Willy Cronenberg, een verzekeringsmakelaar in Keulen. In 1983 heeft hij al mijn reizen gefinancierd en hij heeft reeds toegezegd voor 1984 hetzelfde te doen. De overeenkomst is dat ik de helft van mijn verdiensten afsta aan deze geldschieters en dit van zodra er zaken gerealiseerd zijn. Als voorbeeld haal ik aan dat ik in 1983 gedurende zes weken naar China ben gegaan om wisselstukken te zoeken voor de firma Asco in Diegem, die momenteel 1.200 gepantserde voertuigen maakt voor het Belgisch leger. Deze reis heeft 320.000 frank (8.000 euro) gekost aan mijnheer Cronenberg en de miljoenenorder is tot nu toe uitgebleven.”

Asco was het bedrijf van Roger Boas, dat opvallend veel legerbestellingen kreeg van defensieminister Vanden Boeynants. Asco zat ook in het consortium Eurosystem Hospitalier en madame Tuna, de chef van een luxecallgirl-netwerk, stond op de loonlijst van het bedrijf.

In zijn sollicatiebrief stelde Geschier dat hij in de jaren tachtig “twee mantelfirma’s” had opgericht in Hongkong, en dit “om fiscale redenen”. De bedoeling van die constructie was “de import van goederen uit het Verre Oosten naar Afrika en Arabische landen, de vertegenwoordiging van Belgische en buitenlandse firma’s in Afrika, de Golfstaten en Egypte, algemene handel (vleesexport, machines voor bouw en landbouw, onderdelen van militaire voertuigen) en consultancy, zoals de introductie en het belangenbeheer van Belgische en buitenlandse firma’s op afzetmarkten waaronder de Volksrepubliek China.” Een ambitieus programma, maar het blijft onduidelijk in welke mate Geschier die zakelijke projecten heeft gerealiseerd.

Kroatië

In 1988, op 53 jarige leeftijd, besluit hij het wat kalmer aan te doen. “Het ligt in mijn bedoeling om een tweede huwelijk aan te gaan”, schreef hij in zijn sollicitatiebrief. “Om dit de beste kansen te geven, lijkt het mij noodzakelijk om een lokale beroepsactiviteit uit te oefenen. De permanente verplaatsingen in het buitenland bieden geen uitzicht op familieleven. Als gevolg van dit besluit werden de nodige stappen ondernomen om mijn huidige zakelijke belangen over te dragen aan een derde partij. Mijn belangen in deze worden waargenomen door meester Jan-Erwin Verschueren, advocaat te Brasschaat.”

Meester Verschueren, die goed thuis was in diplomatieke milieus en optrad als consul van het Italiaanse fantasie-dwergstaatje Seborga, reisde in 1988 ook samen met Geschier en een topman van het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK) voor zakelijke besprekingen naar Qatar. De vroegere wapensmokkelaar herschoolde zich ook tot vastgoedmakelaar en werkte begin jaren negentig voor firma’s als SDM, Torpe & De Wandeleer en bouwpromotor EPMC.

De epiloog volgde in het najaar van 1992. Terwijl in het voormalige Joegoslavië een burgeroorlog woedde, werd in Antwerpen de oprichting bekendgemaakt van een Vlaams-Kroatische Kamer van Koophandel. Spilfiguur van het initatief, dat aanspraak maakte op overheidssteun, was Geschier. Kroatië had een jaar eerder zijn onafhankelijkheid uitgeroepen en de nieuwe staat kon rekenen op warme sympathie in extreemrechtse middens. Het Vlaams Blok en Voorpost organiseerden in die tijd een Kroatië-avond, waar de mogelijkheid werd besproken om vrijwilligers naar Kroatië te sturen om mee te vechten tegen de Serviërs. Filip Dewinter, het Antwerpse kopstuk van het Vlaams Blok, bezocht Kroatië samen met Geschier. Beiden overlegden ook regelmatig telefonisch, zo bleek uit de registratie van Geschiers telefoonverkeer.

Bij de officiële voorstelling van de nieuwe Kamer van Koophandel in het Antwerpse provinciehuis, in aanwezigheid van Vlaams minister voor Buitenlandse Handel Johan Sauwens (VU) en andere prominenten, stond Geschier op de eerste rij. Ook van de partij was zijn zakenpartner, advocaat Jan-Erwin Verschueren. Niemand van de aanwezigen leek weet te hebben van of aanstoot te nemen aan het controversiële verleden van de Antwerpse zakenman. Eén artikel in De Morgen, waarin het extreemrechtse verleden van Geschier werd beschreven, volstond evenwel om hem prompt ontslag te laten nemen als bestuurder van de Vlaams-Kroatische Kamer van Koophandel. Sindsdien werd van hem niets meer vernomen.

Artikel De Morgen

Door het parcours van Geschier loopt een draad die begint in de nadagen van Belgisch Congo, en het extreemrechtse (gewapende) verzet tegen de dekolonisatie van Congo en Algerije, over de burgeroorlog in Libanon en de daarmee gepaard gaande illegale wapenhandel en drugssmokkel, naar de exfiltratie van een voor terrorisme gezochte neonazi, de neonazi’s van WNP en tenslotte de burgeroorlog in ex-Joegoslavië.

Dat de Antwerpse zakenman al deze gevaarlijke watertjes heeft doorzwommen, zonder vervolging door het gerecht en zonder noemenswaardige kleerscheuren, kan maar één ding betekenen: hij genoot bescherming op het hoogste niveau en werkte dus vrijwel zeker voor een machtige ‘bevriende’ buitenlandse geheime dienst.

Bron » Apache | Georges Timmerman | 16 April 2020