Beersel

Interview familie Vanden Eynde

Inleiding

Marc Vanden Eynde, de zoon van de in december 1982 vermoorde conciërge José Vanden Eynde, kon na de moord de Belgische lucht niet meer verdragen en emigreerde, eerst naar Londen. Maar sinds hij in 1998 terugkeerde naar België, laat hij er geen gras over groeien. Hij en zijn dochters hebben advocaat Petere Callebaut onder de arm genomen, zich burgerlijke partij gesteld, inzage in het dossier gevraagd en een klacht ingediend tegen vroegere Bendespeurders wegens schuldig verzuim en diefstal, en dat op aanraden van andere Bendeonderzoekers.

Marc Vanden Eynde: “Elke dag zie ik mijn vader voor mij. Ik word er zot van. Ik kijk naar u maar ik zie hem zoals ik hem gevonden heb. Het was donderdag, de sluitingsdag van het restaurant Auberge du Chevalier van Jef Jurion waar we allebei werkten, vlakbij het kasteel van Beersel. Ik stond aan het fornuis, mijn vader was conciërge. Het was 23 december en ik zou hem ’s ochtends afhalen om met mijn vrouw en kinderen onze kerstinkopen te doen op de markt van Halle. Ik toeterde een paar keer. Normaal was hij minstens een uur te vroeg op post als we samen ergens naartoe moesten, maar er kwam geen reactie. Ik stapte uit en liep naar binnen. Ik wist het, ik wist meteen dat er iets niet klopte want de keukendeur was opengebroken. Ik ben de trap opgestormd naar zijn kamer, en daar heb ik hem gevonden.”

“Het was verschrikkelijk. Hij was een oud ventje. Hij was juist zeventig geworden. Hij was klein en fijn gebouwd, maar hij had zich niet laten doen. Hij heeft gevochten voor zijn leven. Zijn stoel, de zetel en de tafel waren omvergeworpen. Vader lag op zijn bed, half uitgekleed. Zijn handen en zijn voeten waren op zijn rug met het telefoonsnoer samengebonden. Daar rond hadden ze zijn sjaal van Club Brugge gedraaid. In zijn mond hadden ze een washandje gepropt. Ze hebben ingebeukt op zijn hoofd en op zijn borst brandende sigaretten uitgedrukt. Dan hebben ze een handdoek tegen zijn slaap geduwd en pif paf poef, niet met één, niet met twee, maar met acht schoten van een Long Rifle hebben ze hem afgemaakt.”

Chantal Vanden Eynde: “Ze schoten niet om te doden, ze schoten omdat ze daar lol in hadden. De speurders van Jumet die het onderzoek in handen hebben, hebben ons op vraag van mijn vader een tijd geleden foto’s getoond van mijn opa zoals hij gevonden werd. Ik heb gekeken. Ik wilde ze zien. Ik wilde weten hoe het geweest is.”

Marc: “Hij is afgemaakt als een beest. Van alle achtentwintig slachtoffers van de Bende de enige die gefolterd werd, voor hij werd vermoord.”

Patricia Vanden Eynde: “Ik wil mijn vader niet in de steek laten en mijn grootvader, die bovendien mijn peter was, ook niet, maar ik kon het niet aan om die foto’s te bekijken. Ik kon het niet. Ik wil er ook niet over praten, ik word er ziek van, maar tegelijk wil ik er alles over weten. Ik ben depressief sinds we hier samen aan begonnen zijn.”

Een oude foto van de "Auberge du Chevalier".

Een oude foto van de “Auberge du Chevalier”.

Waarom wilde u uw twee dochters absoluut met die foto’s confronteren?

Marc: “Ik wilde dat ze zouden begrijpen wat ik voel. Ze konden zich niet indenken hoe hard het was.”

Kun je nog helder denken als je je vader in zo’n verschrikkelijke toestand aantreft?

Marc: “Ik ben naar beneden gestormd om mijn vrouw tegen te houden, ik wou niet dat zij of de kinderen er iets van te zien kregen. Ik heb hen naar Jef Jurion gestuurd, die wat verderop woonde, om van daaruit de politie te bellen. Mijn vader voelde nog warm aan. Ik heb gevoeld of zijn hart nog klopte, maar hij leefde niet meer. Ik was zot van colère, buiten mezelf. Toen de politie de vaststellingen gedaan had en iedereen van het personeel verhoord was, zijn we iets gaan drinken in een café. Daar heb ik zo hard geroepen dat de speurders die ons gevolgd waren het goed konden horen: ‘Godverdomme, ge zult ze vinden en ge zult ze doodschieten.’ Een week later kreeg ik thuis een dreigbrief, anoniem en in het Frans. Wat er juist instond weet ik niet meer, het was iets in de aard van: ‘Bemoei u er niet mee’. Ik heb er eens om gelachen en ik heb de brief in stukken gescheurd en weggegooid, om mijn vrouw niet nog ongeruster te maken.”

Gefolterd en afgemaakt

Hoe is het onderzoek die eerste uren en dagen op gang gekomen?

Marc: “De politiemensen waren snel weer weg. Ze hadden zo’n houding van ‘Het zal wel’, alsof het de doodgewoonste zaak van de wereld was, die ze gauw even zouden ophelderen. Ze waren er misschien een half uur toen ze mijn vader al kwamen halen in een metalen kist.”

Chantal: “En ze verdachten onze pa!”

Marc: “Dat is normaal, toch in het begin. Het zou niet de eerste keer zijn dat een zoon zijn vader vermoordt. Het ging ook om de tweede moord van de Bende van Nijvel. Die naam bestond nog niet. De speurders moesten dus in alle richtingen zoeken. Ik verwijt hen niet dat ze dat gedaan, maar wel dat ze er maar mee bleven doorgaan, en dat ze blijkbaar niet de moeite namen om even hard andere sporen na te trekken. Ik kreeg er genoeg van, en ik ben naar het justitiepaleis in Brussel gegaan. Daar heb ik op tafel geslagen. ‘Het was maar om u te testen’, zei de verantwoordelijke die ik te spreken kreeg. Het resultaat was dat ze mij met rust lieten, maar daarmee leek het onderzoek zelf ook stil te vallen.”

Chantal: “De speurders van Jumet hebben ons gezegd dat er de eerste drie jaar, van eind 1982 tot eind 1985, zo goed als niets is gebeurd.”

De Brusselse onderzoeksrechter Kesteloot, die de dag van de moord belast werd met het dossier, heeft voor de tweede Bendecommissie verklaard dat hij in hoofdzaak samenwerkte met een BOB-adjudant uit Halle, François Achten, die uit de BOB van Brussel kwam, waar hij optrok met de latere Bende-verdachte Madani Bouhouche en Robert Beijer. Kesteloot vertelde ook dat hij op verzoek van de procureur des Konings van Nijvel, Jean Deprêtre, een jaar lang niet in het dossier mocht werken, terwijl er niemand anders mee belast werd! En toen hij zijn getuigenis voor het parlement wilde voorbereiden, bleek dat een belangrijk proces-verbaal gewoon uit zijn bundel verdwenen was!

Marc: “Het is nog veel erger! De speurders die nu in de zaak werken, hebben ons de raad gegeven klacht in te dienen tegen hun collega’s van vroeger, omdat die het onderzoek naar de kloten geholpen hebben. Het schijnt dat ze niets ondernomen hebben, niets! Ze zouden zelfs geen vingerafdrukken hebben! Toch werd het restaurant elke avond opgeruimd, er was ook een afwasser die altijd de vaat deed voor het dichtging. Dat was die nacht uiteraard ook gebeurd. Alle rotzooi die we aangetroffen hebben, was afkomstig van de moordenaars. Ze hadden een feestje gebouwd en champagne gedronken nadat ze mijn vader gefolterd en afgemaakt hadden. Heeft het lab de glazen onderzocht die ze gebruikt hebben?”

Misschien droegen de daders handschoenen?

Marc: “Daar heb ik mijn twijfels bij. Ik had een kerststronk gebakken en daar hadden ze van gegeten. Hebben ze ook taart gesneden en opgegeten met hun handschoenen aan? En dan nog, stel nu dat er geen vingerafdrukken op het eetgerei aangetroffen zouden zijn, je kunt je mond toch geen handschoenen aantrekken als je drinkt? Heeft het gerecht tenminste de champagneglazen in beslag genomen? Zijn die bewaard gebleven? Vergeet het! Er is geen spoor van te vinden, zo hebben de mensen van Jumet ons meegedeeld.”

Het restaurant lag vol bewijsstukken, en daar is niks mee gedaan, er is niets meer van terug te vinden?

Marc: “Niets. Dat zeggen de speurders ten minste zelf, en dat moet nu maar eens onderzocht worden. Daarom heb ik hun raad opgevolgd en klacht ingediend tegen onbekenden. In een moordzaak hoor je de bewijsstukken tenminste toch te bewaren tot de daders geïdentificeerd en veroordeeld zijn? Ik weet ook wel dat het DNA-onderzoek toen nog nergens stond, maar nu zijn we jaren verder en als ze die fluiten nu hadden, zouden er wel testen op gebeurd kunnen zijn. En waar zijn de sigaretten die de moordenaars uitgedoofd hebben in de huid van mijn vader? Ook daar zat DNA op, net als op de peuken die gevonden werden in de taxi van Constantin Angelou, die een week of twee na mijn vader door de Bende vermoord werd. Die zijn al die jaren wel bewaard, en het DNA erop is ondertussen gecodeerd.”

Chez Jef Jurion

Voor zijn pensioen was uw vader ook taxichauffeur, Angelou heeft voor dezelfde maatschappij gewerkt. Ze waren collega’s, misschien zelfs vrienden. Het schijnt dat Angelou wel eens in de Auberge kwam kaarten.

Marc: “Ik heb hem niet gekend. Het is wel zo dat er in de Auberge getuist werd, ramie-bridge. Mijn vader was een gokker. Spelen zat hem in het bloed. Roulette en black jack, de tiercé, maar vooral kaarten. Hij was eigenlijk voorbestemd om zijn eigen vader op te volgen, die had in Matadi, een buurt in Heverlee bij Leuven, een bedrijf waar ze metalen meubelen maakten. Maar de Amerikanen hadden de fabriek per vergissing platgebombardeerd in de oorlog, en mijn vader werd toen handelsvertegenwoordiger in keukenapparaten. Hij verdiende goed de kost, maar verspeelde zijn geld in de casino’s. Toen hij blut was, heeft mijn moeder hem aan de deur gezet. Hij pakte zijn kleren in een koffer, ik nam wat spullen mee in een draagtas, en samen zijn we in zijn gele Olds-mobile cabriolet naar Brussel gereden.”

U hebt geen moment geaarzeld?

Marc: “Geen moment. Hij was een god voor mij. Hij was een vrijbuiter die hield van vrouwen en van het leven. Hij wilde niet hebben dat ik hem ‘pa’ noemde. Het was ‘José’ en ‘Marco’. Ik was een jaar of vijftien, zestien, en hij zorgde ervoor dat ik een kamer vind in de Mechelse straat en een baantje in het Plazahotel aan het Rogierplein, dat ik kon combineren met mijn opleiding aan de kokschool Ceria. We zagen mekaar niet elke dag, maar we zijn altijd in contact gebleven. We waren maten die samen naar het voetbal gingen. Soms hadden we ruzie, maar we legden ze altijd bij.”

Hebt u zich nooit afgevraagd of de moordenaars geen speelschulden kwamen innen?

Marc: “In het begin wel. Was het dat, of was het een roofmoord? Had mijn vader de daders betrapt en zich zo verbeten verweerd dat ze hem koud gemaakt hebben? Je denkt van alles. Eigenlijk voelde ik me vooral schuldig. Twee weken voor de moord was er al een inbraak in de Auberge geweest. Ook toen namen de daders wijnen en de kassa mee. Mijn vader had toen door alles heen geslapen, had niks gehoord, hij nam slaappillen omdat hij aan reuma leed en anders geen oog dichtdeed van de pijn. Maar ik voelde me gegeneerd tegenover Jef Jurion, en ik had mijn vader toen allerlei verwijten gemaakt. Sindsdien ging hij naar bed zonder zijn medicijnen te slikken. Hij loste zijn kruiswoordraadsels op en las tot hij in slaap viel. Hij las graag politieromans, en boeken over de oorlog en over van alles en nog wat. En porno, een beetje. Ik vermoed dat hij die bewuste nacht lawaai gehoord heeft en opgestaan is. Ik dacht, had ik maar niet gemopperd over die slaappillen, dan was hij misschien nog in leven geweest.”

Had u in 1982 zin om zelf op onderzoek te gaan?

Marc: “Nee, toen niet. Ik vroeg me natuurlijk af wie erachter zat, maar ik ging ervan uit dat de politie de daders hoe dan ook zou vinden. Ze deden zo zelfverzekerd, alsof het voor hen een fluitje van een cent zou zijn.”

Hielde ze u op de hoogte?

Marc: “Ze hebben me jarenlang altijd overal buiten gehouden. Ik heb zelfs mijn vader niet officieel moeten identificeren, ik mocht hem niet meer zien. Pas nu vertellen ze me sommige zaken. Daaruit leid ik af dat die moord echt niet simpel was, en dat ze dat met een deskundig onderzoek veel eerder hadden kunnen vaststellen. Zo hoorde ik dat de stijl van een moord altijd informatie bevat over de daders. Daardoor weten ze dat de moord op mijn vader niet ‘gesigneerd’ is door de Italiaanse maffia, maar een dubbele handtekening draagt. De knopen in het telefoonsnoer waren gelegd in de stijl van zigeuners, en de schoten waren afgevuurd in een boog boven zijn oor, zoals de Israëli’s doen.’

Baron la Frite

U verwijt de speurders dat ze u in de kou lieten staan, maar kort na de feiten bent u zelf naar Zuid-Afrika uitgeweken.

Marc: “Ja, maar ze wisten waar ik woonde. Ik ben niet ondergedoken, ik was officieel geëmigreerd.”

België was te klein voor u geworden?

Marc: “Drie dagen na de moord, op tweede kerstdag 1982, ging het restaurant weer open. Het was business as usual. Jurion was een goede maat van mijn vader en van mij, maar wat kon hij anders doen? De Auberge was van hem en draaide rond hem. De mensen kwamen voor hem en hij liet zich zien. ‘Is Jef daar? Wanneer komt Jef?’ Het cliënteel draaide rond de sport, sporters, sponsors, journalisten. Veertig tot vijftig couverts per dag. Het was er niet goedkoop, je betaalde doorgaans twaalf- tot dertienhonderd frank per maaltijd. Ik spreek nu van 1982. Je kon er elke dag verse kreeft uit het aquarium krijgen.”

Kon u er daarna nog een voet binnen zetten?

Marc: “Op tweede kerst ben ik niet gaan werken. Ik kon het niet. Na een week heb ik het wel geprobeerd, maar het ging me niet af. Ik kon er mijn hoofd niet bijhouden. Het was niet goed voor de cliënten en niet goed voor mij, en ik heb de eerste de beste kans aangegrepen om weg te gaan. Via via kon ik een restaurant overnemen in Zuid-Afrika. Jurion heeft me een maand onbetaald verlof gegeven om ter plaatse te gaan kijken of het me aanstond, en een half jaar na de moord zat ik in Lesotho. We hebben alles verkocht, en Jurion is toen komen aanzetten met Maurice Florizoone, die de huur van mijn villa overnam. Ik hoorde dat er kort nadien werd ingebroken. ’t Zal wel toeval zijn zeker?”

Volgens Leopold van Esbroeck was Florizoone een vriend van Léon De Staerke.

Marc: “Van Leon? Dat weet ik niet. Ik ken Léon niet. Ik ken alleen Philippe De Staerke.”

U kent Philippe De Staerke?

Marc: “Ik heb hem herkend op een foto in de krant, en ik weet het heel zeker. In de eerste helft van de jaren ’70 heb ik in restaurant Le Tonnelier gewerkt, in de Beenhouwersstraat in Brussel. Dat was in het Ilot Sacré, een dorp in de stad met eigen wetten en een eigen burgemeester. En iedereen kende iedereen. Wel, naast ons had je het wereldberoemde mosselhuis Chez Léon, en Philippe bakte daar de frites. Maar wij noemde hem geen Johnny. Weet u hoe we hem noemden? ‘Baron la Frite’. Haast elke middag trok hij zijn pak en zijn laarzen aan, nam hij een karwats en ging hij naar de renbaan in Sterrebeek om daar zijn krantje, Le Turf, te lezen. Hij liep gekleed als een baron maar hij werkte in een frituur. Maar in de Auberge heb ik hem nooit gezien.”

U denkt dat de inbrekers bij Florizoone misschien naar spullen van uw vader zochten. Was dat ook zo bij de moord zelf? De moordenaars hebben Jurion bestolen en topwijnen en ander voedsel meegenomen. Hebben ze ook bezittingen van uw vader gepikt?

Marc: “Dat zou ik dus willen weten maar ik weet het niet. Alles, maar dan ook alles wat mijn vader bezat, is verdwenen. Zijn kleren, zijn medailles, zijn voetbalrelikwieën, zijn souvenirs, zelfs mijn diploma van de lagere school, zijn boeken, familiefoto’s, zijn pensioentje dat hij juist getrokken had, … alles was weg. Ik heb niets meer dat van mijn vader was. Hebben de gangsters al die dingen meegenomen, of de politie, of andere mensen, nadat de zegels verbroken waren? Ik weet het niet, en dus heb ik klacht tegen onbekenden ingediend wegens diefstal. Dat was begin augustus 1999, en sindsdien heb ik er niets meer van gehoord. Het is alweer hetzelfde liedje.”

Bewijsstuk cadeau

U denkt dat het gerecht zelf de bewijsstukken en souvenirs van uw vader heeft zoekgeraakt?

Marc: “Kijk, dat moeten ze nu maar eens uitzoeken. Er zijn een paar dingen die vaststaan. Mijn vader bezat een aktentas. Een zwarte Samsonite, waarop hij stickers van Club Brugge geplakt had. Of hij naar de markt ging of op café, zijn aktentas had hij altijd bij zich. Zijn puzzels zaten erin, zijn krant van de dag, het boek dat hij aan het lezen was, zijn aandelen en wat documenten van hem en van mij. De moordenaars hebben ze niet meegenomen maar op tafel laten liggen. Dat wist ik zeker. Dat was me opgevallen toen ik mijn vader vond, omdat hij ze ’s avonds altijd openliet nadat hij zijn puzzels in had opgeborgen.

“Wel, die ochtend lag ze zoals altijd op tafel, maar ze was gesloten. Ik heb de politie natuurlijk naar die suitcase gevraagd. Ze was spoorloos. Later is ze opgedoken bij een kroegmaat van mijn vader. Zal ik u eens vertellen hoe ze daar beland is? Toen de politie de studio van mijn vader verzegelde, doken er allerlei mensen in de Auberge op die zegden dat José gokschulden had. Volgens de kroegmaat had de rechercheur geantwoord: ‘Kijk maar eens rond en neem iets dat evenveel waard is als de kaartschuld die Vanden Eynde bij u had uitstaan.’ Die man had de Samsonite gekozen en meegekregen, en de speurder had er nog een boek van mijn vader bovenop gedaan. Terwijl die koffer een bewijsstuk in een moordzaak was. En ze gaven ze zomaar mee aan iemand die aan de deur kwam met een verhaaltje!”

Wettelijk hoef je gokschulden zelfs niet te betalen.

Marc: “Wat er met de rest gebeurd is, daar heb ik het raden naar. Waar zijn de medailles en de familiefoto’s gebleven die aan de muur hingen? Alvast niet bij de moordenaars, want ze stonden op de foto’s die de politie zelf genomen heeft toen ze de eerste vaststellingen kwam doen.”

Wist Jurion niets van die souvenirs?

Marc: “Hij zei dat de politie alles had uitgedeeld wat de boeven niet hadden meegenomen. Toen ik een jaar in Zuid-Afrika woonde, ben ik speciaal teruggekeerd om twee dingen te doen. Ik wilde horen hoe het met de zaak stond en ik wilde de souvenirs van mijn vader komen halen. Ik heb verschillende politiediensten opgezocht, en toen bleek dat er geen enkele inventaris opgemaakt was van de zaken die bij mijn vader in beslag waren genomen.”

In de Samsonite zou ook een foto van Léon Degrelle gezeten hebben.

Marc: “Dat is juist. Mijn vader heeft me verteld dat hij de Rex-leider in Leuven aan de universiteit heeft leren kennen. Mijn vader wilde ingenieur worden, maar het is nooit wat geworden. Ik weet ook niet of ze na de oorlog met elkaar in contact gebleven zijn, maar dat is best mogelijk, want in die aktetas zat ook een uitnodiging voor het huwelijk van de dochter van Degrelle in Madrid.”

In verschillende publicaties stond dat uw vader zelf extreem-rechts was en tijdens de Spaande burgeroorlog nog aan de zijde van generaal Franco gevochten heeft. Wat is daar van aan?

Marc: “Dat is nooit bewezen, maar het is wat hij me zelf verteld heeft. Ik was toen nog niet geboren, en ik weet niet of het waar is. Wat ik wel weet is dat hij zeer katholiek was, te veel naar mijn zin, dat hij altijd naar de mis is blijven gaan en dat hij altijd voor de katholieken stemde. Ik weet ook dat hij met het Duitse voetbal dweepte. Maar hij was geen lid van een politieke organisatie en zeker niet actief, en hij ging nooit naar vergaderingen. Dat weet ik goed, want hij heeft heel lang thuis bij mij ingewoond toen ik die villa in Beersel huurde.”

Hoe bracht hij zijn dagen door?

Marc: “Omdat hij een vrije vogel was en behoefte had aan zijn eigen nest is hij bij ons weggegaan. Jurion heeft hem dan in de studio boven de Auberge laten intrekken. Hij was daar gelukkig, hij had er zijn kamer en zijn badkamer. ’s Morgens poetste hij de vloer van het restaurant. Rond de middag trok hij de stad in, waar hij een vaste stek had in L’Hotel de Bruges, het restaurant van Frans Geluk, een oude maat van mijn vader, vlakbij het Zuidstation. Daar at hij zijn lunch en legde hij een kaartje. Hij was nooit terug voor 19 uur ’s avonds, en dan speelde hij ramie-bridge in een hoek van het restaurant die ingericht was als taverne, bij de open haard. ’s Nachts sloot hij de boel, en hij was gelukkig.”

“Ik word zot”

Waarom hebt u zich pas onlangs, zo laat, burgerlijke partij gesteld?

Chantal: “Toen het gebeurde waren mijn zus en ik pas veertien jaar. En toen we volwassen werden heeft niemand van het gerecht ons verteld wat we konden doen, en hoe we dat moesten aanpakken. Ook niet toen er een Fonds werd opgericht voor steun aan slachtoffers van extreem geweld. Dat heb ik toevallig in de krant moeten lezen.”

Marc: “Natuurlijk interesseert dat geld ons. Het zou nogal kras zijn als we niet zouden krijgen waar we wettelijk recht op hebben. Maar voor mij is dat niet het belangrijkste. Ik was het gewoon beu, beu, beu. Al die jaren en niet verder staan dan de eerste dag. Hoe langer het duurt en hoe minder de speurders vinden, hoe meer dat begint te malen in mijn hoofd. Al die sporen, en toch geen resultaat.”

“Ik word zot. Ik ga proberen het zelf op te lossen, waar het me ook brengt. Ik heb er mijn leven voor over. Ik ben in 1997 op vraag van mijn dochters uit Engeland teruggekeerd. Ik ben hier gelukkig samen met hen en mijn kleinkinderen, maar ik heb nog een zaak te regelen. Ik wil de daders vinden. Het is te veel voor mijn hoofd. Ik kan er niet meer tegen. Ik kan de slaap niet meer vatten.”

U denkt dat het onderzoek in de eerste drie jaren verknoeid is. Hebt u de indruk dat de speurders van Jumet nu goed bezig zijn?

Marc: “Dat zeggen ze toch, maar ik heb geen vertrouwen meer in de politie. Ik zal daar natuurlijk pas een kijk op krijgen als ik het dossier heb gezien, nu kan ik enkel spreken vanuit mijn gevoel, mijn intuïtie. Ik heb de indruk dat ze altijd juist daar stoppen waar ze zouden moeten verdergaan, en dat ze, als ze de keuze hebben tussen twee mogelijkheden, altijd voor de verkeerde kiezen, dat ze nooit hoog of ver genoeg durven gaan.”

“Mijn dochters en ik werden in oktober of november 1999 samen met de nabestaanden van de andere Bendeslachtoffers uitgenodigd op een vergadering in Charleroi. We zijn daar niet veel wijzer geworden. Een jaar of zes geleden waren de speurders drie dagen naar Londen gekomen, waar ik toen werkte, en toen hadden we lang gepraat. Wel, in Charleroi kreeg ik de indruk dat ze nog altijd even ver staan als bij die verhoren in Londen, namelijk nergens. Of toch, de ene na de andere verdachte wordt vrijgesproken. Eerst de Borains, dan de gewezen rijkswachters Robert Beijer, daarna Philippe De Staerke, en waarom niet, Madani Bouhouche?”

U hebt het dossier nog niet doorgenomen?

Marc: “Nee, maar ik zal er inzage in krijgen, en ik ben van plan het met mijn dochters te bestuderen en met mijn vader te bespreken. Misschien denkt u nu dat ik zot ben, maar elke nacht lig ik wakker en hou ik gesprekken met hem.”

Wat zegt u dan?

Marc: “Ik zeg dat ik mijn geloof in God verloren heb, want hij beschermt moordenaars. Ik vraag in welke richting ik moet zoeken. Ik zeg dat hij me een teken moet geven wie het gedaan heeft, en dat ik dan voor de rest zal zorgen.”


Bron » Humo | Hilde Geens | Januari 2000