Poging tot staatsgreep in België
Inleiding
In augustus 2003 was het precies dertig jaar geleden dat door een gericht perslek definitief het waanzinnige plan werd gekelderd om een militaire staatsgreep te plegen in ons land en de parlementaire democratie te vervangen door een rechts kolonelsregime naar Grieks model. De complotteurs beschikten over geld, wapens, politieke connecties en de vereiste expertise om hun plan te kunnen uitvoeren. Een ‘hoge personaliteit’, wellicht toenmalig PSC-minister van Defensie Paul Vanden Boeynants, destijds het boegbeeld van de gespierde rechterzijde, weigerde echter op het cruciale moment de leiding van de operatie op zich te nemen, waarna het plan als een mislukte soufflé ineenzakte.
Het einde van een lange zomer
“We sliepen in gevechtskledij, met onze combatschoenen aan. Helmen en wapens binnen handbereik, de voertuigen startklaar in de kazerne. In eerste instantie stelde ik daar toen geen vragen bij. Wij waren gedrild om opdrachten uit te voeren. Punt, uit.” Aan het woord is Christian Amory, in 1973 lid van het Speciaal Interventie Eskadron van de rijkswacht, die zijn herinneringen aan de episode enkele jaren geleden oprakelde in La Dernière Heure. “Die dag moesten we, voor het eerst in het bestaan van onze eenheid, gedurende 24 uur stand-by blijven. Dat is zeer lang. Zelfs in periodes van terroristische dreiging duurde een stand-by nooit langer dan twaalf uur.” Officieel wisten de rijkswachters niet wat er aan de hand was. Pas jaren later vielen de puzzelstukjes op hun plaats.
“We waren gemobiliseerd voor een staatsgreep”, begreep Amory. “Ons doelwit was de inname van het parlement. Later heb ik vernomen dat op die dag de mp’s – agenten van de militaire politie – die het parlement bewaakten, waren ontwapend. Ze hadden geen kogels in de laders van hun wapens. Zogezegd om te vermijden dat ze het voorbeeld van een collega zouden volgen die onlangs zelfmoord had gepleegd met zijn dienstwapen. Later hoorden we ook dat er die dag pantsers vanuit Duitsland naar de Belgische grens werden overgebracht. Dat de para’s ingezet zouden worden. Dat het doelwit niet alleen het parlement was, maar ook het koninklijke paleis, de RTBF en de belangrijkste communicatieknooppunten.”
Toen, net als nu, werkte het plan met de codenaam operatie Blauwe Orde – een verwijzing naar de kleur van het rijkswachtuniform – vooral op de lachspieren. “De officieren die naar de macht willen grijpen”, schreef Gazet van Antwerpen op 14 augustus 1973, “zouden niet alleen bij Franstalige te vinden zijn. Ook een uiterst rechtse groepering zou aan dit (operette?) complot deelnemen. Naar wij in elk geval vernamen, wordt dit ‘complot’ door de staatsveiligheid helemaal niet in het belachelijke getrokken. Of wij hier te doen hebben met een vaudeville, gerijpt in het brein van zekere officieren die te weinig werk omhanden hebben, of om een ernstig complotplan van al of niet ‘pathologische gevallen’ moeten de toekomst en de staatsveiligheid uitwijzen.”
Niemand kon geloven dat een heuse staatsgreep in ons land enige kans op slagen had, maar als gevolg van dit persbericht werden niettemin verschillende informatieonderzoeken naar de kandidaat-putschisten opgestart. Daaruit bleek dat het zwaartepunt van het complot in het Waals-Brusselse milieu van oud-kolonialen lag. De harde kern van de samenzweerders bestond uit figuren uit de rechtervleugel van de Franstalige christen-democratische partij PSC (destijds georganiseerd in het CEPIC), actieve militairen en reserveofficieren, hoge rijkswachtofficieren, neonazi’s en enkele rijke industriëlen.
In de denkwereld van die lieden vormde een reeks elementen een explosieve cocktail: rancune om het verlies van Belgische Kongo, verontwaardiging over de ‘subversie’ en contestatie bij de tegen de Vietnam-oorlog protesterende jeugd, rabiaat anticommunisme, vaderlandsliefde, trouw aan het koningshuis en angst voor het federalisme die het voorbestaan van de Belgische staat in gevaar leek te brengen. Er was ook de internationale context. In 1973 zaten fascistische dictators als Salazar in Portugal en Franco in Spanje nog stevig in het zadel. Vijf jaar eerder had een militaire putsch in Griekenland het ultrarechtse kolonelsregime aan de macht gebracht. En later in 1973 zou de bloedige militaire staatsgreep van generaal Pinochet in Chili plaatsvinden.
“De rode Rus zit nu ook al in de fröbelklas!”
Zo begon zich in de loop van 1972, het jaar waarin Vanden Boeynants benoemd werd tot minister van Landsverdediging, een netwerk te vormen van gelijkgestemden, met steunpunten in Namen, Luik en Luxemburg en uitlopers in Brussel en Antwerpen. Ze vergaderden meestal in Brussel, in de kelder van het café La Maison du Luxembourg, in de buurt van het Luxemburgstation. “De meeste mensen die ik daar ontmoette, hadden alleen een voornaam of een pseudoniem”, vertelde een anonieme deelnemer aan die vergaderingen later aan het weekblad Knack.
“Het uitstekende van de organisatie is haar spoorloosheid. Je vernam er eigenlijk niet zoveel over de juiste toedracht van de plannen of de stand van zaken. Af en toe viel de naam van een militair – ‘wat zou generaal B. ervan denken?” – of van iemand die bereid was te financieren. Wanneer ik vragen stelde, kreeg ik een antwoord in de richting van: ‘hou je daar niet mee bezig.'”
Inspiratie vonden de putschisten bij de ideologen van het OAS, de Organisation de l’Armée Secrète van Franse kolonialen die in de jaren zestig gewapenderhand hadden gevochten tegen de dekolonisatie van Algerije. Getraumatiseerd door de vernederende nederlaag van de Fransen in Indochina raakten een aantal officieren geobsedeerd door de vraag hoe een slecht uitgerust boerenleger als de Vietminh een ervaren beroepsleger kon verslaan.
Ze verdiepten zich in de militaire geschriften van Mao en andere communistische theoretici en ontwikkelden een contrarevolutionaire doctrine, een combinatie van zowel gerichte als doelloze terreuraanslagen, guerrillatechnieken, propaganda en psychologische oorlogsvoering. Ook provocatie, via het infiltreren van authentieke linkse groepen en het oprichten van zogenaamd ‘linkse’ verzetsbewegingen, behoorde tot het arsenaal. De Derde Wereldoorlog was in hun ogen al begonnen. De communisten waren immers bezig met een nieuw type subversieve oorlogsvoering, met als einddoel de vernietiging van de westerse beschaving. “De rode Rus zit nu ook al in de fröbelklas!”, donderde Vanden Boeynants in een tv-interview.
Na de ineenstorting van het OAS waren de meeste van haar leden naar het buitenland gevlucht, onder andere naar Portugal. Daar hergroepeerden een aantal ex-OAS’ers zich, met de steun van de Portugese geheime dienst PIDE, in het persagentschap Aginter Press. Onder de dekmantel van een heus persagentschap functioneerde de organisatie in werkelijkheid als draaischijf van een internationale gewapende organisatie, gericht tegen de communistische subversie. Aginter Press was tegelijkertijd een spionagedienst die samenwerkte met diverse westerse inlichtingendiensten, een basis voor de rekrutering en training van huurlingen-terroristen en een denktank waar de ‘strategie van de spanning’ op punt werd gesteld.
Pas jaren later bleek hoe die moorddadige strategie onder meer in Italië in de praktijk werd gebracht door de Italiaanse fascist en Aginter-medewerker Stefano della Chiaie. Aginter Press was in september 1966 opgericht door Yves Guérin-Sérac, een veteraan van de oorlog in Indochina, voormalig OAS-officier en terrorisme-expert. Als beschermeling van dictator Salazar werd hij instructeur van de antiguerrilla-eenheden van het Portugese leger. Die Guérin-Sérac stond in het begin van de jaren zeventig vrijwel permanent in contact met kopstukken van extreem-rechts in België, zoals Florimond Damman en Emile Lecerf, twee schaduwfiguren die (volgens uitgelekte BOB-rapporten) behoorden tot de bedenkers van het destabilisatieplan van 1973.
Een rode haan en een zwarte leeuw
Damman was de referentieschakel van het internationale anticommunistische netwerk. Hij werkte in een aantal semi-clandestiene Europese organisaties, zoals de Académie Européenne des Sciences Politiques (AESP), de Mouvement d’Action pour l’Union Européenne (MAUE) en de Ligue Internationale de la Liberté (LIL), de Belgische afdeling van de World Anti-Communist League (WACL), en had connecties met aristocraten die dicht bij het koninklijke paleis en de Navo stonden.
Lecerf had de leiding van Nouvel Europe Magazine (NEM) en de NEM-clubs die een centrale rol speelden in het staatsgreepplan en later zouden uitgroeien tot de extreem-rechtse militie Front de la Jeunesse. Hij was de peetvader van de voornaamste neofascistische leiders, zoals Francis Dossogne (Front de la Jeunesse) en Paul Latinus (de leider van Westland New Post).
Uit politierapporten en latere getuigenissen voor parlementaire onderzoekscommissies kan worden afgeleid dat het aantal complotteurs in 1973 op ongeveer honderd man mag worden geschat. Er was sprake van een dertigtal Luikse legerofficieren die zichzelf de Rode Haan noemden en een veertigtal Vlaamse officieren gegroepeerd in de Zwarte Leeuw. Zij konden rekenen op een onbekend aantal rijkswachters, een handvol ambtenaren en burgers en enkele onbekend gebleven rechtse prominenten.
Voormalig Humo-journalist Hugo Gijsels noemde in zijn boek De Bende & Co voor het eerst een aantal namen: para-kolonel en PRL-parlementslid Jean Militis, ex-minister van Defensie José Desmarets (PSC), de gewezen stafchef van het leger Georges Vivario, procureur Raymond Charles (voorzitter van het Hoog Comité van Toezicht), voormalig rijkswachtgeneraal Fernand Beaurir, majoor Jean Bougerol (chef van de privé-inlichtingendienst PIO), graaf Arnould de Briey (een hoge ambtenaar van het Abos) en natuurlijk de onvermijdelijke baron Benoît de Bonvoisin.
Ondanks de maandenlange voorbereiding ging de staatsgreep niet door. Volgens de verklaringen van Christian Amory voorzag het scenario dat “een vooraanstaand politiek persoon” de macht zou overnemen. Met die omschrijving kan enkel defensieminister Vanden Boeynants bedoeld zijn. “Twee uur van tevoren werd zijn privé-secretaris op de hoogte gebracht van de plannen en de rol die hem was toebedeeld. Deze personaliteit weigerde. Daarmee hield alles op.”
Halverwege de plannenmakerij beseften de samenzweerders dat ze ook Vlaamse prominenten nodig hadden, tenminste als hun plan enige kans op slagen wilde hebben. Daarom contacteerden ze de Mechelse notaris Paul Daels, de voorzitter van het IJzerbedevaartcomité, die tot zijn verbijstering vaststelde dat “het geld en de wapens voor de staatsgreep klaarlagen”. Via een oud-koloniaal werd in zomer van 1973 ook toenadering gezocht tot Hubert Lampo, bekend auteur van magisch-realistische romans, die werd aangezocht om in de ‘regering’ die na de staatsgreep zou worden gevormd de functie van minister van Cultuur te aanvaarden.
Lampo bedankte voor zoveel eer en alarmeerde meteen enkele bevriende ministers, met name Willy Calewaert, Leo Tindemans en Willy De Clercq. De poging om een Vlaamse vleugel uit te bouwen werd de samenzwering uiteindelijk fataal. De aangezochte Vlamingen lagen aan de basis van het perslek in Gazet van Antwerpen, dat de doodsteek betekende voor de putschisten. “Het was een warme zomer”, schreef Hugo Gijsels, “en de eerder vage berichten over ‘extremistisch gekonkelfoes’ veroorzaakten nauwelijks rimpels op de politieke vijver.”
Bron » De Morgen | Georges Timmerman | Augustus 2003