Informatie
- Model: Sturm Ruger
- Type: Police Service six
- Kaliber: .38 S&W Special
- Nummer: 153-26696
Tijdlijn
1979
27 januari 1979: Michel Cocu koopt het wapen in de wapenwinkel Blariaux in Colfontaine.
1983
25 mei 1983: Ghislaine Frick geeft het wapen af aan eerste wachtmeester Jean-Mary Bourlard van de rijkswachtbrigade van Colfontaine, die daar geen PV over opmaakt maar enkel een notitie inschrijft in zijn inlichtingenboekje. Bourlard verwittigt wel de BOB van Mons waarna het wapen bij de BOB van Mons terecht kom. Het is onduidelijk wanneer dit precies gebeurd is.
Tussen 25 mei 1983 en 4 juli 1983: het wapen wordt door Beduwe bewaard in zijn bureau. Beduwe vertelt aan Daniel Choquet dat het wapen werd afgeleverd en dat Josiane Debruyne het wapen uit de riem van Estievenart heeft kunnen nemen. Choquet interesseert zich voor de entourage en het milieu van Vittorio, Bouaroudj en Estievenart maar vindt dat het een verhaal is dat kan wachten. Ze vonden het niet nodig om noch Estievenart noch Debruyn te ondervragen over de verboden wapendracht.
4 juli 1983: Beduwe verlaat de brigade of vertrekt op verlof en geeft het wapen door aan Daniel Choquet waarop Choquet laat weten dat hij zal kijken wat hij uit het wapen aan elementen kan krijgen. Choquet laat het wapen echter nog een aantal dagen liggen. Daarna is hij beginnen zoeken naar gewapende overvallen waar een 9 mm wapen gebruikt werd. Choquet had inlichtingen vernomen al zouden de Borains mogelijks overvallen plegen in het Brusselse. Dat is de reden waarom Choquet zijn zoektocht is beginnen richten op Brabant. Hij was op dat ogenblik enkel in contact met Bouaroudj. Choquet heeft er niet aan gedacht om Debruyn en Estievenart te ondervragen over de verboden wapendracht noch om het wapen te gaan afgeven op de griffie van Mons. Uiteindelijk hoort Choquet over de feiten die gepleegd werden op 3 maart 1983 in Halle en neemt hij daarop contact met de BOB van Halle.
Rond 10 juli 1983: Daniel Choquet ontvangt van de BOB van Halle een bewijsstuk van de feiten in Halle.
Juli 1983: Choquet begeeft zich naar het laboratorium van de gerechtelijke politie van Mons om er een proefschot met de Ruger te laten uitvoeren. Op 11 februari 1988 bevestigt commandant Schot dat er zich nog steeds een kogel en huls afgevuurd met de Ruger bevindt in het labo van Mons.
19 juli 1983: Choquet begeeft zich naar de BOB van Halle gezien de mogelijke gelijkaardigheden van het wapen met de feiten die zich in Halle hebben afgespeeld. Hierop levert onderzoeksrechter Kesteloot een bevel af tot expertise die Choquet aan Claude Dery heeft afgeleverd samen met het wapen en de munitie.
19 juli 1983: Onderzoeksrechter Kesteloot geeft opdracht aan Claude Dery om na te gaan of de Ruger, die op 25 mei 1983 werd afgegeven bij de brigade van Colfontaine, gebruikt werd bij de feiten in Halle.
Augustus 1983: Choquet gaat op verlof en geeft het wapen opnieuw af aan Beduwe en brieft hem over het geleverde onderzoek. Na zijn verlof vraagt Choquet aan Beduwe of er intussen nieuws is over het wapen maar dat blijkt niet het geval te zijn.
22 of 24 augustus 1983: onderzoeksrechter Guy Wezel geeft de opdracht aan Dery om een ballistische expertise uit te voeren op de gevonden munitie van Genval.
10 oktober 1983: na verschillende eerdere pogingen krijgt Choquet Dery eindelijk aan de lijn. Dery geeft telefonisch aan dat het wapen positief is naar het gebruik ervan bij de feiten in Genval. Hierop stelt Choquet op 17 oktober 1983 een proces-verbaal op dat hij vernomen heeft dat het wapen bij de feiten van Genval gebruikt is geweest.
10 oktober 1983: rapport van Déry over de feiten in Halle. Hij vindt onvoldoende elementen om te besluiten dat de munitie van Halle geschoten werd met het wapen van Cocu, maar er zijn wel ver gevorderde analogieën dat het wel mogelijk is.
17 oktober 1983: proces-verbaal van Choquet waarin hij aangeeft vernomen te hebben dat het wapen bij de feiten van Genval gebruikt is geweest en geeft hij aan dat er mogelijks een verband is tussen de daders van dit feit en de daders die feiten gepleegd hebben in Waals-Brabant. In hetzelfde PV geeft Choquet aan dat onderzoeksrechter Wezel een observatie van de telefoon van Nardella heeft laten uitvoeren.
22 oktober 1983: rapport van Dery over de feiten in Genval. Er zijn serieuze aanwijzingen, maar geen onweerlegbaar bewijs, dat het wapen dat gebruikt werd in Halle dezelfde is als deze die gebruikt werd in Genval. Er is een kans van 99% dat de munitie in de Delhaize van Genval afgeschoten werden met de Ruger van Cocu/Estievenart.
27 oktober 1983: eerste ondervraging van Michel Cocu door de BOB van Mons.
27 oktober 1983: ondervraging van Estievenart door de BOB van Mons, door onder meer Christian Amory, en huiszoeking bij Estievenart, door onder meer Christian Amory.
29 oktober 1983: Michel Cocu wordt in voorhechtenis genomen.
11 november 1983: een arrestatiebevel wordt uitgevaardigd tegen Michel Cocu en Michel Baudet na hun inbeschuldigingstelling en hun ondervraging aangaande de feiten van Genval
9 december 1983: neerlegging bij de griffie van Mons van het wapen en twee 9mm-kogels door Daniel Choquet. Dit gebeurt dus pas op 9 december 1983 terwijl de Borains al op 27 oktober 1983 opgepakt werden. Dixit Choquet was hij in die periode niet meer meester van het wapen. Hij was ook niet meer in het bezit van het wapen. Het wapen circuleerde heen en weer van de rijkswachtbrigade van Mons naar die van Nijvel zonder enige neerlegging bij de griffie. Het is pas wanneer het wapen opnieuw bij de brigade van Mons terecht kwam dat Choquet de mogelijkheid had om deze te gaan neerleggen op de griffie van Mons.
1984
14 januari 1984: gezamenlijk rapport van de experten Jamart, Dery en Pletinckx over de feiten in Genval. Het expertencollege is van oordeel dat – bij beëindiging van haar werkzaamheden – de projectielen gevonden aan de Delhaize van Genval op 11 februari 1983 en die werkbare krassporen bevat onherroepelijk afgeschoten werden met de Ruger van Cocu/Estievenart.
12 september 1984: gezamenlijk rapport van de experten Demanet, Stevens en Thirion aangaande de feiten in Genval. Ondanks het feit dat de foto’s geen formeel bewijs van identificatie aanbrengen (niet didactisch geval), is het voor het expertencollege dat het feit van een algemeen beeld van de strepen/krassen en van de overeenkomende punten in elke kras en elke interval (in totaal 10) toelaat te besluiten tot een zodanige identificatie dat men voor zeker kan beschouwen dat het bewijsstuk nr. 18.286 wel degelijk geschoten werd door de Ruger.
5 november 1984: gezamenlijk rapport van de experten Demanet, Stevens, Thirion aangaande de feiten in Halle. Het feit van vooreerst een algemeen beeld van de krassen en vervolgens van de overeenkomende punten in elke kras en elke interval (in totaal 10) doet het volgende besluiten:
- door de experten Demanet en Thirion dat er een positieve identificatie is tussen de referentiekogels en de afgevuurde 9mm kogel in kwestie, en dat het het wapen Ruger is die deze kogel van 9 mm heeft afgevuurd;
- door de expert Stevens dat de vergelijkingen geen onweerlegbare karakteristieken tonen maar dat er verdachte vergelijkingen zijn.
- Het voorbehoud van de enige expert Steven komen overeen met deze van Dery die reeds aan de onderzoeksrechter Schliker op 12 juni 1984 had uitgelegd dat “… een technisch probleem zich kwam toevoegen over het ballistisch probleem …” in de zin van “… het gevonden projectiel in de zaak Halle lichtjes ondergekalibreerd is dan het gebruikte wapen …” en dat dus het bewuste projectiel “… niet de volledige handtekening of kenmerk heeft overgenomen van het wapen …”.
1985
27 januari 1985 (in feite 1986): rapport van de expert Tombeur over de feiten in Halle. Er is volgens de expert geen verwarring mogelijk in de vaststellingen en observaties, de kogel 9 mm gecodeerd 3274/83 gevonden in Halle werd geschoten met de revolver Ruger. Het feit dat het projectiel in zijn geheel gevonden werd in Halle heeft, zo te zien, het mogelijk gemaakt dat deze optimaal gefotografeerd kon worden door een heel performant toestel van FN en heeft hierdoor gezorgd voor de quasi zekerheid van de expert.
1986
27 januari 1986: rapport van de expert Tombeur over de feiten in Genval. De methode die gebruikt werd voor Halle kan niet toegepast worden voor Genval omdat de bewijsstukken teveel vervormd zijn en geen fotografisch verslag mogelijk maken zoals voorgesteld in het voorgaande verslag.
13 februari 1986: vergadering te Nijvel waarop reeds de resultaten van het Duitse onderzoek door het BKA werden meegedeeld waarbij onder meer Procureur des Konings Deprêtre, eerste substituut de Prelle de la Nieppe, onderzoeksrechter Schlicker en de voornaamste verantwoordelijken voor het politie-onderzoek aanwezig waren. De uiteenzetting werd gegeven door de officier van gerechtelijke politie Baudesson die in Wiesbaden was geweest.
24 februari 1986: rapport van het labo van Wiesbaden. De revolver Sturm Ruger van het type Police Service Six nr. 153.26696 van het kaliber 38 S&W Special kan dus, gezien de bewijsstukken, de overgemaakte stukken munitie niet afgevuurd hebben. Wel zijn volgens het labo de munitie in Halle en in Genval door éénzelfde wapen afgevuurd.
6 maart 1986: eerste substituut de Prelle de la Nieppe stelt een verslag op betreffende het BKA-rapport ten behoeve van het parket-generaal te Brussel, in het bijzonder advocaat-generaal Jaspar. Dit verslag werd door Procureur des Konings Deprêtre gereviseerd.
20 maart 1986: onderzoeksrechter Schlicker neem kennis van de vertaling van het Duitse verslag.
16 april 1986: rapport van de expert Ceccaldi uit Parijs. De expert bevestigt het feit van de individualisering van de lopen en van het feit dat, volgens grote waarschijnlijkheid, van het heropvullen van een huls van kaliber P 38 special met een kogel kaliber 9 mm gevonden in Halle, een hypothese die Dery ook al had aangegeven. De expert besluit daarna dat de Ruger het projectiel heeft afgeschoten die uit een autoband gehaald werd op de parking van de Delhaize in Genval, de kogel van Halle en de huls van de kogel van Genval.
3 december 1986: gezamenlijk rapport van de experten Celens, François en Hoet. Men heeft de aanwezigheid opgemerkt van een ‘karakteristieke aftekening’ in het geheel van de afdrukken van het wapen op de referentiekogels maar dat geen enkel karakteristieke afdruk zich vertoont op geen enkele plaats op de gevonden kogels bij de feiten. Het expertencollege besluit daarom in zijn voorwaardelijk rapport dat de kans zeer klein is dat het wapen Sturm Ruger waarvan sprake in het rapport gebruikt werd bij het afvuren van de gevonden projectielen die neergelegd werden op de correctionele griffie van de feiten in Halle en Genval en die voor onderzoek werden voorgelegd.
12 december 1986: de drie experten zullen op het einde van hun expertise-opdracht dezelfde conclusies aannemen en op 27 januari 1986 (in feite 27 januari 1987) zullen zij aan de onderzoeksrechter het volgende verduidelijken:
De ballistische expertise, beschreven in het rapport van 12 december 1986, heeft het expertencollege niet toegelaten om formeel uit te sluiten dat de projectielen die gevonden werden in Halle en Genval door de Ruger werden afgevuurd en dit voornamelijk door de gelijkaardige metrische resultaten tussen de referentiekogels en de bewijsstukken naar de breedte en de oriëntatie van de krassen alsook door de aanwezigheid op een aantal plaatsen van een densiteit aan krassen van dezelfde orde en grootte. Maar omdat de karakteristieke afdrukken op de verschillende referentiekogels in alle afdrukken van het wapen, afdrukken eigen aan het het wapen, niet teruggevonden worden op de gevonden kogels, besluit het expertencollege, ondanks de gelijkaardige metrische resultaten hierboven vernoemd, dat het heel onwaarschijnlijk is dat de Ruger gebruikt werd voor het afvuren van de gevonden kogels.
1987
6 april 1987: ondervraging van de experten van het BKA in Wiesbaden door onderzoeksrechter Lacroix. Uit de ondervraging van de heer Heissner blijkt dat de het Duitse labo een andere identificatiemethode gebruikt dan de andere experten. Mijnheer Heissner duidt zijn stelling aan met een schets die het verschil illustreert en die onder meer stoelt op wat het onderzoek in Wiesbaden in hoofdzaak heeft aangetoond op de krassen of de karakteristieke elementen van de krassen die zich inschrijven in een rigoureus parallelisme met de krassporen die achtergelaten worden op een projectiel dat afgevuurd wordt door een loop.
15 mei 1987: de onderzoeksrechter verenigt de experten Celens, Francois, Hoet en hun collega’s Demanet, Tombeur en Surrault (deze laatste vertegenwoordigt de Franse expert Ceccaldi). Deze experten geven uitleg over hun methode. Ze zijn niet akkoord op dit punt met de methode die beschreven werd door de heer Heissner in zijn ondervraging van 6 april 1987. De experten geven aan niet akkoord te zijn met de Duitse methode. Uit deze samenkomst blijkt dat de keuze van de schietmethode en de recuperatie van de projectielen, alsook de keuze van de munitie eveneens verschillen kan veroorzaken in de conclusies van de ballistische expertises.
Te meer dat ook de datum van het projectiel dat gebruikt werd door Dery niet met zekerheid kon vastgelegd worden. De drie experten van de KMS hebben daarop toegegeven dat hun conclusies van hun expertise van 12 december 1986 gebaseerd zijn op het feit dat de referentiemunitie in 1983 werd afgevuurd (onleesbaar) dat deze vervormd werden door dit belangrijk element.
Hierop heeft de onderzoeksrechter beslist om hen een nieuwe opdracht te geven voor een vergelijkend onderzoek van de projectielen die gevonden werden op de plaats delict van Halle en Genval met deze die afgevuurd werden op een datum deze van de feiten benaderd, het is te zeggen deze geschoten in 1984 door de expert Demanet.
9 juli 1987: gezamenlijk rapport van de experten Celens, Hoet en François. Deze experten hebben weinig veranderd aan hun voorafgaandelijke conclusies maar verduidelijken dat:
enerzijds na onderzoek van de gevonden hulzen (chemises) bij de overval in Genval zijn kunnen besluiten dat het mogelijk is dat deze afgevuurd werden door het wapen dat ook de referentieprojectielen heeft afgevuurd, en dat desondanks de afwezigheid van een voldoende aantal gelijkaardigheden, de bevestiging van een tweede gelijkaardigheid van een karakteristiek element hen niet heeft toegelaten om zich uit te spreken over een zekere waarschijnlijkheid; anderzijds heeft het onderzoek van het projectiel van Halle hen wel heeft toegelaten om te besluiten dat het zeer onwaarschijnlijk is dat het gevonden projectiel afgevuurd werd door hetzelfde wapen dat de referentieprojectielen heeft afgevuurd.
Tijdlijn van de (door)verkoop van het wapen – Voorjaar 1983
Cocu beweert in zijn eerste ondervraging op 27 oktober 1983 dat hij het wapen voor 8.000 Belgische frank tijdens de maand september 1982 in het café “Le Saint-Pierre” in Wasmes verkocht heeft aan Jean-Claude Estievenart. Estevienart werd dezelfde dag ondervraagd en gaf toe dat hij het wapen ‘in de loop van het begin van 1983’ gekocht heeft in het café “Jupiler”, place Saint-Pierre in Wasmes voor het bedrag van 10.000 Belgische frank. Later beweert Estievenart dat hij het wapen midden januari 1983 doorverkocht heeft aan een zekere “Joseph Carabine”, een Siciliaan die gedomicilieerd is in Wasmes.
Tijdens een confrontatie op 28 oktober 1983 situeert Michel Cocu de overdracht van zijn wapen op een donderdag in de maand januari 1983, in elk geval vóór 5 februari 1983, de dag waarop hij gestopt is met werken in de gevangenis van Mons.
“Jospeh Carabine” werd door de speurders geïdentificeerd als Giuseppe Sperrazza. Hij situeert de aankoop van de Ruger P. 38 en een vijftiental cartouches ongeveer midden mei 1983. Na een confrontatie tussen Estievenart en Sperrazza geeft Estievenart toe dat hij het wapen pas in de loop van de maand mei overgedragen heeft aan Sperrazza. Estievenart komt ook terug op zijn eerdere verklaringen en beweert dat de aankoop van het wapen van Cocu zich eveneens in de loop van de maand mei 1983 moet voorgedaan hebben. Het is te zeggen; in de periode waarin zijn vrouw een witte Volvo heeft gekocht met het geld van de kinderbijslag. Onderzoek heeft uitgewezen dat de aankoop van de witte Volvo gefactureerd werd op 28 april 1983 en ingeschreven werd op naam van Josiane Debruyne op 9 mei 1983 terwijl de bewijsschriften van de twee postmandaten van de kassa van kinderbijslag een bedrag tonen van respectievelijk 25.979 Belgische frank en 87.635 Belgische frank, allebei gedateerd op 27 april 1983.
Estievenart werd later opnieuw verhoord over de periode waarin hij het wapen van Cocu heeft gekocht. Hierop situeert Estievenart de aankoop ‘… tegen eind april 1983 …’, dan ‘… in april/mei 1983 …’ om te eindigen door aan te geven dat de verkoop zal gebeurd zijn op 28 april 1983, het is te zeggen op de dag van de aankoop van de witte Volvo in de garage Bury.
Michel Cocu echter zal eerst aangeven dat de transactie van de Ruger met Estievenart gebeurd is in de loop van de laatste twee weken van de maand januari 1983 om daarna toe te geven dat de overdracht van het wapen dateert van de eerste veertien dagen van de maand april 1983 of meer bepaald ‘…rond 20-21 april 1983…’, het is te zeggen één week voor de aankoop van de witte Volvo door Josiane Debruyn.
Later zal Michel Cocu beweren dat de verkoop gebeurde tijdens de week voorafgaandelijk aan Pasen die in 1983 plaatsvond op 3 april 1983.
Michel Baudet, Josian Debruyn Adriano Vittorio die eveneens aanwezig waren in het café “Saint-Pierre”, alsook Jean-Claude François, op het moment van de overdacht van de Ruger, zijn in het algemeen samen akkoord om de overdracht te situeren in de loop van de maanden april en mei 1983.
Estievenart verduidelijkt dat nadat hij in het bezit is gekomen van het wapen van Cocu, dat hij dit wapen slechts een tweetal weken bijgehouden heeft vooraleer deze te verkopen aan Giusseppe Sperrazza rond midden mei 1983. Sperrazza bevestigt de periode van deze transactie en merkt op dat rond 22 mei 1983 Josiane Debruyne zich bij hem heeft begeven en hem de Ruger opnieuw heeft aangekocht omdat ‘… dit wapen van een politieagent was aan wie zij het wapen moest teruggeven …’.
Het lijkt dat er nadien omwille van spanningen in die periode binnen het koppel, Josiane Debruyne besloten heeft om zich van het wapen te ontdoen. Rond 21 mei 1983, terwijl Estievenart dronken thuiskwam bij zijn vrouw, is Josiane Debruyne er in geslaagd om het wapen van haar man te stelen. Kort nadien heeft Josiane Debruyne de revolver, omwikkeld in een textiel, en enkele cartouchen afgegeven aan Ghislaine Frick die het pakket op haar beurt op 25 mei 1983 is gaan afgeven bij de rijkswachtbrigade van Colfontaine.
Bronnen
- Akte van Inbeschuldigingstelling proces Borains
- Rapport van onderzoeksrechter Guy Wezel uit ’84
- Diverse pv’s uit dossier Mendez uit 1988
- Verslagen van de Eerste en Tweede Bendecommissie