Philippe Moureaux
Criminele avonturen
De Brusselse PS-politicus Philippe Moureaux heeft er een carrière als inbreker op zitten. Die carrière was evenwel zeer kortstondig: slechts eenmaal verschafte de PS’er zich clandestien toegang tot andermans huis. Moureaux was in het huis van lobbyist en wapenhandelaar Georges Cywie niet op zoek naar juwelen of geld, wel naar een compromitterende cassette.
Op een avond, in het begin van de jaren tachtig, vertrekt een auto vanuit Brussel naar Luik, op weg naar een bizar avontuur. Aan het stuur zit Philippe Moureaux, de sterke man van de PS in Brussel en destijds kabinetschef van PS-minister Guy Spitaels. In de auto zitten drie gepensioneerde legerofficiers, de drie belangrijkste militaire adviseurs van de Waalse socialistische partij.
Schooljongens
De officiers staan ook bekend als de ‘soquettes rouges’. Het zijn generaal-vlieger Guy Sokay, legercommandant Henri D’Hondt en luchtmachtkolonel Michel ‘Mike’ Viseur. In normale omstandigheden luidt hun opdracht ervoor te zorgen dat de stroom van overheidsopdrachten voor de Waalse vliegtuigindustrie ononderbroken doorgaat. Vanavond zijn ze echter van plan om een inbraak te plegen.
Doel van de reis is een huis in de wijk Sart-Tilman, meer bepaald een villa in de Route du Condroz. Daar woont Georges Cywie, een toen nog voor het grote publiek totaal onbekende zakenman. Het is al donker als het gezelschap arriveert. Ze stappen uit en proberen de naam te ontcijferen op het belknopje. Plots floepen de tuinlichten aan. Een boze mannenstem roept: “Et alors les rigolos, vous avez fini votre cinema?” Verschrikt vluchten de vier ‘bezoekers’ naar hun auto en rijden als betrapte schooljongens terug naar Brussel.
Compromitterend
Enige tijd later keert Moureaux echter terug naar de villa van Cywie, ditmaal in het gezelschap van Eliane Van Vreckom, het vriendinnetje van PS-minister Guy Mathot. Van Vreckom blijkt een sleutel te hebben van het huis. Deze keer hebben ze meer geluk: de bewoners zijn niet thuis. Moureaux en Van Vreckom doorzoeken de villa, maar moeten uiteindelijk met lege handen afdruipen. Wat zocht Moureaux? En waarom nam hij zo’n enorme risico’s, tot en met het plegen van een regelrechte inbraak?
Vele jaren later gaf Moureaux een verklaring voor zijn eigenaardig gedrag aan de cel-Cools, die onder leiding van de Luikse onderzoeksrechter Véronique Ancia de moord op de socialistische leider onderzocht. “Ik herinner me een gesprek met André Cools,” bekende Moureaux, “die me vertelde dat Guy Mathot, destijds minister van Openbare Werken, helemaal in de war was als gevolg van de dreigementen van zijn vriendin Van Vreckom.”
“Ik heb vervolgens een gesprek met haar gehad, in aanwezigheid van generaal Sokay. Van Vreckom vertelde ons dat er een videocassette bestond, die compromitterend was voor Paul Vanden Boeynants en personen uit diens entourage. Volgens haar lag de cassette in een villa in de omgeving van Luik, meer bepaald in Sart-Tilman. We zijn ter plaatse gegaan. Van Vreckhom had de sleutel. Er was niemand thuis, maar we hebben geen cassette en geen documenten gevonden.”
Deserteur
Georges Cywie, bijgenaamd Rastapopoulos naar de stereotiepe booswicht in de stripverhalen van Kuifje, is een lobbyist en wapenhandelaar. Zelf wil hij dat niet geweten hebben. “Ik heb nooit één kogel, revolver of kanon verkocht”, beweert de man die tientallen defensiecontracten met het Belgisch leger heeft afgesloten. Hij is gespecialiseerd in elektronische en spitstechnologische producten, zoals radar- en communicatiesystemen, en werkte sinds het begin van de jaren zeventig als vertegenwoordiger in België voor het kruim van de Israëlische defensiebedrijven.
Vanaf het prille begin van zijn carrière kon Cywie rekenen op de steun van de christendemocratische Paul Vanden Boeynants. De eerste keer dat VDB zich manifesteerde als beschermheer van de Luikse wapenmarchand was in 1973, toen de 26-jarige Cywie werd opgeroepen als dienstplichtige. Zocht Cywie een manier om aan zijn ‘dienst aan het vaderland’ te ontsnappen? Feit is dat hij verschillende dagen afwezig bleef en dat de toenmalige commandant van het Klein Kasteeltje in Brussel, waar de nieuwe miliciens werden opgevangen, hem bijgevolg beschouwde als een deserteur.
Geheime commissie
Alfred Leroy, destijds commandant het rekruterings- en selectiecentrum van het leger, verklaarde aan het gerecht dat Cywie “normaal moest worden opgesloten”. Dat dat niet gebeurd is, was volgens Leroy het gevolg van interventies van het ministerie van Defensie. “Ik weet dat Henri-François Van Aal, destijds minister van Franse Cultuur en een vriend van Vanden Boeynants, bij mij tussenbeide is gekomen om ervoor te zorgen dat Cywie naar buiten mocht”, verklaarde Leroy. “Zoals het militair reglement voorschrijft, moest hij eigenlijk opgesloten worden.”
Aan de cel-Cools vertelde Leroy hoe hij een telefoontje kreeg van kolonel René Lambinet, militair attaché op het kabinet van de minister van Defensie, die hem vroeg Cywie toelating te geven om het Klein Kasteeltje te verlaten. Cywie bleek immers een afspraak te hebben met Georges Algoet, de kabinetschef van VDB. Leroy: “Toen al was Cywie bedrijfsleider van een firma die elektronische apparatuur verkocht. Hij heeft meerdere gesprekken gevoerd op het kabinet. Achteraf vertelde Cywie me dat hij van Defensie een bestelling had losgekregen voor de installatie van radars op schepen van de zeemacht in Oostende. Hij preciseerde dat hij, om het contract te kunnen krijgen, twee miljoen frank had moeten geven aan Algoet. Die geheime commissie was bestemd voor VDB. Algoet had dat geëist.”
Dubbele nationaliteit
Toen de verklaring van Leroy voor het eerst openbaar werd gemaakt in De Morgen van 18 juni 1998, reageerde Cywie met een recht van antwoord en beschuldigde hij de krant van laster, eerroof en schending van het onderzoeksgeheim. “In werkelijkheid maakte ik nooit het voorwerp uit van vervolgingen op het vlak van militaire verplichtingen en stortte ik evenmin op geen enkel ogenblik een bedrag van twee miljoen frank”, liet Cywie weten.
Maar in één adem bevestigde hij niettemin de berichtgeving: “Daar ik de dubbele nationaliteit bezit, meer bepaald de Franse en de Belgische, zag ik mij in eerste instantie genoopt mijn militaire dienstplicht in Frankrijk te vervullen. Gezien België naliet rekening te houden met mijn dubbele nationaliteit, maakten de militaire overheden mij kenbaar dat ik in België evenzeer mijn dienstplicht diende te vervullen, taak welke ik achtereenvolgens te Saive en Bierset volbracht tussen oktober 1974 en juni 1976. Ik werd derhalve nooit of te nimmer als deserteur beschouwd.”
In zijn recht van antwoord beweerde Cywie dat “de eerste contracten die ik met de krijgsmacht mocht afsluiten dateren van een periode volgend op de beëindiging van mijn dienstplicht”. Eerder had Cywie nochtans precies het tegenovergestelde verklaard aan het weekblad Knack. “Ik had uitstekende contacten met de Belgische defensie”, zei hij in een interview. “In 1972-73 al heb ik voor de Belgische marine een Israëlisch communicatiesysteem geleverd.”
Intiemste vrienden
Ook tijdens zijn ondervragingen door de cel-Cools situeerde Cywie zijn eerste contract met het Belgische leger in de periode voor het begin van zijn legerdienst. “Het eerste contract dat ik gekregen heb van het ministerie van Defensie was in 1972, onder minister Vanden Boeynants”, aldus de verklaring van Cywie. “Het ging om een contract voor simulatoren voor de zeemacht, voor een bedrag van 80 of 85 miljoen frank. In het kader van dit contract stond ik destijds voornamelijk in contact met adjunct-kabinetschef Algoet en met commandant Lambinet, de vertegenwoordiger van de zeemacht op het kabinet. Dit is het enige contract dat ik heb gekregen onder minister Vanden Boeynants.”
Zijn relatie met VDB’s kabinetschef Algoet kon Cywie moeilijk ontkennen. “In november 1979 heb ik samen met Georges Algoet een appartement gekocht in het Zwitserse Anzère”, verklaarde hij aan Knack. “Meer was er niet aan de hand. Algoet heeft me bij het begin van mijn loopbaan altijd gesteund en werd gaandeweg een van mijn intiemste vrienden. Hij is in 1981 overleden. Sindsdien is zijn dochter co-eigenaar van het appartement.”
Israëlische defensiebedrijven
Meer is er niet aan de hand? Cywie verzweeg zedig dat Cécile Algoet, de dochter van Georges, ook op het kabinet van Vanden Boeynants heeft gewerkt. Bovendien blijkt uit het gerechtelijk onderzoek naar de Agusta-affaire dat Cécile Algoet samen met Cywies echtgenote Varda Skowron cotitularis was van een rekening bij de Anker Bank in het Zwitserse Lausanne. De rekening stond op naam van ‘Algoet en Cywie’, zo verklaarde Skowron aan het Luikse gerecht.
Volgens haar had ze de rekening geopend vóór haar huwelijk met Cywie in 1969 en werd de benaming nadien gewijzigd. Skowron: “De naam Algoet is die van Cécile Algoet, een vriendin van me die mede-eigenaar is van een chalet in de Valais.” De chalet in kwestie, niet te verwarren met het appartement in Anzère dat mijnheer Cywie zogenaamd samen met Georges Algoet heeft gekocht, zou mevrouw Cywie geërfd hebben van haar ouders.
Nog voor hij aan zijn legerdienst begon, was Cywie dus al zaakvoerder van de firma Eurotronix, een bedrijf dat elektronische apparatuur importeerde uit Israël en de VS. Toen die vennootschap failliet ging, richtte Cywie in september 1975 (tijdens zijn legerdienst) onmiddellijk MCA-Tronix op. Aanvankelijk leverde hij elektronische componenten aan bedrijven als Burroughs, Philips, MBLE en Bell Telephone. Al snel concentreerde Cywie zich op legerbestellingen en werd hij vertegenwoordiger in België van verschillende grote Israëlische defensiebedrijven, zoals Elbit, Tadiran, IMI, BATS en Israel Aircraft Industries (IAI).
Jonge, blonde vrouw
Geconfronteerd met het verhaal van de bizarre ‘inbraak’ in zijn woning door Moureaux en Van Vreckom, leek Cywie van zijn stoel te vallen van verbazing. “Dit is te gek voor woorden”, reageerde de Luikse wapenhandelaar. Nochtans hadden Mike Viseur en Eliane Van Vreckom intussen het verhaal van Moureaux bevestigd. (Guy Sokay en Henri D’Hondt konden niet meer worden ondervraagd, ze waren ondertussen overleden.) “Pure verzinsels, een manipulatie bedoeld om mij in een kwaad daglicht te stellen”, fulmineerde Cywie. “Ik blijf erbij dat Van Vreckom nooit een voet in mijn huis heeft gezet.”
Maar ook op dit punt werd Cywie flagrant tegengesproken, en wel door niemand minder dan zijn eigen secretaresse. Zij situeerde de vriendschap tussen Cywie en Van Vreckom in de periode tussen 1976 en 1980. “Destijds was het bedrijf van Cywie nog gevestigd in zijn privéwoning in de Route du Condroz”, vertelde de secretaresse. “Mijn kantoor bevond zich in een kamer naast de keuken. Ik was toen de enige bediende.
Op een dag, toen mevrouw Cywie op reis was naar Israël, stapte ik de keuken binnen om koffie te maken. Ik was verbaasd toen ik daar een jonge, blonde vrouw aantrof, nogal mooi, die ik nog nooit had gezien. Ik heb me verontschuldigd, sloot de deur en ging terug naar mijn kantoor. Korte tijd later kwam de jonge, blonde vrouw me een kop koffie brengen. We hebben geen woord gewisseld.”
“Later is Cywie vertrokken in het gezelschap van die dame. Dezelfde dag of een dag later kwam Cywie me opzoeken, hij leek enigszins in verlegenheid gebracht. Het was niet de bedoeling geweest dat ik de jonge vrouw had gezien. Hij vertelde me dat zij het vriendinnetje was van Mathot en dat ze als hostess werkte. Ik herinner me niet meer of hij haar naam heeft genoemd, maar als anekdote kan ik u zeggen dat ik toen dacht dat het ging om een airhostess. Pas later heb ik vernomen dat ze een heel ander soort hostess was.”
Bouwtycoon
Mathot had Van Vreckom in 1976 opgescharreld in een luxueuze privé-saunaclub in Maastricht, waar ze als prostituee werkte. Volgens Van Vreckom begon Cywie in dezelfde periode een relatie met haar vriendin Christine, een meisje uit Brugge. “Via Christine heb ik Cywie leren kennen”, verklaarde Van Vreckom. “Ik werd uitgenodigd op een barbecue bij hem thuis, in een residentiële buurt van Luik. Zijn vrouw was in Israël.
Vervolgens heeft Cywie vernomen dat ik een relatie had met Mathot, die op dat moment senator was. Hij heeft me gevraagd om hem met Mathot in contact te brengen, omdat hij zaken wou doen in elektronische onderdelen.” Het duurde niet lang vooraleer PS-leider André Cools zich zorgen begon te maken over die invloed die Cywie uitoefende op Van Vreckom en bijgevolg op zijn jonge poulain Mathot.
In 1977 werd Mathot voor het eerst minister, hij kreeg de portefeuille Openbare Werken en Waalse Aangelegenheden in een regering onder leiding van premier Vanden Boeynants. In die periode geraakte Mathot volledig in de greep van VDB en diens zakenvrienden, zoals de bouwtycoon Charly De Pauw en taxfreeshopkoning Aldo Vastapane. Beide zakenmannen wisten beter hun weg in de wereld van de internationale wapenhandel dan men op het eerste gezicht zou vermoeden. De Pauw ging er bijvoorbeeld prat op dat hij dik bevriend was met Arabische wapenhandelaars die actief waren op planetaire schaal, zoals Adnan Khashoggi en Akram Ojieh.
Vuile klusjes
Van het moment dat Cools de nefaste invloed van Cywie had ontdekt, stuurde hij zijn spionnen op pad om het probleem nader te onderzoeken. Hiervoor deed de Luikse peetvader een beroep op twee gepensioneerde legerofficieren: Henri D’Hondt en Mike Viseur, beiden betrouwbare PS-militanten. Via voormalig legercommandant D’Hondt vroeg Cools aan luchtmachtkolonel op rust Mike Viseur om een oogje in het zeil te houden.
Als officiële dekmantel werd Viseur benoemd tot wetenschappelijk adviseur voor luchtvaartaangelegenheden van minister Mathot. In werkelijkheid functioneerde Viseur echter vooral als privédetective voor rekening van Cools. Zo vernam Viseur in 1978 van D’Hondt dat Van Vreckom door Cywie werd gebruikt om voor hem te lobbyen bij Mathot in verband met legerbestellingen.
Minister Mathot was lid van het sociaal-economisch kernkabinet en had dus zijn zegje in dergelijke beslissingen. Op een mooie dag kwam Viseur aan de weet dat Cywie en Van Vreckom elkaar zouden ontmoeten voor een lunch in een Portugees restaurant in de omgeving van het Brusselse Zuidstation. Viseur: “Ik ontdekte er inderdaad Van Vreckom, die ik kende, en Cywie, van wie ik van D’Hondt een gedetailleerde beschrijving had gekregen.
Ze zaten tegenover elkaar aan een tafeltje. Ik installeerde me aan een naburige tafel en kon flarden van hun gesprek opvangen. Cywie zat te pochen. Hij pakte uit met zijn relaties op het kabinet van Economische Zaken, met name een ambtenaar genaamd Jacobs aan wie hij alles kon vragen. (Bedoeld is Jacques Jacobs, topman van de BCCB, de dienst van Economische Zaken die zich bezighield met de economische compensatievoorstellen in het kader van legerbestellingen, GT)
Er was ook sprake van de Hawk-Helip raketten. (De modernisering van de Hawk-luchtafweerraketten was een legeraankoop van VDB in 1979, GT) Ik meende te begrijpen dat Van Vreckom tussenbeide moest komen bij Mathot in verband met dit dossier.” Viseur begreep voorts dat er gepraat werd over de onderneming SAIT, eveneens bedrijvig in de wapenproductie, er over Georges Algoet, die door Viseur werd beschreven als “de man die de vuile klusjes opknapt voor Vanden Boeynants”.
Speciale avondjes
Tijdens een door de cel-Cools georganiseerde confrontatie met Cywie hield Viseur vast aan zijn versie van de feiten. “Sommige uitdrukkingen van die conversatie zijn in mijn geheugen gegrift”, stelde Viseur. “Ik zeg conversatie, maar het was eerder een monoloog. Cywie had het vooral over militaire contracten. Ik heb gehoord dat hij praatte over de zeemacht, over telecommunicatieapparatuur, waarbij de naam SAIT herhaaldelijk is gevallen.
Hij zei ook dat het Helip-programma zeer belangrijk was voor de Waalse industrie. Hij noemde de namen van verschillende personen, onder meer een zeemachtofficier wiens naam ik ben vergeten die destijds deel uitmaakte van het kabinet van minister van Defensie Vanden Boeynants, een officier die door zijn toedoen was overgeplaatst.” Men herkent in deze beschrijving de eerder genoemde kolonel René Lambinet.
“Ik heb eveneens de naam Algoet onthouden, die door Cywie werd beschreven als een uitstekende vriend met wie hij zeer goede relaties had en die hij had ontmoet in Spanje. Hij noemde ook de naam van een zekere mijnheer Jacobs, een hoge ambtenaar bij het ministerie van Economische Zaken, eraan toevoegend dat deze heer niet meer dezelfde was als vroeger ten gevolge van een ziekte. Ik zou dit soort details toch niet kunnen verzinnen. Ik heb overigens vroeger het restaurant verlaten dan de personen die ik bespiedde, dit om hun aandacht niet te trekken, zodat ik niet de volledige conversatie heb kunnen volgen.”
Cywie kende Van Vreckom reeds toen ze als prostituee in de sauna in Maastricht werkte waar Mathot haar had opgepikt, verklaarde Viseur aan het gerecht, “want Cywie maakte gebruik van haar diensten op zogenaamde ‘speciale avondjes’. Ik bracht rapport uit over de conversatie in het Portugese restaurant aan D’Hondt, die op zijn beurt Cools op de hoogte bracht. Enkele dagen later, misschien een week later, stelde D’Hondt voor om mee te rijden naar Luik, samen met Philippe Moureaux, om een verkenning te maken van de woning van Cywie. Dat gebeurde op vraag van André Cools.”
Actieve corruptie
Viseur beschreef hoe Moureaux, D’Hondt, generaal Sokay en hijzelf op een avond met de auto van Moureaux naar de omgeving van Luik waren gereden, naar een villa in Sart-Tilman waarvan D’Hondt het adres had. Toen ze de naam op de belknop wilden lezen, werden ze op de vlucht gejaagd door een mannenstem. “Ik weet nog altijd niet waarom we deze verkenning uitvoerden”, verklaarde Viseur in 1994 aan de cel-Cools.
Bovenstaande verhalen kwamen pas aan de oppervlakte tijdens het strafonderzoek naar de moord op André Cools, meer bepaald dankzij de verklaringen van Moureaux, die vanaf december 1992 – aanvankelijk als anonieme getuige – het Luikse gerecht dirigeerde in de richting van Cywie, Mathot en uiteindelijk Moureauxs grootste politieke riviaal, Guy Spitaels.
Als gevolg van de verklaringen van Moureaux en zijn medestander Carol Gluza, de topman van de Luikse socialistische vakbond, kreeg het onderzoek op 17 februari 1993 een nieuwe wending met de aanhouding van Cywie op verdenking van actieve corruptie. In die fase van het onderzoek hield de Luikse onderzoeksrechter Veronique Ancia nog ernstig rekening met de achteraf fout gebleken hypothese dat er een verband bestond tussen de moord op de socialistische toppoliticus en de corruptiezaak rond de aankoop van de Agusta-helikopters.
Gecamoufleerde bankrekening
Op het luchtmachtsalon van Le Bourget in Frankrijk was Cywie in 1981 aangezocht door Agusta om hun officiële vertegenwoordiger te worden in België. De Italiaanse groep stelde zich in die periode kandidaat voor de levering van helikopters aan het Belgisch leger. “Agusta had afscheid genomen van zijn vorige vertegenwoordiger in België, André Delhamende, en wou hem vervangen door iemand die goed geïntroduceerd was in het Belgische industriële milieu”, aldus Cywie. “Voor mij openden zich nieuwe mogelijkheden in de sector van de luchtvaart.”
In de ogen van onderzoeksrechter Ancia beantwoordde Cywie aan alle kenmerken van de ideale verdachte. Het was duidelijk dat hij een forse commissie had opgestreken bij de verkoop van de Agusta-helikopters, maar op zijn Belgische bankrekening was daarvan slechts een klein gedeelte terug te vinden. Pas in een veel later stadium van het onderzoek kon het gerecht achterhalen dat Cywie het grootste deel van zijn Agusta-commissie via een offshore-constructie op een goed gecamoufleerde bankrekening in het Groothertogdom Luxemburg had geparkeerd. Bovendien beschikte de Luikse lobbyman over puike contacten in de Franstalige politieke wereld, zodat het vermoeden rees dat het smeergeld eventueel via hem was verdeeld.
Occulte financiering
Cywie was Ancia’s eerste en lange tijd ook énige verdachte. Eenmaal achter de tralies van de gevangenis in Lantin zong hij als een vogeltje. Om zijn vel te redden zette hij het Luikse gerecht op het spoor van een reeks politici, onder wie SP-topman Willy Claes en andere Vlaamse socialisten, die echter pas in 1995 in het vizier van Ancia kwamen. In 1993 was het gerecht vooral geïnteresseerd in een spoor dat scheen te leiden naar Mathot. In de hypothese dat er een link bestond tussen de moord op Cools en de Agusta-corruptie luidde de redenering dat het beloofde smeergeld nooit was gearriveerd bij Cools en zijn Luikse PS-federatie, maar afgeleid werd door andere partijbonzen. Cools zou ermee gedreigd hebben het schandaal in de openbaarheid te brengen. Diegenen die het smeergeld achter de rug van Cools had opgestreken, hadden bijgevolg een motief voor de moord.
Wijlen André Cools was zelf overigens ook niet vies van een steekpenning, zo constateerden de speurders. Toen Cywie in de aanloop naar het helikoptercontract toenadering zocht tot de Luikse peetvader, werd hij prompt doorverwezen naar Jean Dubois, alweer een gepensioneerde legerkolonel en Cools-vertrouweling. Dubois was verantwoordelijk voor de occulte financiering van de Luikse PS-federatie.
Volgens verklaringen van Cywie kreeg hij in september 1988, enkele maanden voor het afsluiten van het helikoptercontract, het bezoek van kolonel Dubois. “Hij eiste 15 miljoen frank voor de Luikse PS”, vertelde Cywie. “Toen ik hem vroeg hoe hij tot dat bedrag kwam, zei hij zonder verpinken: omdat het iets meer is dan wat de anderen bieden.” Het was een publiek geheim dat kolonel Dubois goede relaties onderhield met de Franse groep Aérospatiale, de belangrijkste concurrent van Agusta voor het helikopterkcontract.
Onschendbaarheid
Cywie ging naar eigen zeggen niet in op het voorstel van Dubois en begon via een tussenpersoon parallelle onderhandelingen met Mathot. Die vroeg evenwel nog meer, namelijk een geheime commissie van 2,5 procent of ruim 160 miljoen frank. Of, en zo ja hoeveel, Agusta ooit heeft betaald aan de (Luikse) PS kon het gerecht nooit achterhalen, maar gedurende een aantal maanden leek Mathot wel de gedroomde verdachte. Als geen ander politicus sleepte hij immers een semicriminele carrière achter zich aan, waarbij hij herhaaldelijk rakelings langs de afgrond had gescheerd.
Bovendien ontkenden zowel Cywie als Mathot dat ze vóór 1988 iets met elkaar te maken hadden, laat staan hadden samengewerkt, een stelling die door getuigen als Moureaux, Viseur en Van Vreckom naar het rijk der fabelen werd verwezen. Het gerecht vroeg de opheffing van de parlementaire onschendbaarheid van Mathot, Coëme en Spitaels.
Het enige resultaat hiervan was dat Mathot in januari 1994 ontslag moest nemen als Waals minister van Binnenlandse Zaken. In tegenstelling tot de twee andere Guys, Spitaels en Coëme, die op dezelfde dag tot ontslag werden gedwongen, kon het gerecht de beschuldigingen tegen Mathot nooit hard maken. Hij werd dan ook niet verwezen naar het Hof van Cassatie en moest zich nooit voor een rechtbank verantwoorden wegens zijn vermeende rol in de Agusta-affaire.
Bron » Apache | Georges Timmerman | Mei 2010