Proces

Proces-Cools brengt Wallonië catharsis

Er loopt een rode draad door de Bende van Nijvel met haar 28 slachtoffers, het Agusta-Dassault-omkoopschandaal, de moord op André Cools en het onderzoek tegen de pervert Marc Dutroux. Al die incidenten hebben een plaats gemeen: het industriële deel van Wallonië, tegen de achtergrond van een maatschappij in crisis.

Het vertrek van de zware industrie heeft Wallonië niet alleen in een economische en sociale crisis gestort, maar ook in een morele crisis, waarvan moord en andere misdrijven de symptomen zijn. Toch is de catharsis nabij, na de processen. Dan kan een zwarte bladzijde worden omgedraaid. Het nieuwe Wallonië is in de maak en wil de schandalen zo snel mogelijk vergeten.

De Bende van Nijvel heet in het Franstalig landsgedeelte la bande du Brabant Wallon. Niet het Waals-Brabant van la Wallifornie, van Waterloo en Lasne, waar de mensen met de hoogste inkomens van het land wonen. Maar het Waals-Brabant van een stervende Zennevallei en van het kanaal Brussel-Charleroi, van het ten dode opgeschreven staalbedrijf bij Clabecq, en van het Canal du Centre en andere nutteloos geworden afvloeiingskanalen.

Agusta, de moord op André Cools, de zelfmoord van Van Der Biest, het parkeermeterschandaal in Luik zijn alle gesitueerd in de voorsteden van Luik: Grâce-Hollogne, Seraing, Flémalle, Cointe. Al die gemeenten dragen de sporen van de industriële explosie tijdens de negentiende eeuw, waarbij aan de behoeften van het bedrijfsleven volledige voorrang werd gegeven. Die voorsteden zijn gekenmerkt door een afwezigheid van stedenbouw.

Dutroux situeren we in Jumet en Sars-la-Buissière, in die versleten gordel van voorsteden en semi-landelijke gemeenten rond Charleroi. Een kenmerk van die zone is een afwisseling van verlaten bedrijfsruimten, kaarsrechte steenwegen, terrils, poelen, weiden als wiegende zeeën ook, en veel verlaten panden.

Zo zagen de beschreven streken er tot voor kort uit, want sinds enige tijd vertonen het Centrum, Charleroi, Luik en de Borinage tekenen van vernieuwing. In hun Histoire sociale en industrielle de la Wallonie (*) merken François Camarata en Pierre Tilly op dat in 1952 de steenkoolnijverheid de belangrijkste industrietak in Wallonië was, met 119.000 werknemers in de vier Waalse bekkens (Borinage, Centre, Charleroi, Luik).

België beleefde toen zijn kolenslag, bedoeld om de industrie na de Tweede Wereldoorlog opnieuw op de rails te zetten. Het bestaan van de mijnen leek niet bedreigd, al maakten enkelingen zich zorgen over de lamentabele toestand van de mijnen van de oudste generatie. Niemand besefte het belang van petroleumproducten als nieuwe energiebron. En dan gebeurde het onvermijdelijke: tussen 1957 en 1959 verdween twintig procent van de werkgelegenheid in de steenkoolmijnen, terwijl de Belgen feest vierden op Expo 58.

Het debacle was enorm. De streek rond La Louvière, met een bevolking van 250.000 inwoners, verloor op 30 jaar tijd 60.000 arbeidsplaatsen. In de andere bekkens was de situatie navenant. Tegen snel tempo sloten een na een alle steenkoolmijnen. De staalindustrie volgde. En ook de marmerindustrie en de leisteenindustrie stierven een stille dood.

Er was plotseling geen toekomst meer. Men installeerde zich in de werkloosheid en in de sociale vrede. Uit een Europese studie van 1965 bleek dat op 20 gewesten in Europa vier van de vijf Waalse provincies — Luik, Namen, Henegouwen, Luxemburg — tussen 1955 en 1965 de laagste groei van het binnenlands product kenden, slechter dan de Abruzzen en Sardinië.

Alleen Waals-Brabant ontsnapte aan de malaise, omdat de provincie op Brussel is ingesteld. Het is mijn overtuiging dat zich in die periode ook moreel verval heeft geïnstalleerd, met alternatieve vormen van beleidsvoering, geweld, maffiavorming. Zoals de Bende van Nijvel, de moord op Cools, de zaak-Dutroux. Ook de grote hongersnood in het Vlaanderen van 1840 tot 1860 ging gepaard met een ernstige morele crisis en veel criminaliteit.

In dit Wallonië van de depressie ontstond de nood aan een catharsis, aan een zuivering, aan slachtoffers en verantwoordelijken. Daarom zijn van alle affaires de moord op André Cools en de zelfmoord van Van Der Biest de belangrijkste. In zijn merkwaardig boekje La nuit la vie (**), dat Van Der Biest in 1997 schreef, na de beschuldigingen aan zijn adres over betrokkenheid bij de moord op Cools, beschrijft hij zichzelf als het lam dat naar de slachtbank wordt geleid: “Ils voulaient qu’une bête tombe” (Zij wilden dat een hoofd viel).

Van Der Biest, hier in de rol van slachtoffer, was dezelfde die de patroon van de Luikse PS-federatie wilde worden, en op een veto van Cools was gestoten. Alain was de kroonprins, door André Cools meer geliefd dan de andere jongeren die hij de partij had binnengehaald: Guy Mathot, Guy Spitaels, Philippe Moureaux. Cools vergaf veel aan Van Der Biest. Er zit in de moord en zelfmoord, die met elkaar verbonden zijn, iets van een vadermoord, van het “Tu quoque, fili mi” , van een Griekse drama. In Cointe en in Grâce-Hollogne.

De gevolgen van de moord op Cools voor de Parti Socialiste zijn groot geweest. Met Moureaux kan worden opgemerkt dat de Luikse PS-federatie nooit een opvolger voor André Cools heeft gevonden, en voort ten onder gaat aan intern geruzie: de coolsiens tegen de happartisten, deze van de voorsteden tegen die van de stad, Mathot tegen Daerden, later Demeyer tegen Daerden, enzovoort.

Mathot die nu voorzitter is geworden van de Luikse PS-federatie, is hoe dan ook een overgangspaus. Hij behoort tot het verleden. Het geruzie heeft ertoe geleid dat de PS van Henegouwen de federatie van Luik heeft overvleugeld. Alle PS-kopstukken komen vandaag uit Henegouwen, zeker nadat Laurette Onkelinx Luik voor Brussel verliet, onder meer omdat ze genoeg had van het gekonkelfoes.

Moureaux merkt ook op dat de moord op Cools anderen dan Alain Van Der Biest goed uitkwam, omdat zij altijd in de schaduw van André zouden staan. Spitaels ging zich in zijn partij gedragen als een absolute monarch, en werd Dieu. Maar hij verloor in 1991 de verkiezingen, en trok zich terug als minister-president van het Waalse gewest – zijn “repli Wallon” – tot andere affaires hem daar achterhaalden. Ook Jean-Maurice Dehousse en vooral José Happart waren na de dood van Cools van een zwaar gewicht bevrijd. Cools heeft het zijn opvolger als partijvoorzitter, Spitaels, nooit vergeven dat deze José Happart de PS heeft binnengebracht. De scheldpartijen tussen Happart en Cools waren berucht.

Cools zag in Happart niet de Waalse held, het symbool van het Waalse verzet tegen het machtig geworden Vlaanderen, maar de slimme fruitboer, die zich op kosten van de partij zou verrijken. Happart maakte zich niet geliefd met zijn uitspraak “C’est Cools qui a tué Cools”, waarmee hij bedoelde dat André Cools zich met slechte vrienden had omringd. De rouwperiode was bij de Luikse PS, en de PS in het algemeen, niet voor iedereen even lang, en even intens.

Een gevoelen overheerst nu, in Wallonië: het is tijd om deze donkere periode af te sluiten. Wallonië heeft zijn affaires gehad. De grote depressie is voorbij. Er is geen nood meer aan slachtoffers. Er wordt opnieuw naar de toekomst gekeken. De processen zoals dat voor het hof van assisen in Luik en dat voor het hof van assisen van Aarlen voor de zaak-Dutroux, moeten dit mogelijk maken.


Bron » De Standaard | 15 Oktober 2003 | Guido Fonteyn