België

Het arsenaal van Gladio

Duizend bommen en granaten

Plof plof. “Kijk, een Springfield model 1903.” Marc Audenaert geeft een tik tegen wat eens de kolf was. Een witte wolk van verpulverd hout stijgt op. “Ze zijn niet allemaal zo. Die bazooka’s daar bijvoorbeeld. In perfecte staat. Zelfs voor die Springfield heb ik al een bod.” Jarenlang hielden Europese regeringen vol dat al die verhalen over geheime wapenopslagplaatsen van de stay behind-troepen alleen in het rijk der fabelen bestonden. Tot het Oostenrijkse leger vorig jaar op 62 plaatsen de arsenalen van Gladio uit de grond haalde. Nu ligt het gros van die buit in de kelder van wapenhandelaar Marc Audenaert in Sint-Niklaas. “Niets verkoopt beter dan een wapen waarvan een regering beweerde dat het niet bestaat.”

Zoals zo vaak begint het verhaal met een man die een put groef. Het gebeurde in 1974 in Klaus, een stadje met chalets, hotels en skipistes aan de voet van de Alpen. Eerst kwam er schroot tevoorschijn, een brede laag metalen rommel. “Om metaaldetectoren te misleiden”, weet Marc Audenaert. “Dat was heel goed bedacht. Wie eerst blikjes, buizen en andere rommel bovenhaalt, zal er weinig voor voelen om nog dieper te graven.” Maar de bouwvakker in Klaus groef dieper, stootte na twee meter op een kist en begon al te dromen van gouden dukaten en diamanten. Toen het “maar” wapens bleken te zijn, waarschuwde hij de burgemeester, die er op zijn beurt de mijnopruimingsdienst bij haalde.

De vondst haalde niet eens de kranten. In een land dat tot tien jaar na de Tweede Wereldoorlog door Amerikanen, Russen, Fransen en Britten was bezet, worden wel vaker wapens gevonden. En vanuit Washington werd de Oostenrijkse regering verzekerd dat men geen flauw idee had waar deze kisten vandaan zouden kunnen komen. Zestien jaar na de bizarre ontdekking in Klaus ging de prijs voor de lompste politieke uitspraak van het jaar naar de Italiaanse president Cossiga. Voor een uitgebreid gezelschap van regeringsleiders, diplomaten en journalisten in Edinburgh verklaarde hij in oktober 1990 met een uitgestreken gezicht: “Ik ben er trots op dat dit geheim vijfenveertig jaar lang bewaard is gebleven.”

In de weken die volgden beleefde elk West-Europees land zijn eigen aflevering van de X-Files. Dankzij het speurwerk van een vasthoudende onderzoeksrechter, die het motief achter een achttien jaar oude bomaanslag gevonden dacht te hebben, was de Italiaanse premier Andreotti er als eerste toe verplicht om tegenover een parlementaire onderzoekscommissie het bestaan van het ultrageheime Gladio-netwerk toe te geven.

Gladio, van het Latijnse gladius (zwaard), was de naam van een uit burgers – veelal ex-militairen – bestaand legertje dat slechts tot leven zou worden gewekt als de Russen West-Europa binnen zouden vallen. Gladio werd in het geheim gesteund door een select kransje van conservatieve ministers. Het netwerk beschikte over wapens, moderne communicatiemiddelen en geheime onderduikadressen. Het was zo clandestien als een leger maar clandestien kan zijn. Maar, zo verdedigde Andreotti zich: “Dat soort stay behind-netwerken bestond en bestaat in heel West-Europa.”

Gladio in België

Guy Coëme, socialistisch en nog onbesproken minister van Defensie gaf in november 1990 te kennen dat men hém alvast niets had gezegd. Ook eerste minister Wilfried Martens, nochtans al elf jaar in functie, viel uit de lucht. Coëmes liberale voorgangers Jean Gol en Freddy Vreven bleken vreemd genoeg wel op de hoogte te zijn en meer dan één parlementair Gladio-debat draaide uit op emotionele verdachtmakingen van socialistische voormannen.

Guy Coëme ging op een zeker ogenblik in een interview zo ver dat hij “niet kon uitsluiten” dat er wel eens een verband zou kunnen bestaan met de Bende van Nijvel. De eerste gezagsdrager die in die woelige dagen duidelijkheid kon verschaffen, was minister van Justitie Melchior Wathelet. Hij was te rade gegaan bij de staatsveiligheid en bracht half november 1990 verslag uit in het parlement: “De oprichting van de stay behind-netwerken moet gesitueerd worden tegen de achtergrond van de Koude Oorlog.

Eind jaren veertig, begin jaren vijftig hebben de Amerikanen en de Britten de voorloper van de staatsveiligheid gevraagd om de inlichtingendiensten zoals die tijdens de oorlog werkten, operationeel te houden. De bedoeling was de Belgische regering, in geval van bezetting van het land, de mogelijkheid te bieden naar een veilige plek uit te wijken.” Dat is de filosofie achter stay behind. Ze gaat uit van het axioma dat de Russen op een goede dag West-Europa zullen binnenvallen en de ervaring heeft geleerd dat het evacueren van een regering dan een heikele onderneming kan zijn. Daarom is er behoefte aan een groep burgers die op dat moment vanuit het niets opduikt en de wapens ter hand neemt om een veilige aftocht te verzekeren.

Maar wie zijn die uitverkoren burgers? Wie kent hun namen? Wie heeft hen gerekruteerd en volgens welke criteria? Hoe wordt dat slapende leger tot leven gewekt? Beschikt het over wapens? Waar zijn die wapens? Bestaat de mogelijkheid dat zij in het verleden in het geheim vuile werkjes hebben opgeknapt, zoals de moord op de communist Julien Lahaut? Dat waren de vragen waarmee begin 1991 de Gladio-commissie in de Senaat van start ging. Negen maanden later viel de regering – over een wapenkwestie notabene – en bleef het gros van de vragen onbeantwoord.

De commissieleden kregen niet eens het recht om hun eigen notulen te raadplegen en werden om de oren geslagen met begrippen als de dienst O, de organisatie Paix et Liberté, Catena en de Ligue Eltrois. Het waren allemaal militaristische clubjes met heimwee naar oorlog. Van de 37 getuigen die achter gesloten deuren zijn verschenen, heeft het overgrote deel zich verstopt achter een niet nader gespecificeerde ‘wettelijke plicht tot geheimhouding’. Tussendoor raakte bekend dat de staatsveiligheid op 26 november – toen er in het hele land over niets anders werd gepraat – een geheime vergadering had belegd over een plan om alle archieven over SDRA-8, zoals de Belgische variant van Gladio heette, stante pede te vernietigen.

SDRA-8 had wapens, verklaart Wathelet, met de nadruk op ‘had’. Nu niet meer dus. Volgens de staatsveiligheid waren de Belgische geheime wapenopslagplaatsen al in 1960 ontmanteld en vernietigd. De SDRA-8-agenten kregen daarna elk één pistool dat ze thuis dienden te bewaren in een verzegeld kistje in de kelder. “Kort na de val van Muur, in mei 1990, hebben ze allemaal keurig hun pistolen ingeleverd”, deelt Wathelet mee. “Niet één zegel was verbroken, zo heeft men mij verzekerd.” Wie die gladiatoren nu eigenlijk zijn, wist ook Wathelet niet: “De gecodeerde identiteit van de agenten is opgeslagen in verzegelde dozen in Washington en Londen.”

Terwijl de commissieleden zich vastreden in het koppige zwijgen van de militairen, brachten de media in 1991 bijna wekelijks getuigenissen van gewezen SDRA-agenten die vertelden dat het netwerk veel meer voorstelde dan de regeringsmededelingen lieten uitschijnen. Tot in mei 1990 zouden er nog geheime wapenopslagplaatsen hebben bestaan. Er ging ook een verhaal over goudstukken die leden van de staatsveiligheid hadden gekregen van de Amerikanen, en waarmee ze de veilige aftocht van de regering moesten zien te bewerkstelligen.

Het Oostenrijkse wapenarsenaal in Sint-Niklaas

Wat Marc Audenaert betreft, mag Gladio tot in de eeuwigheid een enigma blijven. In zijn kelder ligt het gros van het arsenaal waarvan de Oostenrijkse regering jarenlang volhield dat het niet bestond. “In Oostenrijk zijn er ook van die levendige debatten geweest, waarbij werd ontkend dat er geheime wapenopslagplaatsen bestonden”, zegt hij. “En bezie dat hier, nu.” Vorige maand werd het bijna complete arsenaal van de Oostenrijkse Gladio-variant uit een oplegger gelost in de nauwe straat in Sint-Niklaas waar Audenaert zijn wapenhandel Ambassador Arms exploiteert. Audenaert noemt geen bedragen. Het heeft hem “enkele miljoenen” gekost, zegt hij. “Laten we stellen dat mijn bod het beste was.”

Twee jaar geleden onthulde de krant The Boston Globe het bestaan van een geheim CIA-document waarin werd beschreven hoe er in Oostenrijk nog steeds 79 geheime wapenopslagplaatsen bestonden, waarvan behalve de CIA zelf niemand het bestaan kon vermoeden. De regering in Wenen, immer bezorgd om de onrust in de Balkan, riep de VS-ambassadeur meteen op het matje.

“De CIA heeft toen openheid van zaken gegeven”, zegt Audenaert. “En na de dooi, in april van vorig jaar, is de mijnopruimingsdienst van het leger beginnen te graven.” Er kwamen zo’n duizend geweren, meer dan vijftig bazooka’s, duizenden handgranaten en 3,7 ton dynamiet boven water. Het is niet zo ontzaglijk veel, maar stay behind hield ook niet veel meer in dan het opzetten van kleine verzetskernen die belast konden worden met kleine geïsoleerde acties.

De wapens werden in de Oostenrijkse grond gestopt tussen 1952 en 1953, toen het land nog werd bezet door de geallieerden en de oorlog in Korea de angst voor een Russische invasie in Europa veel minder denkbeeldig maakte dan dat vanuit een hedendaags perspectief lijkt. Als een kind in een speelgoedwinkel leidt Marc Audenaert ons rond in zijn kelder. Een heel rek vol Springfield-geweren, model 1903. Die doen klik-klik, zoals in de film The Longest Day. Een kist Colt 45-pistolen. Authentieke ‘vetspuiten’, M3-A1-machinegeweren. KM1-Springfield-bajonetten, M1-karabijnen… Het meest tot de verbeelding sprekend zijn de bazooka’s – zes en negen millimeter -, te monteren uit twee stukken. Audenaert doet het even voor. “Ik zou zo het huis aan de overkant kunnen opblazen.”

Dat risico is niet aanwezig. De handgranaten, het dynamiet en de munitie heeft hij in Oostenrijk moeten achterlaten. “Ze hebben een deel van de buit overgebracht naar het legermuseum in Wenen. Ik heb ook al een telefoontje gekregen van het legermuseum in Brussel. Ik kan de bestellingen bijna niet bijhouden. Eigenlijk is het geen zeldzaam materiaal hoor. Gewoon het feit dat ze van een stay behind-netwerk komen, maakt ze zo gewild. Het geeft ook wel een kick om tegen je klanten te kunnen zeggen: ziehier, het arsenaal van Gladio.” De meeste wapens zijn nog verpakt, gemummificeerd eigenlijk, zoals de Amerikanen dat in 1952 en ’53 hebben gedaan. Elk geweer is in een kleedje van linoleum gewikkeld dat daarna is ingewreven met hars. Audenaert is er nog lang niet aan toegekomen om alles uit te pakken en te bekijken. Hij haalt nog een bazooka uit zijn verpakking. Olie druipt op de grond.

“Wat mij opvalt, is hoe professioneel het toen allemaal in zijn werk is gegaan. Militaire precisie. Niets werd aan het toeval overgelaten. Boven op de kisten lagen hamers en koevoeten om ze snel open te krijgen. Er zaten ook verbandkisten in, proviand, verrekijkers en plannetjes van de omgeving. Elk wapen is genummerd, elke opslagplaats had haar code. Wat ook opmerkelijk is: elke kist lag op een diepte van precies twee meter en twintig centimeter. Geen centimeter meer of minder.”

Sommige kisten zijn opengescheurd. Van enkele verrekijkers is slechts één kijker overgebleven en verwerd de andere helft tot schimmel. Het metalen deel van een klik-klik-geweer bengelt aan een verpulverde kolf. “Ja, in Oostenrijk zit je daar met een vanwege de sneeuw permanent bewegende ondergrond. Maar zelfs zo’n Springfield zonder kolf krijg ik zo verkocht. Er is iemand die dat zo, in zijn huidige toestand, in zijn collectie wil leggen. Of er nog mee te schieten valt? O, met de meeste wapens wel. Maar daarvoor kopen de mensen dat niet. Trouwens, ik laat bijna alles demilitariseren.”

Toen de Oostenrijkers begonnen te graven, bleek de buit op zeventien plaatsen, zoals in Klaus, al eerder ontdekt of op onverklaarbare wijze verdwenen. De Amerikanen kan niet worden verweten dat de vrijgegeven documenten niet precies genoeg zouden zijn geweest. Het zijn vergeelde plannetjes van wegen, bossen en paden, met teksten als: ‘Travel south on the Wels-Liezen highway 14,7 kilometers off southern limits of Windischgarsten to km marker 84/ on the right (west) side of the highway (…). Cache is located in the woods, 143,9 meters from marker 84/8 on a magnetic azimuth of 243 degrees. About 20 meters north of km marker is the first of a series of concrete road guards. Cache is 155,5 meters from this road guard on an azimuth of 239 degrees.’

“Het geeft een idee hoe de Amerikanen de activiteiten van zo’n partizanengroep zagen”, gaat Audenaert verder. “Hun Oostenrijkse contactpersonen wisten zelf niet eens waar de wapens lagen, want die routebeschrijvingen lagen ook op geheime plekken. Er was kennelijk een code om, zodra de Russen eraan kwamen, de informatie over te maken en de hele organisatie in beweging te zetten.”

Als dat klopt, en gesteld dat de Amerikanen in heel Europa op die manier te werk gingen, moeten er toch ook in België opslagplaatsen bestaan waar niemand iets van af weet? “Dat denk ik wel”, zegt Audenaert. “In Oostenrijk gaan ze er in elk geval van uit dat ze er slechts door een stom toeval en door een juiste diplomatieke aanpak achter zijn gekomen. Nu is de situatie ginds wel anders. Oostenrijk bleef tot 1955 bezet door de geallieerden. Die deden daar hun goesting, hé. Maar in West-Duitsland was de situatie identiek. Volgens mij ligt de grond ook daar vol wapens.” En België? “O, dat hebben we nooit geweten”, zegt VRT-historicus Etienne Verhoeyen, die destijds meewerkte aan een boek over Gladio. “Ik kan u enkel doorverwijzen naar het rapport van de senaatscommissie. Maar ja…”


Bron » De Morgen