Het verloop
Een moeizame start
Begin december komt de onderzoekscommissie onder stoom. Magistraten en rijkswachters uit Charleroi vertellen niet hetzelfde verhaal. De magistraten getuigen dat zij niet op de hoogte waren van de bewakingsoperaties Décime en Othello, bedoeld om Marc Dutroux in de gaten te houden. De rijkswachters, ondervraagd achter gesloten deuren, zouden dat tegenspreken. Ook in Luik is de verhouding tussen justitie en rijkswacht niet bepaald vlekkeloos. Onderzoeksrechter Martine Doutrewe leidde er het onderzoek naar Julie en Melissa. Op 17 december beschuldigt ze de rijkswacht ervan essentiële informatie te hebben achtergehouden. De rijkswacht ontkent.
De volgende dag gaat voorzitter Marc Verwilghen over tot een rechtstreekse confrontatie van zes getuigen waaronder Martine Doutrewe, Daniel Lamoque van de gerechtelijke politie, rijkswachtbrigadecommandant Jean-Marie Gilot van Grâce-Hollogne. De zitting duurt tot na middernacht en levert geen duidelijkheid op. Het is vooral die nacht dat de commissie haar faam vestigt op het ogenblik dat Marc Verwilghen zich richt tot de getuigen: “Een van u vertelt de waarheid niet, beseft diegene die dat doet waar hij mee bezig is?”
Het volgende merkwaardige incident is wanneer de commissie op 14 januari 1997 ontdekt dat Martine Doutrewe de inhoud kent van vier geheime rapporten over wat fout liep in het onderzoek naar Dutroux. De ouders van An en Eefje getuigen op 7 februari een tweede maal voor commissie. Een kleine week later raakt commissielid en ondervoorzitter Patrick Moriau van de PS betrokken bij de zaak Dassault en hij trekt zich op 15 februari tijdelijk terug uit de commissie. Onderzoeksrechter Connerotte getuigt op 3 maart en vernoemt de parlementsleden die volgens Nihoul optreden als beschermers.
Op 10 maart trekken de leden van de commissie zich terug voor een driedaags conclaaf in Corsendonk. Maar de resultaten van die afzondering zijn uiterst mager. Niets over hoe politie en gerecht beter zouden functioneren, terwijl zij toch in de eerste plaats faalden en hervormingen essentieel zijn. En al evenmin komt er schot in het vaststellen van de individuele verantwoordelijkheden, zodat het voorlopig onmogelijk blijft om schuldigen te straffen. Wel is de commissie het erover eens dat in de komende maanden grondig onderzocht moet worden of er van bescherming sprake is geweest.
De conclusies
Donderdagavond 13 maart 1997 slaat commissievoorzitter Verwilghen alarm in het journaal en de uitzending Ter Zake van de BRTN. Hij spreekt over oude partijpolitieke demonen die opnieuw de kop opsteken en het commissiewerk dreigen te ondermijnen. Die noodkreet lijkt te werken want de volgende dagen doet zowat iedereen zijn best om het vertrouwen in de commissie te herstellen, men hamert erop dat men resultaten wil.
Een maand later is er dan toch eindelijk het langverwachte rapport van de commissie Dutroux. Op 14 april ’s avonds bereikt de commissie eensgezindheid over haar conclusies. De volgende dag worden ze onder massale belangstelling voorgesteld in de Kamer, een overigens heel saaie voorstelling is de bijna algemene opvatting, “een gemiste kans”. We proberen het belangrijkste samen te vatten:
- Er moet volgens de commissie meer rekening worden gehouden met het slachtoffer in een strafzaak. Zo moet dat slachtoffer onder andere ingelicht worden over elke stap in zijn dossier, verder mag het slachtoffer aanwezig zijn bij reconstructies en huiszoekingen en mee adviseren of de dader voorwaardelijk vrij mag komen.
- De systemen van voorwaardelijke invrijheidstelling en internering zijn voorbijgestreefd, vindt de commissie. Voortaan moet de rechter en niet de minister beslissen of iemand vroeger vrijkomt en dat moet dan gebeuren onder strikte begeleiding. Ook moet de rechter beslissen of en hoelang iemand wordt geïnterneerd.
- Meest ophefmakend is het voorstel om de drie politiediensten, rijkswacht, gerechtelijke politie en gemeentepolitie, te integreren in één politiestructuur, met een federaal en een lokaal niveau. De commissie wil dus een heel nieuw politiekorps, volgens haar de enige mogelijkheid om komaf te maken met de concurrentie en de vele spanningen tussen de politiediensten.
- Ook justitie krijgt een veeg uit de pan, zegt de commissie, justitie moet opnieuw leiding geven aan het onderzoek. Daarvoor moet ze gauw gereorganiseerd raken om sneller en efficiënter te kunnen werken. De korpsoversten moeten hun parketten goed besturen, hun benoemingen zijn tijdelijk. En, besluit de commissie, die magistraten moeten maar eens uit hun ivoren toren komen.
De meeste aandacht gaat ongetwijfeld naar het deel over de individuele verantwoordelijkheden. Tientallen politiemensen en magistraten worden op de vingers getikt voor hun lichte beoordelingsfouten tot zware beroepsfouten, een beperkte selectie:
- Procureur des Konings van Brussel Benoît Dejemeppe voldoet niet aan de vereisten om leiding te geven aan zijn korps dat faalde in de zaak Loubna Benaïssa;
- Inspecteur Pierre Colson van de gerechtelijke politie in Brussel heeft dat onderzoek op een ondraaglijk oppervlakkige wijze gevoerd;
- Onderzoeksrechter André-Jules Lorent in Charleroi is intergraal verantwoordelijk voor de slecht gevoerde huiszoekingen bij Dutroux;
- Jean-Pol Legros – rijkswachtcommandant in Charleroi – wordt verweten de schuld voor alles wat fout liep te willen afschuiven;
- Rijkswachtcommandant Jean Lesage heeft bezwarende informatie over Marc Dutroux niet meegedeeld aan onderzoeksrechter Martine Doutrewe;
- Doutrewe heeft zelf weinig initiatief genomen en behandelt de ouders slecht;
- Voormalig minister van Justitie Melchior Wathelet – de enige politicus in de opsomming – is verantwoordelijk voor de slechte controle op Marc Dutroux en Michèle Martin na hun vrijlating.
Opgelet toch, de commissie noemt dan wel namen en maakt opmerkingen over hun verantwoordelijkheden, het zijn echter wel de respectieve disciplinaire en strafrechtelijke overheden die moeten beslissen over eventuele sancties en straffen.
De laatste bladzijden van het rapport zijn gewijd aan aanwijzingen van mogelijke bescherming die onder andere de hoofdverdachten Marc Dutroux en Michel Nihoul genieten. Daarbij vallen de namen van inspecteur Georges Zicot van de gerechtelijke politie in Charleroi en commissaris Georges Marnette van de gerechtelijke politie in Brussel. De commissie is van plan het aspect bescherming nog verder te onderzoeken.
Het enthousiasme over de degelijkheid en de duidelijkheid van het rapport is vrijwel algemeen. De Kamer keurt het eenparig goed. Toch waarschuwt voorzitter Verwilghen meteen terecht: we zullen er pas zijn als deze aanbevelingen ook omgezet zijn in de wetgeving. De ministers Stefaan De Clerck van Justitie en Johan Vande Lanotte van Binnenlandse Zaken verklaren dat er zeker straffen komen voor de magistraten en politiemensen die fouten hebben gemaakt.
Er zijn ook negatieve geluiden te horen. Sommige ouders tonen zich ontevreden, onder meer een ontgoochelde Paul Marchal die niet begrijpt waarom er niet meer kritiek is op het onderzoek naar An en Eefje dat in Brugge is gevoerd. Nogal wat Franstaligen oordelen dat de Vlamingen, zowel politiemensen, magistraten als politici, er goedkoper vanaf komen. En alhoewel alle Kamerleden het rapport goedkeurden, is er vanaf Franstalige kant vrijwel meteen kritiek te horen op de ene politiestructuur.
Of er van de aanbevelingen en de straffen veel terechtkomt, zal op dat moment nog moeten blijken. Zeker één man ontspringt al snel de dans, namelijk Melchior Wathelet. Eind april is duidelijk dat de regering Dehaene niet wil horen van een sanctie voor de oud-minister. Commissievoorzitter is erg boos omdat ook bij Wathelet een individuele verantwoordelijkheid is vastgesteld en hij vreest dat straffeloosheid zo de regel dreigt te worden. Het onbegrip voor deze regeringsbeslissing is wijdverspreid. Is het ongepast te vermoeden dat hier nog maar eens een politieke koehandel wordt gedreven? Dat de (mogelijke) politiehervorming afgekocht wordt met dit vrijgeleide bijvoorbeeld?
Ook eind april protesteren in Brussel honderden magistraten en advocaten tegen het gebrek aan middelen voor justitie en tegen het rapport van de commissie Dutroux. Op 18 mei raakt bekend dat Patrick Moriau de commissie Dutroux nu voorgoed verlaat. Op 23 mei publiceert hij immers het boek De Bom, zijn dagboek over de commissievergaderingen met daarin ook stukjes over wat achter gesloten deuren is verteld. Daarop komt meteen veel kritiek. Half februari nam Moriau reeds tijdelijk ontslag omdat hij in opspraak gekomen was in de zaak Dassault.
Op 20 mei begint de commissie Dutroux met haar onderzoek naar mogelijke bescherming. Ze tracht dit te doen aan de hand van de uitgewerkte begrippen “normvervaging”, “corruptie”, “corruptief gedrag” en “bescherming”. Een week later verliest de commissie een van haar deskundigen, professor Françoice Tulkens. Zij stapt op, officieel wegens het boek van Moriau.
Eind mei beslissen de fractievoorzitters dat commissieleden die uit de biecht klappen in het vervolg uit de commissie zullen worden gezet en ook geen deel meer mogen uitmaken van andere onderzoekscommissies. Begin juni wordt duidelijk dat de commissie Dutroux zich eerst concentreert op de mogelijke bescherming van Dutroux zelf en het dossier Nihoul nog laat rusten. Op 8 juni is er weer tumult rond de commissie. Nu verklaart Gerolf Annemans op het Vlaams Blok-congres dat hij maar dan eens gelekt heeft naar de pers, van achter gesloten deuren. Als gevolg daarvan ziet de commissie zich verplicht de werkzaamheden op te schorten. Commissielid Claude Eerdekens vraagt Kamervoorzitter Raymond Langendries uit te maken of Annemans nu uitgesloten moet worden.
Maar op 25 juni sluit de commissie zoveel mogelijk de rangen. Annemans mag blijven, vooral omdat er belangrijker zaken liggen te wachten. De commissie wil blijkbaar haar tanden zetten in de mogelijke bescherming van Dutroux, Nihoul en anderen maar eerst hoort ze begin juli nog Paul Marchal en de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken. Bij het horen van minister van Binnenlandse Zaken Vande Lanotte op 2 juli 1997 is er opnieuw onenigheid in de commissie.
PS’er Serge Moureaux en Vincent Decroly van Ecolo blijken niet te vinden voor een geïntegreerde politie, een commissievoorstel dat ze nochtans mee hebben goedgekeurd. Bij andere partijen is men onthutst. Overigens verklaart Vande Lanotte dat voor half juli de tuchtprocedures tegen veertien rijkswachters zullen zijn gestart.
Dan is het dossier van de autozwendel in en om Charleroi en de aanpak daarvan aan de beurt. Dutroux en veel van zijn kompanen zaten in de autozwendel. Ook hoofdinspecteur Zicot duikt op in dit verband en is vorig jaar in betichting gesteld in Neufchâteau voor dit onderdeel van het dossier Dutroux. Is hier sprake geweest van bescherming, is de vraag die de commissie beantwoord wil zien.
Op 11 juli getuigt procureur des Konings in Charleroi Thierry Marchandise. Hij verklaart dat de voormalige procureur-generaal Georges Demanet eind 1995 drie magistraten die werkten op dossiers van autozwendel hun opdracht afpakte. Volgens Marchandise hadden ze zich niets te verwijten en schiep die beslissing een malaise.
Op 16 juli 1997 houdt de commissie een extra zitting in verband met de beschuldigingen aan het adres van commissaris-generaal Christian De Vroom van de gerechtelijke politie. Blijkbaar is het een maat voor niets, het zou om laster gaan. De Vroom is woedend als die zaak in de pers uitlekt, hij laat zijn advocaat klacht indienen tegen onbekenden en valt uit naar Verwilghen en zijn commissie die maar duidelijkheid moeten scheppen en hem van deze blaam zuiveren.
Meteen kan de aandacht weer worden verlegd naar de autozwendel en de mogelijke bescherming voor Dutroux. Verschillende van zijn collega-autozwendelaars blijken informanten van de gerechtelijke politie geweest te zijn. Blijkbaar leert de commissie nu heel snel want op 18 juli 1997 zegt ze vooruitgang te boeken. Commissievoorzitter Verwilghen zegt zelfs ronduit dat bescherming niet langer kan worden weggewuifd als science-fiction of fabels. Dat zou gewijzigd zijn, de commissie zou nu “inzicht” hebben. We zullen moeten wachten op het rapport van de commissie om te weten welk inzicht dat is en zeker om te zien of de commissie ook inzicht zal weten te verwerven in de mogelijke bescherming van Michel Nihoul.
Alvorens met vakantie te trekken, is er wel nog een zoveelste incident. Verwilghen is allerminst te spreken over een brief van de procureurs-generaal die politiemensen vraagt niet te getuigen over het lopende onderzoek “omdat ze procedurefouten vrezen”. Verwilghen vindt die houding onwettig. Op het kabinet van de minister van Justitie treedt men die visie van de procureurs bij.
Maar de minister organiseert een verzoeningsvergadering op 22 juli 1997 tussen de procureurs-generaal en commissievoorzitter Verwilghen. Daar worden de plooien gladgestreken. Eind juli 1997 vragen voorzitter Verwilghen en andere leden van de commissie een verlenging van hun mandaat. Begin augustus 1997 wordt duidelijk dat de Brusselse procureur des Konings Benoît Dejemeppe – door de commissie in haar rapport onbekwaam genoemd – niet langer kandidaat is voor een andere functie en dus niet wil opstappen. Verwilghen is daarover teleurgesteld. Er valt te vrezen dat, ondanks zoveel zware fouten en onvolkomenheden in het onderzoekswerk, zowat iedereen kan blijven zitten waar hij of zij zit.