Philippe Lacroix
“Ik ben nu geen wild beest meer”
Philippe Lacroix, ooit een van de meest gevreesde gangsters van dit land, heeft gebroken met zijn verleden. Hij heeft zijn straf uitgezeten en werkt nu aan zijn licentiaatsthesis. “Er is niets romantisch aan het leven dat ik geleid heb. Ik heb gewoon een groot deel van mijn leven verspild.”
“Bij de overval op een geldtransport in Groot-Bijgaarden die wij gepleegd hebben, is de begeleider omgekomen. Een jonge gast. Nauwelijks meer dan twintig. Mijn medestudenten hebben die leeftijd. Soms, als ik naar hen kijk, dan denk ik aan die jongen en wat ik gedaan heb. Ik heb in het gerechtelijk dossier gelezen over zijn ouders en broers. Voor wat ik die mensen heb aangedaan, zijn geen woorden.”
“Ik durf mijn eigen vijftien jaar pijn in de gevangenis niet eens te vergelijken met hun leed, want er is geen vergelijking mogelijk. Ik ben onrechtvaardig geweest. Ik heb mensen zware trauma’s bezorgd. Ik heb de angst in hun ogen gezien, bij Vanden Boeynants en bij anderen. Ik weet niet wat ik daarmee aan moet. Ik kan alleen maar zeggen dat ik de rest van mijn leven zal proberen het wel goed te doen.”
Philippe Lacroix (46), de trouwe luitenant van de legendarische gangster Patrick Haemers, zal de geschiedenis ingaan als een van de gangsters die in januari 1989 oud-premier Paul Vanden Boeynants ontvoerden. De ontvoering van VDB was de ultieme bekroning van een rijk gevulde criminele carrière. In de jaren voor de ontvoering pleegde de bende Haemers-Lacroix tientallen overvallen op banken en geldtransporten. Iedere overval leek wel een nieuwe spectaculaire stunt.
In 1987 liet Lacroix een celwagen stoppen voor een verkeerslicht in Heverlee om er zijn boezemvriend Patrick Haemers uit te bevrijden. In 1993 ontsnapte hij op nooit geziene manier uit de gevangenis van Sint-Gillis, samen met die andere topgangsters Basri Bajrami en Kapllan Murat. In 1994 kwam er definitief einde aan het gangsterbestaan. Philippe Lacroix werd ter dood veroordeeld voor het hof van assisen in Brussel. In december 2004 kwam hij voorwaardelijk vrij.
Maar Philippe Lacroix had zijn tijd in de cel niet verspild. In de gevangenis leerde hij Spaans en Italiaans, haalde hij zijn humaniora-diploma en werd hij licentiaat in de Germaanse filologie (Engels-Nederlands) aan de katholieke universiteit van Louvain-la-Neuve (UCL). Alleen zijn thesis moet hij nog afmaken.
Stommiteit
Vandaag schaamt Lacroix zich voor zijn verleden. ,,Ik heb een groot deel van mijn leven verspild. Er is niks romantisch aan wat ik gedaan heb. De media hebben het ook mooier gemaakt dan het was. Het is gewoon één lange stommiteit geweest. Voor alles wat ik gedaan heb, ben ik zelf verantwoordelijk. Niet de maatschappij, niet mijn ouders. Niemand, alleen ikzelf.”
De macho van weleer ziet er op dit moment uit als een student. Maar dan wel een student op jaren. Ooit reed hij met de snelste wagens en omringden hij en de rest van de bende zich met de mooiste vrouwen. Nu rijdt hij met de fiets, rugzak op de rug, en woont hij op een kamer bij zijn moeder. Maar hij maakt een relaxte en zelfverzekerde indruk. “Ik voel me vrij. Niemand jaagt me nog op. Ik slaap weer ’s nachts. Ik krijg vierhonderd euro per maand van het OCMW, maar ik ben oneindig veel beter af dan toen ik nog geld schepte.”
Lacroix heeft sinds zijn vrijlating, in 2004, alle publiciteit geschuwd. Er is een reden dat hij dat vandaag niet meer doet. “Laat dit gesprek, en mijn geval, een pleidooi naar de politiek en de publieke opinie toe zijn dat ze gedetineerden niet te vlug mogen opgeven. Er wordt in dit land veel te weinig geïnvesteerd in heropvoeding en opleiding van gevangenen, terwijl dat heel erg de moeite loont. Zelfs al lijken ze onverbeterlijk, zoals ik.”
“Ik heb de discussie over de afwijzing van de voorwaardelijke vrijlating van Kapllan Murat een beetje gevolgd. Iedereen lijkt het erover eens dat hij niet meer vervroegd vrij mag komen omdat hij al zijn kansen verknoeid heeft. Wat iedereen vergeet, is dat Kapllan op een dag heel zijn straf uitgezeten zal hebben en dankomt hij sowieso vrij. Ik heb het uitgerekend. Hij zal dan vijftig zijn, of iets ouder. En wat moet hij dan doen? Heeft de gevangenis hem iets bijgebracht? Niets, helemaal niets. Nee, de overheid zou veel meer moeten investeren in reïntegratie. Nu zeggen ze tegen iemand die tien jaar vastzit negen maanden voor zijn vrijlating dat hij mag beginnen aan zijn herintegratie. Maar waarom wordt daar de tien jaar daarvoor al niet aan gewerkt? Het kan de maatschappij alleen maar ten goede komen.”
Rebellie
Als kind was Philippe Lacroix een braaf jongetje. Een gemiddelde leerling op het Don Bosco-instituut in Sint-Lambrechts-Woluwe. Hij sportte graag en was bij de scouts. “Maar in mijn puberteit begon ik te rebelleren. Ik wilde lang haar, spijbelde, raakte betrokken bij een vechtpartij op school. Het was altijd wel wat. Mijn ouders waren schatten van mensen, die ik heel graag zie, ook vandaag nog. Maar mijn moeder kon het op den duur niet meer aan. Zij voedde mij helemaal alleen op. Mijn vader werkte voor een verfbedrijf en verbleef de hele tijd in Italië.”
“Toen ik zestien was, kozen mijn ouders voor een drastische oplossing: ik moest met mijn vader mee naar Bologna. Daar ging ik op leercontract werken in een carrosserie. De bedoeling van mijn ouders was om mij op die manier een afkeer voor lichamelijk werk te laten krijgen en mij zo opnieuw te motiveren om te studeren. Wat mijn moeder niet wist, was dat mijn vader in Bologna nooit thuis was ’s avonds. Hij had een vriendin. ’s Avonds deed ik dus wat ik wilde. Maanden aan een stuk. Uiteindelijk is mijn moeder het toch te weten gekomen en zijn ze gescheiden. Mijn moeder is daar lang ongelukkig over geweest, en ze had het heel moeilijk. Mijn broer en ik bleven na de scheiding bij mijn vader in Italië en later in Frankrijk, waar hij bij zijn nieuwe vriendin ging wonen.”
“Ik heb daar mijn lager middelbaar nooit afgemaakt, en met mijn vader en stiefmoeder heeft het nooit meer echt geboterd. Toen ik op mijn negentiende thuiskwam in Woluwe was ik wereldwijs en vol zelfvertrouwen. Ik had de wereld gezien. Wie doet me wat, dat gevoel had ik. Maar het kwaad was geschied. Ik raakte in de criminaliteit. Mijn jongere broer is trouwens ook in de gevangenis geraakt. Hij was aan drugs verslaafd en pleegde diefstallen. Mijn broer reageerde zijn agressie op zichzelf af met die drugs. Ik reageerde me met mijn overvallen op anderen af.”
Lacroix leerde in de cafés van Sint-Lambrechts-Woluwe Patrick Haemers kennen. “Een van de cafés waar ik kwam, was van de broer van Patrick. Al de gasten die ik daar leerde kennen, waren op de een of andere manier ontworteld, net als ik. Zij werden mijn familie. Bloedbroeders. Echte vrienden. Later heb ik geleerd dat die onvoorwaardelijke vriendschap op een totaal verkeerde basis steunde. Nu geloof ik in vriendschappen waarin iedereen zijn verantwoordelijkheid neemt. Niet in vriendschappen waarbij de een vuile karweitjes voor de ander opknapt.”
“Ergens was het toeval dat ik die gasten tegen het lijf liep. Soms denk ik dat, als ik op café kennis had gemaakt met gasten die sport deden, ik me daar helemaal op toegelegd zou hebben, en niet op de misdaad. Het is anders gelopen. Eerst pleegden we samen kleine criminele feiten. Om stoer te doen, om ons te onderscheiden van de massa. Geld kwam in die eerste fase nog niet op de eerste plaats. Dat was pas later.”
“We stalen bromfietsen om de onderdelen te gebruiken. Later auto’s, nog later brandkasten. We probeerden altijd iets anders en we werden steeds beter in wat we deden. We werden uiteindelijk zelfs heel goed in wat we deden. Beter dan de anderen. Zo ben ik zelf altijd geweest: als ik iets doe, wil ik het goed doen. Uiteindelijk werden we professionals, die het puur en alleen voor het geld deden, om onze levensstijl te onderhouden. Geldtransporten overvallen, bankkantoren, noem maar op. Uiteindelijk was er de ontvoering van VDB. Die ontvoering vind ik nog altijd het toppunt van cynisme. Een mens ontvoeren puur en alleen voor het geld. Met romantiek heeft dat niets te maken.”
Onbevredigend
Lacroix, Patrick Haemers en Basri Bajrami leefden rijkelijk van de buit. “Mooie auto’s, verre reizen, het geld laten rollen als we uitgingen. Als ik er zin in had, ging ik op weekend naar Argentinië. Het kon niet op. Maar uiteindelijk is het allemaal heel oppervlakkig. Gangster zijn is een heel geïsoleerd bestaan. Je leeft constant in een leugen. Om echt gelukkig te zijn, moet je dingen kunnen delen met andere mensen. Je moet kunnen praten met anderen en ervaringen delen. En dat kon ik niet, want ik had veel te veel geheimen. De enigen met wie je als crimineel kunt praten, zijn je collega-gangsters.”
“Het is een zeer onbevredigend leven. En dan praat ik over de periode dat het nog goed liep. Toen de politie ons nog niet op het spoor was. Zodra ze ons doorhadden, was elke dag een gewonnen dag. Je slaapt niet meer, je kijkt honderd keer over je schouder, maar je weet dat iedere dag de laatste kan zijn en dat er ooit een einde aan komt. Dat is echt geen leven. Ik herinner me nog dat ik in Chili was en dat ik daar plots een kennis uit Woluwe tegen het lijf liep. De wereld is zo klein en je bent nergens veilig.”
“Ik ben nu al twintig maanden vrij en ik ben nog geen moment bang geweest. Ik verdien 400 euro per maand, maar ik heb me nog nooit zo op mijn gemak gevoeld als nu. Een paar dagen geleden heb ik nog samen gegeten met mijn moeder en mijn broer. Ook hij is er weer bovenop. Ik was die dag perfect gelukkig. Bovendien heb ik een vriendin, met wie het goed verloopt.”
Bitter
Zo rustig en evenwichtig als Lacroix vandaag is, zo bitter is hij over zijn tijd in de gevangenis. “Ik weet het wel: een gevangenis dient in de eerste plaats om de maatschappij te beschermen tegen gevaarlijke individuen, zoals ik er een was. En de gevangenis moet ook hard zijn, zodat je zou beseffen dat wat je gedaan hebt niet door de beugel kan. En ik herhaal: mijn straf was verdiend. Aan de andere kant: de mensen beseffen niet wat de gevangenis met iemand doet. Mensen hebben vaak de indruk dat de gevangenissen vol types à la Marc Dutroux zitten. Maar dat is uiteraard niet zo. Zoals hij zijn er nog niet één procent, en zij zijn helemaal anders dan de rest van de gedetineerden. Voor mij zijn dat meer psychiatrische gevallen dan criminelen.”
“Voor een doorsnee delinquent is de gevangenis de hel. Je raakt alles kwijt in de gevangenis. Letterlijk alles. Je komt terecht in een totalitair systeem waarin al je zelfstandigheid afgepakt wordt. Je bent niets meer waard. Je moet voor alles toestemming vragen. Zelf ben ik ook alles kwijtgeraakt. In de gevangenis heb ik begrepen dat wat volgens mij vriendschap was, dat eigenlijk helemaal niet was.”
“Mijn vrouw, de moeder van mijn dochter, heeft me ook verlaten terwijl ik in de cel zat. Mijn dochter was twaalf toen ik in de cel ging en 26 toen ik buitenkwam. Ze is zonder vader moeten opgroeien. Ik ben er niet voor haar geweest op cruciale momenten, net zoals mijn ouders er niet voor mij waren, lang geleden. En ook mijn dochter draagt daar de sporen van.”
“Ik ben in 1991 opgepakt en daarna heb ik 27 maanden op ‘strikt’ gezeten. Dat wil zeggen dat ik met niemand contact mocht hebben, alleen met mijn advocaten en de speurders. In een cel van drie bij drie vierkante meter. Binnen de gevangenis had ik geen recht op contact met anderen. Voor de cipiers en de andere gedetineerden was ik een wild beest. En of je dat nu wilt of niet, je gaat vergelijken. Er zaten in de gevangenis moordenaars die veel meer mochten dan ik. Hun dossier was niet zo mediatiek als het onze. En dat doet een mens revolteren.”
“Als er één ding is dat ik de maatschappij wel kwalijk neem uit die periode, dan is het die behandeling. Bij mij zijn de stoppen doorgeslagen: ik ben in ’93 ontsnapt samen met Kapllan Murat en Basri Bajrami. Het was de enige manier om het hoofd boven water te houden. Ook al ben ik dan maar vier dagen op vrije voeten gebleven. Ook bij Patrick (Haemers, nvdr) zijn de stoppen doorgeslagen. Maar hij heeft een andere weg gekozen. Hij heeft zich in zijn cel opgehangen tien dagen na onze ontsnapping.”
Leren
Na zijn mislukte ontsnapping herpakte Lacroix zich. “Ik heb het geluk gehad dat ik op een paar cruciale momenten mensen tegengekomen ben die er enorm veel voor over hebben gehad om mij te helpen. Professor Philippe Van Meerbeeck van de universiteit van Louvain-la-Neuve was er zo een. Hij had me psychiatrisch onderzocht voor het assisenproces en het klikte tussen ons. Hij kwam me opzoeken in de gevangenis en overtuigde me dat ik niet het ‘wilde beest’ was dat ze in de gevangenis van me maakten. ‘Je kunt het’, zei hij. Hij heeft me geholpen om mijn humanioradiploma te halen voor de middenjury.”
“Ik vind dat de gevangenissen hun gedetineerden veel meer zouden moeten aanzetten tot leren. Als je wilt dat een gedetineerde zichzelf verandert, moet je hem laten leren. Alleen moet de maatschappij willen geloven dat gedetineerden kunnen veranderen. Ik ben er zeker van dat ik door te studeren een andere mens ben geworden, zonder dat ik het zelf besefte. Mijn waarden zijn helemaal veranderd. Maar mijn ervaring is dat ze in de gevangenis net het omgekeerde doen. Er zijn sowieso veel te weinig leraars en de cipiers zien het absoluut niet zitten om de gevangenen les te laten volgen, want het maakt hun werk er alleen moeilijker op. Ik heb alles gedaan door zelfstudie. Met wiskunde heb ik het lastig gehad, maar het is toch gelukt.”
Na zijn humaniora leerde Lacroix talen. Hij sprak al Spaans en Italiaans en ging nu ook de grammatica studeren. Daarna leerde hij Nederlands en Engels en liet hij zich inschrijven als student Germaanse filologie aan de UCL. Eén keer per week mocht hij uit zijn cel. Iedere keer trok hij naar Louvain-la-Neuve om les te volgen.
“Een paar professoren wisten wie ik was, maar de meesten niet. Voor mijn medestudenten was ik gewoon een oudere man die les kwam volgen. Ze waren altijd supervriendelijk tegen mij. Toen ik in december 2004 voorwaardelijk vrijkwam, stond in de kranten dat ik les volgde aan de universiteit. Toen is hun frank gevallen: ze hebben me een tijdlang op een afstand gehouden. Maar ondertussen word ik al opnieuw op studentenfeestjes uitgenodigd.”
Sinds hij in december 2004 vrijkwam, verloopt de herintegratie van Philippe Lacroix vlekkeloos. Hij kwam nog geen enkele keer in contact met de politie. Hij werkt nu aan zijn universiteitsthesis over de trilogie Regeneration van de Britse schrijfster Pat Barker. Die moet klaar zijn in september. Daarna wil hij gaan werken.
“Ik zou graag Nederlandse les geven in het volwassenenonderwijs. Aan mensen die zich willen opwerken zoals ik. Leraar zijn lijkt me fantastisch. Alleen moet je daar tot op vandaag een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voor hebben, en dat heb ik niet. Of ik zou ergens in Vlaanderen willen gaan werken, ergens waar ik mijn talen kan gebruiken. Rijk hoef ik er absoluut niet van te worden, zolang ik maar het gevoel heb dat ik weer meetel.”
Bron » De Standaard | Mark Eeckhaut | 9 september 2006