Interviews

Interview met Regina Louf

“Ach, ik heb al ergere dingen meegemaakt”

“Nee, ik neem niemand iets kwalijk, echt waar. Het is normaal. Ik vertel dingen waarvan je als brave burger niet anders kan dan innig hopen dat ze bedacht zijn door een zottin. De journalisten klampen zich nu vast aan elk stukje papier, aan elke geleerde professor en aan elke politieman die bereid is ook maar een klein beetje te twijfelen.” Even later slaat de vergoelijkende toon om. “Dit verzinnen, dat zou pas grensverleggende perversie zijn.”

Een gesprek met getuige X1

Hoe benader je zo iemand? Begin november schreven we haar een brief. De volgende ochtend rinkelde de gsm: “Dag, het is hier X1.” Een opgeruimde stem, een beetje die van Isabelle A. “Dat vind ik straf zeg, dat jullie mij gevonden hebben.” Wij, zoekend naar een passende toon: “U klinkt vrolijk, maar u bent dat wellicht niet.” Schaterlach. “O, het beeld dat ze van een slachtoffer het liefst zien, is dat van het hoopje ellende dat in een hoekje wegduikt en niet meer durft piepen. Die fase ben ik voorbij. En ja, ik hou me overeind met humor. Mag ik?”

Enkele dagen later vindt een eerste van zes ontmoetingen plaats. Het worden avonden die eindigen in ochtenden en haar lacherige pose soms onaangekondigd doen omslaan in vlagen van verbittering, woede en zelfverwijt. Na afloop van elk gesprek schuift ze ons een bundel papier toe: haar levensverhaal, in afleveringen. “Ik doe “s nachts toch geen oog dicht, dus zit ik constant te schrijven.”

Tijdens het vierde gesprek blijkt dat er die dag hommeles is geweest ten huize van het gezin X1. Hij had vrijaf en meende haar een plezier te doen met het opscheppen van drollen in de hondenhokken. Hij kreeg de inhoud van een kattenbak naar zijn hoofd geslingerd. “Een gebruikte kattenbak,” verduidelijkt hij. “Daar kan ik dus niks aan doen”, zegt zij. “Als iemand het waagt om het vaste patroon van mijn dagindeling te verstoren, dan word ik woest. Hij moet gewoon van die drollen leren afblijven.” Hij lacht en wijst naar haar armen. Dan lacht zij ook. “En als niets anders meer helpt, dan snij ik.”

Honden dus. We ruiken hun aanwezigheid, maar krijgen ze nooit geteld. De kinderen wel, dat zijn er vier. “Voor elk kind dat men mij ontnam wou ik er een in de plaats,” zegt ze afgemeten. We hadden dit al gelezen in de dossiers, maar dat is niet hetzelfde als het uit haar mond horen zeggen.

De media buiten beschouwing gelaten, wordt ze het liefst Gini genoemd. In januari 1969 wordt ze geboren in Knokke. Ze heeft nog niet eens leren praten wanneer ze door haar grootmoeder, bij wie ze het grootste deel van haar kindertijd doorbrengt, “geïnitieerd” wordt. Onder oma”s voogdij groeit ze op als een kindhoertje. Ze wordt uitgeleend aan ieder die dat wenst en een kamer huurt in een van de hotels waar haar grootmoeder haar plaatst.

Het klantenmilieu is relatief klein, maar dat verandert wanneer ze op haar tiende Knokke verlaat en bij haar moeder gaat wonen in Gent. Ze ontdekt dat haar moeder in haar jeugd net hetzelfde heeft doorgemaakt als zij en nu aan de andere kant van de barrière is gaan staan. Moederlief heeft een relatie met T., een pooier uit Borgerhout. Gini heeft hem leren kennen als leverancier van kinderen op seksfuiven. Op een dag krijgt ze van haar moeder te horen dat ze aan T. is verkocht. Later verneemt ze voor welk bedrag: 120.000 frank. T. introduceert X1 in het circuit van Gent, Brussel en Antwerpen, waar het er veel gewelddadiger aan toegaat dan in Knokke.

Tijdens haar verhoren heeft X1 het over snuff movies, babymoorden en zelfs jachtpartijen waar naakte kinderen door het park rennen en met een kruisboog worden afgemaakt. Ze zegt dat ze heeft leren begrijpen wat de klanten tot deze extreme waanzin drijft: verslaving aan macht, macht om over pijn, dood en leven te beslissen. Ze heeft het over zakenlui, bekende en minder bekende politici, magistraten, artsen, huisvaders… X1 leert een heleboel kinderen kennen die net als zij jarenlang in het netwerk blijven meedraaien. Tot ze te oud en/of te praatvaardig worden bevonden. De meesten, zegt X1, moesten tot in hun laatste uren geld opbrengen.

Hoe komt het dat jij het hebt overleefd?

Hij: “Ahum, ahum.”

X1 (lachend): “Dankzij hem dus.”

Hij: “Ze is nogal koppig.”

X1: “Van kleins af aan heb ik een sterk overlevingsinstinct ontwikkeld. Mijn vader was een Canadese indiaan die in Knokke verzeild was geraakt en daarna weer vertrok. Misschien zit het in mijn bloed. Ik was klein en taai en had een hoge pijngrens. Mijn wonden genazen snel. Daardoor was ik in het begin van de jaren tachtig veel geld waard. Ik kwam als vanzelf terecht in de SM-tak. Er werden scenario”s besteld voor films waarin ik moest optreden.”

“Nu had ik al die jaren weten te overleven door de daders aandachtig te observeren en me de interne codes in het hoofd te prenten. Om een voorbeeld te geven. T. kwam me op een avond halen en zei: “We gaan naar Frans, je weet toch nog wie Frans is?” Ja, zei ik. Een halfuur lang zei hij geen woord. Toen stopte hij en gaf me een verschrikkelijk pak slaag. Wel, ik verzeker je dat je daarna nooit meer zal zeggen dat je weet wie Frans is. Je kende Frans gewoon niet meer.”

“Nu, op een goede dag in november 1984 zei T.: ‘Als je zestien bent mag je bij mij komen wonen.’ Meer uitleg had ik niet nodig. Het was mijn beurt. Van die hele generatie meisjes uit de periode 1982-“84 was ik de laatste die nog leefde. Ik was een kindhoertje, er was niemand die mij zou missen. Niemand zou aangifte doen – mijn moeder nog het minst van allemaal. Dus, redeneerde ik: ik moet hier rap een lief zien te vinden en hem zo intens beminnen dat hij me zal missen. Het moest snel gaan, ik had maar drie maanden meer. Ik vond hem (lacht). Kijk, hij zit hier nog steeds.”

Hij: “En ik wist daar allemaal niks van af.”

X1: “Het was een enorme gok. Ik maakte T. wijs dat hij van alles op de hoogte was. Ze hebben me zwaar onder druk gezet om het uit te maken. T. had me een paardje gegeven, Tasja. Ik was dol op haar. T. had het paardje niet gekocht om mij een plezier te doen, maar enkel om zijn macht over mij te vergroten. Als ik mijn best deed, zou het niet worden geslacht, zei hij. Het was een verscheurende keuze: Tasja of hij. Maar ik wist dat ik, als ik wilde overleven, Tasja onvermijdelijk zou verliezen. En ja, op een dag was haar stal leeg.”

Dankzij hem heb je het netwerk kunnen verlaten?

X1: “Niet meteen. Wij zijn snel getrouwd en ik trachtte zwanger te worden. Ik regelde mijn leven zo dat ik zoveel mogelijk bij hem was. Maar dat lukte niet altijd. Hij moest zijn legerdienst nog doen. Ik hoopte dat ze me met rust zouden laten als ze zouden zien dat ik een nieuw leven opbouwde zonder het hen lastig te maken. Was me dat een misrekening! Op een dag, ik was alleen thuis en de baby was nog maar een paar maanden oud, stonden ze voor de deur, T. en Mich, Nihoul dus. Ze kwamen me aan mijn zwijgplicht herinneren, en dat kon maar op één manier: door me medeplichtig te maken.”

“Ik was meerderjarig en moest mee, terwijl een ‘waakhond’ achterbleef bij de baby. Er zou niks met het kind gebeuren, zeiden ze. Zolang ik gehoorzaamde. “Weet je, wiegendood komt wel vaker voor”, zeiden ze. “En als het twee of drie keer gebeurt, zullen ze vragen beginnen te stellen over de moeder.” Ik werd gek. Ik kon niet nog eens een kind verliezen. Het is daarna nog jaren doorgegaan. Mijn moeder hield hen op de hoogte over de afwezigheden van mijn man, die aan de kost kwam als vrachtwagenchauffeur. Wanneer hij thuiskwam zat ik in een hoekje weggekropen, verlamd van angst.”

Hij: “Ik dacht dat ze depressief was door die dingen van vroeger. Maar ze had mij nooit verteld dat de bedreigingen doorgingen.”

X1: “T. heeft als vrij student psychologie gestudeerd aan de VUB. Zo intens waren zij bezig met hun beveiligingssysteem. Het was een concentratiekamp. Ik heb meisjes hun eigen afscheidsfeest weten organiseren. Anderen heb ik horen zeggen: “Mij zullen ze niet krijgen, ik zal vluchten.” Dag Jan! Hun macht was eindeloos.”

Wanneer is het dan definitief geëindigd?

X1: “In juni 1995 heb ik T. voor het laatst gezien. In de maanden daarna heb ik bang afgewacht tot hij terug zou komen. Hij belde niet meer. Er is toen een moment gekomen waarop ik stilletjes begon te beseffen: het is echt voorbij. Ik veronderstel dat er een machtswisseling heeft plaatsgevonden binnen het netwerk. De pooiers van toen hadden nieuwe pooiers en trainers opgeleid. Die nieuwe mensen mocht ik niet kennen. Alsof ik dat wou! Want één ding wist ik wel zeker: ik zou eindelijk aan mijn leven beginnen en nooit praten, nooit!”

Je deed het uiteindelijk toch.

X1: “Ja, op aanraden van mijn vriendin, Tania. Ik kan haar wel wurgen (lacht). Ze kende mijn geschiedenis in grote lijnen, maar ik had bij haar nooit namen genoemd van daders – dat heb ik tot eind 1996 bij niemand gedaan. Het moet 16 augustus zijn geweest. We zaten samen tv te kijken. Daar kwam hij: Mich, op de trappen van het justitiepaleis, uitgejouwd door een bende wilde wolven. Ik kromp in elkaar. Tania merkte dat er iets scheelde. “Ken je die?” Ik knikte. Weet je, ik kende zijn familienaam niet eens. Ik weet nog dat ik bij mezelf dacht: Nihoul, dat is echt een naam voor hem.”

“Ik had het lastig met die voortdurende aandacht voor de zaak-Dutroux. Ik heb nooit in God geloofd, maar toen ik de beelden zag van de bevrijding van Sabine en Laetitia, ben ik naar de badkamer gestormd. Zonder het goed te beseffen knielde ik neer voor de spiegel en ben ik beginnen te bidden: “Dank u God, dank u! Eindelijk! Eindelijk hebben ze er twee kunnen bevrijden!” De politiemensen die Sabine en Laetitia in een auto lieten stappen, dat waren de witte ridders te paard waar ik al die jaren van had gedroomd. Bij mij kwamen ze nooit. Telkens als T. met mij stomdronken naar huis reed, hoopte ik dat er alsjeblief één keer een alcoholcontrole mocht zijn. Ik hoor tegenwoordig altijd maar praten over WODCA-acties, maar die waren er in die tijd duidelijk nog niet.

“De hele nacht hebben Tania en ik gepraat. Zij vond dat ik naar Neufchâteau moest stappen. Ik zei dat ze kierewiet was. Niemand zou mij geloven. Anderzijds voelde ik me net zo schuldig als Mich. Ik zag mezelf daar ook al in een kogelvrij vest op de trappen van Neufchâteau lopen. Tania bleef aandringen. Uiteindelijk bereikten we een compromis. Zij zou naar Connerotte bellen en zeggen dat ze iemand kende die veel wist over Nihoul. Zij zou het hele verhaal doen. Alleen over Nihoul. Ik wilde er zelf niks mee te maken hebben. Op 4 september belde ze naar Connerotte. Die stuurde rijkswachtadjudant Patrick De Baets op haar af. Hij geloofde niets van wat ze hem vertelde. Tania probeerde hem te overtuigen en gaf hem een exemplaar van het boek dat ik in 1993 heb geschreven.”

Je hebt een boek geschreven?

X1: “Ja, ik ben in 1993 met mijn manuscript bij Acco geweest, in Leuven. Ze hebben het geweigerd – begrijpelijk. Goed, die avond belde Tania. Schoorvoetend legde ze me uit dat ze een ietsepietsje meer had verteld dan afgesproken. ‘Die BOB”er zit hier nog steeds,’ zei ze. ‘Hij wil je graag spreken. En dan nog iets. Ik heb je manuscript gegeven…’ Ik was razend. ‘Trut! Wist je dan niet dat ik jouw exemplaar gesigneerd had?’ Ik heb die De Baets even aan de telefoon gehad en zonder goed na te denken stemde ik in met een afspraak. Nadien begon ik te piekeren. Waar was ik aan begonnen? Ik raakte in paniek en heb alles afgebeld. Ik zou niet getuigen. No way. Maar het bleef knagen. Ik realiseerde mij dat de BOB mijn naam had en dat ze wellicht verder zouden zoeken. En als ze Nihoul hadden, zouden ze vroeg of laat ook bij mij belanden. Dus belde ik toch maar.”

Hoe reageerden de enquêteurs? Geloofden ze je?

X1: “Ik herinner me dat tijdens dat eerste verhoor een BOB”er de gang op liep. Ik hoorde hem tieren en roepen: “De smeerlappen, godverdomme!” Ach, die komt wel terug, zeiden zijn collega”s. Ik had het nochtans heel vaag en algemeen gehouden, die eerste keer. Ik had alleen in grote lijnen uitgelegd hoe zo”n netwerk in elkaar zat. Nadien werd het moeilijker. Ze wilden concrete feiten, namen, plaatsen. Dat was beangstigend. Een leven lang had ik leren zwijgen. Telkens als je iets deed wat de daders niet beviel, werd je gestraft. Niet meteen, soms duurde het dagen of weken. Maar een straf kwam er. Vaak werd niet jijzelf gestraft maar een vriendin of een dier waarvan ze wisten dat je er veel van hield. Ik leefde met inwendige remmen. Telkens als ik tijdens zo”n verhoor namen noemde, kreeg ik het de dagen daarna erg moeilijk.”

“Eigenlijk heb ik veel meer verteld dan dat ik ooit gewild had. Voor een stuk kwam dat door de gedrevenheid van De Baets en die eerste ploeg van ondervragers. Voor het eerst in mijn leven had ik de indruk dat mijn verhaal ernstig genomen werd. Pas op, ze pakten me soms hard aan. Als ze doorvroegen op een bepaalde naam, dan wilde ik altijd weten waarom. Ik gaf meestal korte antwoorden, dat wel. Daardoor waren zij verplicht veel vragen te stellen. Dat wordt nu geïnterpreteerd als “suggestiviteit”, maar dat was het helemaal niet.”

“Ik wou per se weten waarom ik naar al die foto”s moest kijken, ik wou weten waar ze naartoe wilden, voor een stuk uit angst. Ik was niet bereid om het even wie in moeilijkheden te brengen. Ik ken honderden mensen die één keer, op een of andere fuif, dronken zijn gevoerd en naar een achterkamertje werden geloodst waar dan een meisje van een jaar of zestien op hen zat te wachten. Ik wilde het leven van die mensen niet kapotmaken. Anderzijds waren er ook onderwerpen die ik wou mijden omdat ik verdomd goed wist dat wat ik vertelde totaal ongeloofwaardig zou klinken.”

“Ik was geen gemakkelijke, dat weet ik. Maar als ik nu wat kranten lees, dan begrijp ik dat het onmogelijk is om volgens de in België geldende procedures een slachtoffer van seksueel misbruik te verhoren. Je kan dit gewoon niet goed doen. Die eerste ploeg van BOB’ers heeft het tenminste geprobeerd. Ze pikten er de meest concrete getuigenis uit en dachten dat ze snel tot een resultaat zouden komen. Dat dachten ze.”

Je doelt op de moord op Christine Van Hees in de oude champignonkwekerij in Oudergem?

X1: “Precies. Ze organiseerden feestjes waarop wij vriendinnen moesten uitnodigen. Die werden getest. Ze deden spelletjes, keken hoe de meisjes reageerden, gingen een stukje verder en pikten er de gemakkelijkste slachtoffers uit. Het liefst hadden ze kinderen die problemen hadden met hun ouders. Zo zou hun verdwijning vanzelf worden uitgelegd als een fugue. Die meisjes kwamen dan in de harde kern terecht. Zo is het bij Christine gegaan. Ze was een meisje van Nihoul. Die kon dat: zo”n kind meeloodsen naar een of andere bar en dan urenlang ernstig en begrijpend zitten luisteren naar haar problemen. Hij stopte haar geschenkjes toe en creëerde een geheime wereld voor hen beiden.”

Volgens u was zowel Marc Dutroux als Michel Nihoul bij de moord betrokken. Kenden zij elkaar in 1984 al zo goed?

X1: “Ik beschouwde hen zeker niet als een vast duo. Occasioneel zag ik ze samen. Mich stond duidelijk een paar trappen hoger. Ik was verwonderd toen ik zag wat er van Marc geworden was. De stille gast, die kleine randfiguur, had ik nooit als levensbedreigend gezien. In die tijd was hij nog een snotaap die heel af en toe eens mocht deelnemen. Ik tracht te begrijpen wat er met hem is gebeurd. Misschien heeft hij gedacht: ik ga maar eens op mijn eigen beginnen.”

“Mich, dat was de ruwe, niets ontziende dader, waar ik nog steeds veel angst voor voelde. Ik moet zeggen dat ik verbaasd was toen ik hoorde dat hij betrokken zou zijn geweest bij de ontvoering van Laetitia. Dat was helemaal zijn stijl niet. Hij was niet het type dat graag zijn handen vuilmaakte. Anderzijds was ik in nog hogere mate verbaasd toen ik vernam dat zijn alibi erin bestond dat hij samen met Michel Vanderelst een flatje aan het opknappen was. (tuit de mond) Een flatje! Nihoul en Vanderelst die met papborstels, verfkwasten en hamers in de weer zijn. Kom zeg! Ik heb die man één keer op een spijker weten kloppen, maar dat was niet in een muur (schatert het uit). Sorry, dit is eigenlijk niet grappig.”

In jouw verhaal over Christine Van Hees kloppen veel dingen niet. Bij alle andere moorden werd het lijk vakkundig verstopt. Hier werd onmiddellijk de aandacht getrokken met een brand.

X1: “Ik zal iets vertellen dat ik tot op heden niet aan de speurders heb gezegd. Gewoon om een idee te geven hoe ongenaakbaar ze zich voelden. Er was een weddenschap. Ze hebben gewed wie ze voor de moord zouden doen opdraaien. Ze wisten perfect dat die punks tussen die ruïnes rondhingen en ze wisten ongeveer wie ze zouden laten oppakken. Het was een sport. Voor hen was het zo gemakkelijk geworden om een lichaam te doen verdwijnen dat ze eens iets spectaculairs wilden doen. Zo zaten ze in elkaar. Altijd meer: meer spanning, meer adrenaline. Grenzen verleggen.”

Hoe weet je zulke dingen? Dat zullen ze toch niet zomaar aan een slachtoffer vertellen?

X1: “Mijn overlevingsinstinct. Als je zo lang meedraait, ga je je gedragen als een hondje dat achter zijn baas aanloopt, ook al geeft die slaag. Wat moest ik anders? Om de haverklap zag ik vriendinnen verdwijnen. Aan hen kon ik me niet hechten, want ik kon ze elke dag verliezen. De enige vaste waarden waren mijn daders. Dus richtte ik me op hen. Zij waren mijn goden. Zij bepaalden de pijngrens, zij oordeelden over leven of dood… Alleen als ik me aan hun zijde schaarde, kon ik overleven. Dus deed ik dat.”

“Tijdens hun gesprekken vergaten ze mij. Ik was een schoothondje – ik was onzichtbaar geworden. Ik deed alsof ik geen Frans verstond. Ik spreek de taal zelf nauwelijks, maar versta ze maar al te goed. Dus vernam ik heel veel. Ik leerde overleven. Soms was het enkel lichaamstaal, zoals bij de jachtpartijen. De kinderen stonden op een rij en moesten zelf een jager uitkiezen. Ik nam altijd zo”n houding aan van: “Ik hoor bij jullie.” Ik ging ook altijd bij de lachenden staan. De lachenden, dat waren de lui met de meeste zenuwen. Die deden het voor de eerste keer en hadden gedronken. En ze schoten er altijd naast.”

Voel je je schuldig?

X1 (koud): “Wat denk je? Probeer het eens bij jezelf. Stel dat je moet kiezen tussen je twee beste vriendinnen. Let wel: echt kiezen. Ofwel sterft deze, ofwel de andere. Ik heb dat meermaals moeten doen. Wel, ik slaap nooit meer dan twee uur per nacht. Ik kan hier nu misschien wel zo”n houding aannemen van ‘ik was de slimste’, maar ik doe mijn hele leven al niks anders meer dan kiezen. Alle mensen die ik ken, passeren “s nachts de revue. Die of die? Zeg het maar, Gini.”

“Natuurlijk voel ik me schuldig. Clo, Christine, de andere meisjes… ze zijn achtergebleven. Zij hadden veel meer van hun leven kunnen maken dan ik. Waarom ik? Neem Christine. Ik geef toe dat ik in het begin, net als de andere ervaren meisjes, een hekel aan haar had. Ik maakte me druk om haar naïeve, verliefde gedrag. Zij en haar Mich. Hoe kon ze zo stom zijn? Wacht maar af meid, dacht ik, tot je hem echt leert kennen. De tweede keer dat ik haar zag, was ze al wat minder enthousiast. Ik werd aangeduid om haar op te leiden. Dat hield onder meer in dat je het moest bekopen wanneer de nieuwelinge niet ‘los’ genoeg was. Christine heeft me veel last bezorgd. De slachtoffers waren niet solidair. Er was ontzettend veel jaloezie.”

“Op een avond kreeg ik medelijden met haar. Ik zag haar zitten in een hoekje van de badkamer. Ze had het weer hard te verduren gehad en huilde. We raakten in gesprek. Onze pooiers waren aan het boemelen en letten niet op ons. Ze zei dat ze het niet meer aankon, dat ze zelfmoord zou plegen. Ik trachtte haar moed in te spreken. Had ze niemand die ze in vertrouwen kon nemen? Om te vertellen dat ze verliefd was geworden op een oudere man, dat die dingen van haar vroeg die ze niet aankon en dat ze bang was? Ze had een dagboek, vertelde ze me, dat ze op een geheime bergplaats had verstopt.”

“In dat dagboek stond niet veel: enkel dat ze een oudere man kende, dat het uit de hand liep… heel vaag allemaal. ‘Houden je ouders van je?’, vroeg ik. Ja, knikte ze. ‘Praat er dan toch met hen over,’ zei ik. Ze beloofde het te doen. Een paar dagen later was ik op een avond met Mieke, die ook al lang meedraaide. Ze was boos op Christine, omdat ze vanwege haar was gestraft. Ik fluisterde haar toe dat dat niet lang meer zou duren. Ik vertelde haar over dat gesprek met Christine. Mieke sloeg in paniek. Ze is alles aan Mich gaan vertellen.”

“Vanaf dat moment stond het vast dat Christine zou sterven en wel op een manier die ons lang zou heugen. Door één stomme opmerking van mij is dat meisje de marteldood gestorven. God, wat was onze leefwereld? We waren onnozele bakvisjes. Ik hoor Mieke nog zeggen dat Christine gevaarlijk geworden was en dat ze er weinig voor voelde om in een gesticht terecht te komen. Ach Mieke… ze is enkele maanden later zelf omgebracht.”

Sommige speurders zeggen dat je dingen oppikt uit oude kranten en aanvult met wat toevalstreffers.

X1: “Ik weet nu zoetjesaan wel wat men mij verwijt. Natuurlijk heb ik fouten gemaakt. Verdorie, ik kon geen onderscheid meer maken tussen dag en nacht! Datzelfde weekeinde hebben ze Tiu, mijn kindje, vermoord. Het was één orgie van bloed. Op het eind hebben ze mij naar huis gebracht – niet eens tot aan de deur, maar tot aan de afrit van een autosnelweg. Ik ben verder gestrompeld. Wekenlang heb ik geen woord gezegd. Ik wou maar een ding: bij Tiu zijn, sterven.”

“Nu verwacht men nu van mij dat ik die avond even rustig ga beschrijven alsof ik het heb over wat ik gisteren gegeten heb. Wel, dat kan ik niet. Sorry hoor. Ik heb moeite met tijd, dat weet ik zelf ook wel. Ik haal gebeurtenissen door elkaar of plak ze aan elkaar. Maar wat ik vertelde over wat ze met Christine hebben gedaan, werd nagetrokken en bleek te kloppen. Mijn relaas was preciezer dan het oude gerechtelijke dossier. Maar ja… spijkers, tampax, de elektrische draad, dat huis, de daders.”

“Het is blijkbaar niet voldoende. Dat is dan jammer. Beter dan dit kon ik niet. Ik wist niet dat die zaak destijds in Brussel zo”n ophef had gemaakt. Ik had nog nooit van een champignonkwekerij gehoord, ik herinnerde me alleen die grote houten kratten. Dat was een schok, die beelden plots weer op de televisie te zien. Het kwam allemaal weer terug (lange stilte).”

Hij: “Het is zoals Gino Russo onlangs zei: als er ook maar een tiende van waar is, dan is het nog altijd verschrikkelijk.”

X1 (vliegt boos uit): “Dat zeggen ze nu verdorie altijd! Alsof er maar een tiende waar is van wat ik vertel!”

Je hebt de BOB op een gegeven moment een fax gestuurd waarin je sprak van om en bij de zeventig kindermoorden.

X1: “Het is de waarheid. Kijk, ik zou ermee willen doorgaan, verder getuigen. Nu ik toch over de streep ben geraakt, is het maar beter dat ik doorga, dacht ik. Ik weet zeker dat er nog meer dossiers als dat van Christine Van Hees en Carine Dellaert samen te stellen zijn. Ik weet wat er met een van de al meer dan vijf jaar vermiste en min of meer bekende kinderen is gebeurd. Alleen: als niemand zich er nog voor interesseert, dan kan ik daar ook niks aan doen.”

“Het enige wat ik met mijn getuigenis wilde bereiken, was de erkenning dat netwerken echt bestaan. Ik heb, merk ik nu, precies het omgekeerde bereikt. Eén televisie-uitzending van Au nom de la loi volstond voor de politiek en de media om in koor te gaan roepen dat het allemaal zo erg niet is als we gevreesd hadden. En de bevolking slikt dat. Niemand reageert. Netwerken bestaan dan toch niet? Ah, gelukkig. Wat een opluchting.”

“Voor mezelf vind ik het niet eens zo erg. Ik behoef geen wraak op mijn daders, integendeel. Het klinkt raar, maar door hen aan te geven heb ik een stuk van mijn familie opgegeven. Ik wilde eerst geen namen noemen, omdat de gedachte dat ze achter de tralies zouden verdwijnen mij nog altijd pijn doet. Maar voor de slachtoffertjes van vandaag wordt de situatie uitzichtloos.”

“Toen ik het netwerk definitief kon verlaten, zag ik daar kinderen van vier en vijf jaar. Waar zijn die nu? Leven ze nog? Voor hen deed ik het. Als blijkt dat de netwerken zelfs de zaak-Dutroux overleven, dan is het hek helemaal van de dam. Dan zijn de daders veiliger dan ze ooit zelf hadden kunnen vermoeden. En de slachtoffers krijgen de boodschap dat ze in het vervolg maar beter kunnen zwijgen.”

Wat dacht je toen het hele land vol zag hangen met affiches van Julie en Mélissa, An en Eefje?

X1: “Voor mij bestond er niet de minste twijfel over dat ze in een netwerk terecht waren gekomen. Ik dacht: dat zal wel weer de nieuwe hype zijn: nu nog meer plezier met een ontvoerd kind… Waar ik met verstomming naar zat te kijken, dat waren die ouders. Ik dacht: wat voor een stel koppige beunhazen is me dat?! Die Paul Marchal, die Gino Russo. Even vroeg ik me af of die mensen niet deden alsof. Maar nee, het was echt. Ze waren echt op zoek naar hun kinderen. Dat was voor mij zo irreëel. Ik was bij wijze van spreken opgegroeid met het idee dat normale ouders hun kinderen te koop aanbieden.”

Werk je nog mee aan het gerechtelijk onderzoek?

X1: “Ik wil best, maar is er nog een onderzoek? En zo ja, tegen wie? Nadat de ploeg van De Baets was weggestuurd, kwam het tot een eerste contact met de nieuwe ondervragers. Een van hen maakte me duidelijk dat ik niet langer als slachtoffer of getuige zou worden verhoord. O ja, als wat dan wel, vroeg ik. Was ik plots een dader geworden of zo? Daarop antwoordde hij dat hij niet op die vraag wou antwoorden en dat hij niet kon geloven dat ik nooit “plezier” had gehad. Ik moest even slikken. Ik ben nu wel wat vooroordelen gewoon, maar dit… Ze hadden het ook hardnekkig over mijn ‘minnaars’, terwijl ik in de veronderstelling leefde dat ze mijn verkrachters zouden opsporen.”

“Een ernstig onderzoek? Tja, van een verrassingsaanval kan je niet echt meer spreken, vrees ik. (spottend) Denken jullie dat er bij T. nog cassettes zouden liggen? Zes maanden lang is er niks gebeurd. Ze sturen hun beste mensen de laan uit. Ze laten hun dossiers rondslingeren op achterbanken van auto”s, waar ze dan toevallig – hahaha – gestolen worden… Dat was voor mij het punt waarop ik begon te overwegen toch maar met journalisten te praten. Waar zijn die dossiers nu? Al mijn verklaringen zitten er blijkbaar in, met de namen van de daders erbij. Staat mijn naam er ook in? Als ik mijn huidige ondervragers daar vragen over stel, worden ze ongemakkelijk. Laten we een kat een kat noemen: men wil helemaal niet dat al die kindermoorden uit de jaren tachtig opgelost worden.”

“Ik lees en hoor de laatste tijd zoveel nonsens over mezelf. “X1 is een mythomane. Ze ziet er veel te leuk uit om al die vreselijke dingen beleefd te hebben.” Ken je de laatste al? Ik heb ooit als vrijwilligster meegewerkt aan een project van de vzw Tegen Haar Wil, een organisatie die opkomt voor de erkenning van verkrachte vrouwen als slachtoffers. Ooit hebben we – met steun van Miet Smet – een kit gemaakt met hulpmiddelen en adviesbrochures die politiediensten moeten helpen in hun omgang met slachtoffers van seksueel geweld. Toen ze dat bij de BOB vernamen, sprongen ze een gat in de lucht. Ze heeft ervaring in het “spelen” van slachtoffer! We hebben haar ontmaskerd! Dat is zo”n beetje de situatie nu. O ja, en deze: ik zou X4 heel goed kennen en we zouden onze versies op elkaar hebben afgestemd.”

Wij kregen gisteren telefoon van X4. Ze wou weten hoe ze met jou in contact kan komen.

X1: “Het is onvoorstelbaar! Ze willen me nu pakken op de kleinste details. Ze beweren dat het meisje dat ik in mijn eerste verklaringen ‘Clo’ noemde onmogelijk Carine Dellaert kan zijn geweest omdat ik haar echte naam niet kende. Maar dat ging zo: elk meisje had haar roepnaam. Ik was Reggie, zij was Clo… niemand kende elkaars echte naam. We vroegen er ook niet naar. Hoe minder je wist, hoe beter. Er was één vraag die me totaal van de kaart bracht: welke kleur van ogen had Clo? Ik wist het niet meer.”

“Ik vond het zo erg dat ik me dat niet kon herinneren. Maar probeer het maar eens bij je eigen grootvader die tien jaar geleden overleed. Moeilijk hoor. Dan, hun stomste vraag: bespeelde Clo een muziekinstrument? Alsof wij niets beters te doen hadden dan over muziekinstrumenten te praten. Als we al eens de kans hadden om met elkaar te praten, dan wisselden we tips uit. Hoe je die of die klant moest aanpakken, wat je vooral niet mocht doen bij die en hoe je kon vermijden dat je straf kreeg. Ja, met Clo was er wel solidariteit. Daarom deed haar dood me zoveel pijn.”

We zijn nu al zo lang aan het praten en het woord satanisme is nog steeds niet gevallen.

X1: “Eindelijk eens een leuk onderwerp. Satanisme dus. Stel je in de plaats van de daders. Als ze nieuwe slachtoffers in hun midden verwelkomden, was het van het allergrootste belang dat die tegen niemand zouden praten over wat hen was overkomen. Dus organiseerden ze “inwijdingen”. Ze brachten het slachtoffer naar een zwaar bewaakte villa en maakten het wijs dat dit “haar” feest zou worden. Wat dan volgde, was één grote schijnvertoning met maskers, kaarsen, omgekeerde kruisen, dolken en dieren. Er werden konijnen opengesneden, het bloed werd over de naakte meisjes gegoten en tussendoor zaten gemaskerde mannen en vrouwen de duivel te aanbidden.”

“Wij, de ervaren meisjes, lagen dubbel van het lachen wanneer we hen bezig zagen met hun carnavalsmaskers. ‘Ze trekken weer hun vampierenkostuum aan’, zeiden we tegen elkaar. Ik denk niet dat de daders zelf er veel lol aan beleefden. Ze waren liever naakt dan rond te kruipen in een kostuum van latex. Die rituelen hadden als enige bedoeling het slachtoffer totaal te desoriënteren. Ze bestookten zo”n kind dan met een hoop onzin – ‘Jij bent nu de vrouw van Satan’ – en gaven het daarna nog wat coke, LSD of heroïne. Ik kan je verzekeren dat je daarna helemaal van de wereld bent. Het was de bedoeling dat het slachtoffer zelf begon te twijfelen of dit nu echt gebeurd was of niet. Wat was het resultaat? Zo”n meisje durfde er met niemand over te praten.”

Was je pooier een pedofiel?

X1: “Hij was net zomin pedofiel als ik helderziende. Ik vind pedofilienetwerk een misleidend woord. Pedoseksuelen, dat zijn voor mij de mannen die aan speelpleinen en zwembaden gaan staan, pastoors… Na de zaak-Dutroux is dat de nieuwe rage geworden: doe eens een huiszoeking op het bisdom. Ik praat ze zeker niet goed, maar ik verkies pedofielen boven de lui waar wij mee te maken kregen. Dat waren gewone mannen die anders nooit kinderen aanraakten. Of je nu vijf, tien of vijftien jaar was, dat was voor hen niet belangrijk.”

“Het ging hen om de seks, de macht, het experimenteren… dingen doen die ze met hun eigen vrouw nooit zouden proberen. Er zaten regelrechte sadisten tussen. Of van die lui waarmee je naar bed moest en alles leek prima te verlopen. Dan was het voorbij, ging zo”n man op de rand van het bed zitten en dronk hij van zijn cognac. Dan barstte hij los en sloeg hij je verrot. Je had ook homofielen die eerst urenlang een meisje zaten open te snijden, daar heel erg opgewonden van raakten en dan een jongetje namen.”

“Begrijp me niet verkeerd. Ik heb veel moorddadige seksfuiven meegemaakt, maar veel meer gewone feesten die enkel chantage tot doel hadden. De “harde kern”, dat was hooguit een man of veertig. De gechanteerden, dat zijn er dan weer enkele honderden, misschien wel duizenden. Dat vind ik het ergste: dat die lui nu aan de zijlijn blijven staan. Wat hebben ze misdaan? Ze zijn een paar keer naar bed geweest met een meisje van vijftien of zestien – soms niet eens bewust – en ze weten dat daar foto”s van bestaan. Waarom praten ze niet? Waarom helpen ze niet om hier een eind aan te maken?”

Wat moeten we ons voorstellen bij chantage?

X1: “Stel je daar ook niet direct de ultrageheime complotten bij voor, hoor. Dat kon gaan over een benoeming of een bouwvergunning voor een parking. Weet je, ik ving veel op.”

Beschouw je wat we vandaag meemaken als een vorm van protectie?

X1: “Dat is weer zo”n wijs woord uit het tijdperk na Dutroux. Zelf ben ik nog in BMW’s van de rijkswacht naar partouzes gevoerd. Alleen al daarom was ik niet zo happig op die eerste ontmoeting met De Baets. Nu ik het hele politiesysteem het laatste jaar wat van dichterbij heb leren kennen, merk ik dat protectie totaal overbodig is. Het systeem draait gewoon vierkant. Ik zeg niet dat mijn huidige ondervragers, Eddy en Danny, gestuurd zijn door hun oversten. Ze zeggen het mij zelf: wij kloppen hier gewoon onze uren en wat er voor de rest gebeurt, interesseert ons niet. Dat is de toestand.”

“Nee, de beste protectie is het enorme contrast tussen de realiteit en het bevattingsvermogen van de mensen. Mijn verhaal is gewoon te gruwelijk, dat weet ik zelf ook wel. Niemand kan of wil zich voorstellen dat zoiets hier in België bestaat. Je hebt maar weinig argumenten nodig om de mensen van het tegendeel te overtuigen. Maar ik weet dat de concentratiekampen nog steeds bestaan en dat er nog steeds slachtoffers worden gemaakt. Wat ik niet goed weet, is wat ik er zelf aan kan doen.”

Praten.
X1: “Om dan door de media gek verklaard te worden, ook al zeggen de gerechtspsychiaters precies het omgekeerde. Het enige wat ik nog kan doen, is de andere slachtoffers een signaal geven: “Hé kijk, hier is iemand die de kampen heeft overleefd en die nog iets haar leven heeft weten te maken.” Ik heb geen zin om een attractie te worden die van praatprogramma naar praatprogramma wordt gesleept. Ik ben geen circushondje. En soms denk ik: misschien moet het toch maar. Ik schaam me nergens voor. Als het aan mij lag, ging ik met heel België in discussie over het al of niet bestaan van netwerken.”

“Dan was ik gelijk ook van die verschrikkelijke codenaam X1 af. Dat klinkt als een robot. Veertien seconden met een vervormde stem in het journaal. Dan ben je eigenlijk al per definitie een hysterica. Ik zou dolgraag naar buiten willen komen, met mijn eigen naam. Alleen, ik weet hoe mensen zijn. Ik heb vier kinderen. Ik wil niet dat zij op school scheef worden bekeken. Hoe snel werd er in Bertrix niet geroddeld over Laetitia? Want dat is de realiteit: indien Julie of Mélissa nog zouden leven en hier op mijn plaats zitten, dan zouden ze voor kleine fantastjes worden versleten. Je kan dit eigenlijk beter niet overleven.”


 

Bron » De Morgen | Douglas De Coninck | 10 Januari 1998