Aanslag

De ooggetuigen

Het begin

Twintig minuten na het merkwaardige telefoontje bij radio Di Amigo wil een klant op het parkeerterrein van de Delhaize in Aalst oprijden. Binnen gooien klanten hun karretje vol voor het lange weekend van Sint-Maarten, een feest dat in Aalst meer gevierd wordt dan Sinterklaas. Voor de ingang van de winkel ziet deze getuige vier mannen, telkens op ongeveer twee meter afstand van elkaar. Drie dragen een vuurwapen en schieten in de richting van de ingang. Ze zijn gemaskerd. De vierde lijkt aanwijzingen te geven. Hij is niet gemaskerd, vrij klein, rond de 25 jaar en heeft een kleine snor. De getuige vlucht weg met zijn gezin.

Een andere Aalstenaar zit op de parking aan het stuur van zijn wagen te wachten terwijl zijn familie boodschappen doet. Hij ziet de ingang goed liggen. Er komen drie mannen aan. Ze dragen bivakmutsen, en zijn gewapend met een kort machinegeweer. Wat er toen gebeurde, heeft deze getuige al tot in den treure verteld: “De eerste man liep naar het pad van het Osbroekpark opzij van het warenhuis, de tweede naar het leeggoed, waar hij uitzicht had op het parkeerterrein, de uitrit en het Osbroekwegeltje. De derde greep een klant vast die net buitenkwam. Ik hoorde een schot en zag die klant in elkaar stuiken. Ik hoorde ijselijk vrouwengegil.”

De getuige rijdt onmiddellijk weg – zijn zoontje zit achterin – en blijft doorrijden, ook als zijn achterruit stukgeschoten wordt. Hij voelt pijn aan zijn hoofd, bloed ook. Hij zet zijn kind af in een café vlakbij en keert terug om zijn vrouw te gaan zoeken. Hij vindt haar op de eerste verdieping boven een taverne. Ze heeft de dader kunnen zien, die aan de uitrit van het parkeerterrein stond. Zijn hoofd had de vorm van een trapezium, met de breedste zijde naar boven.”

Ondertussen zijn de gangsters op de winkel toe gestapt. Eén van hen schiet op alles wat beweegt. Er staat een felle wind, en hij mikt op de reclamepanelen. Een ander gezin – man, vrouw en dochtertje – heeft net afgerekend. Hun kasbonnetje is afgetikt om twintig voor acht. Vlak voor de uitgang vraagt het meisje om een lolly. Haar vader zoekt in de boodschappentassen. De vrouw hoort knallen, snel na elkaar.

De man gooit zich bovenop zijn dochter, roept: ‘Vallen!’ en trekt zijn vrouw naar beneden. Ze liggen met hun gezicht tegen de grond. De vrouw krijgt schoppen en doet of ze dood is. Iemand geeft haar bars bevelen in een taal die ze niet begrijpt. Dan wordt ze bij haar linkerschouder omhooggetrokken. Ze staat oog in oog met een man bij wie een wapen op de borst bungelt. Hij pakt haar bij de keel. Ze zegt: “Toe, laat me los” en ziet dan in een flits de onderdirecteur van het warenhuis staan. Hij smeekt: “Toe, laat haar los.” “Opzij dan”, zegt de gangster in treffelijk Nederlands.

De vrouw vlucht nu in paniek weg naar het kantoortje dat bij de winkel hoort. Daar ziet ze een man iets uit de brandkast nemen. Ze draait zich om en holt naar de stapelplaats, waar ze een andere men kassa dertien ziet leegmaken. De man die haar gestampt heeft, is weg. Hij was heel groot, zal ze later getuigen, zeker 1,90 meter. Binnen in de supermarkt hoort een winkelende man knallen die hem aan vuurwerk doen denken. Bij een telefoontoestel ziet hij een jongen van een jaar of twaalf, een boek en een ballonnetje in zijn hand. Het kind huilt en tiert. De man wil naar hem toe gaan, maar dan hoort hij glas rinkelen. Plotseling staat hij oog in oog met één van de gangsters, die met lenige stap de winkel binnenkomt.

“Een overval! Een overval!”

Een ander kind hoort knallen, en geroep en gehuil op het parkeerterrein. Iedereen laat zich vallen. Zijn broertje is bang en huilt. Hij staat op en gaat bovenop zijn broertje liggen. Klanten stormen de winkel in en rennen tussen de rekken door naar de uitgang. Ze schreeuwen door elkaar, “een overval! een overval!” Iedereen holt achter mekaar aan. Een kind huilt: “Mij niets doen, mij niet pakken!” Een man ziet vier gangsters. Nog een andere klant ziet hoe vlak achter hem een vrouw wordt doodgeschoten. Haar benen vallen bijna op hem.

Een kind filmt alles met zijn ogen: “Mijn meter lag voor de uitgang. Ze probeerde op haar buik weg te kruipen. Toen stak Man Eén zijn wapen door het gat van de deur en vuurde naar mijn meter. Ze werd geraakt in de keel en overleed ter plaatse. Door het schot moet ze achteruitgeslagen zijn, waardoor de uitgang vrijkwam. De drie gangsters gingen naar buiten. Man Eén droeg een spannend lichtbruin pak, met onder zijn vest een gevlekte jas zoals de para’s. Aan zijn riem hingen drie zakjes en een mes van twintig centimeter. Aan een leren snoer om zijn hals hing nog een mes in een leren houder. Hij was 1.90 meter en van het type bodybuilder. Hij droeg een riotgun en sprak Nederlands en Frans.”

Terwijl de gangsters nog op het parkeerterrein zijn, komt de politie ter plaatse. In het café tegenover de uitrit zien stamgasten hoe een man van ongeveer 1.90 meter, slank, lange jas, bivakmuts, machinegeweer aan een riem op de rug, zeer rustig naast een donkere Golf GTI met twee inzittenden stapt. De achterdeur van de wagen staat open. Als de politie hem ziet, schiet hij, ijzig kalm. De politie vuurt terug. Wegens de druk voorbijrijdende auto’s moeten de agenten uitkijken om geen voorbijgangers te raken. De schutter zoekt geen dekking en blijft vuren. De agenten duiken weg achter een muurtje. Uiteindelijk springt de schutter achteraan in de Golf, die met gedoofde lichten richting Ninove rijdt. Twee politiewagens rijden erachter aan. Agent Eddy Nevens mikt drie keer op het vluchtende voertuig.

Nu ze zeker weten dat de gangsters weg zijn, betreden de agenten en hulpdiensten het slagveld. Overal staan vernielde auto’s: doorzeefd, de ruiten verbrijzeld. Alle huizen in de straat hebben kogelinslagen. Achter het stuur van een wagen ligt een zwaargewonde man, hij zal later in het ziekenhuis overlijden. In een andere auto ligt het lijk van een man, hoofd op het stuur. Op de achterbank ligt het levenloze lichaam van zijn dochtertje. Net voor de ingang van het warenhuis zien agenten vier bloedende lichamen op de grond. Enkele bewegen nog. Rechts ligt een vrouw op haar rug. Ze draagt een witte jurk. Haar kaak is weggeschoten. Haar parelsnoer is stuk, de parels en een kapotte oorbel liggen verderop. Naast haar hoofd staat een bruine boodschappentas vol kogelgaten.

In het sas bij de ingang ligt een vrouw. Haar keel is weggeschoten. Ze leunt tegen een boodschappenkarretje vol winkelwaren. Een brandweerman vindt een meisje met weggeschoten onderkaak, de hand op de borst van haar vader. Het lijkt of ze elkaar in de dood omstrengeld hebben. Binnen achter de kassa’s ligt een man met weggeschoten linkerkaak, maar hij leeft nog. Een ambulancier ziet een man, een kind onder zijn jas verstopt, in paniek door het warenhuis dwalen. Gewonden worden naar het ziekenhuis gereden. Een kwartier na de overval starten de verhoren. Luc Boeve is precies een week aan de slag bij de BOB van Aalst. Net dat weekend heeft hij dienst.

Een doodse stilte

Luc Boeve: “Ik was misschien een halfuur op kantoor toen dat bericht binnenliep. Ik dacht onmiddellijk aan de overvallen in Overijse en Eigenbrakel. Ik ben in de wagen gesprongen met mijn 9mm. Aan de rotonde van de Haring vlak bij de Delhaize stonden al politiewagens. We reden het parkeerterrein van het warenhuis op. Ik herinner me de doodse stilte, de hevige wind die door de bomen van het Osbroekpark sloeg en de hulzen van de jachtpatronen die tak-tak-tak alle kanten opwaaiden. Ik probeerde er zo goed en zo kwaad als het ging voor te zorgen dat de materiële sporen niet beschadigd raakte.”

“De winkel leek hallucinant leeg. Links en rechts vluchtten de mensen in paniek weg, nog voor je ze kon aanspreken. Nieuwsgierigen die van de overval gehoord hadden probeerden de Delhaize langs de voorkant aan de Parklaan binnen te dringen. Op de televisiebeelden zie je mij tegen de uniformjongen aan de ingang zeggen: “Asjeblief, laat niemand meer binnen, maar noteer de adressen van de getuigen. Ondertussen ratelde onze radioverbinding maar door. Ploegen naar hier, ploegen naar daar. De hele nacht hebben we mensen verhoord.”

“We hebben onmiddellijk een maquette van het warenhuis en de omgeving besteld, zodat de getuigen konden tonen waar ze welke dader, welke wagen of welk verdacht gedrag gezien hadden. De chaos was enorm. Sommige getuigen hadden gemaskerde daders met zwartepietpruiken gezien, andere beschreven mannen met bivakmutsen, nog andere paramilitairen. De gangsters reden in een Golf, maar de kleur liep volgens de getuigen uiteen van antracietgrijs tot groen en blauw, het model van drie- tot vijfdeurs. Sommige mensen hadden een oude wagen gezien, andere een nieuwe. Het was om wanhopig van te worden.”

In Brussel legde het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie de beschrijving van de daders naast die van de roofmoorden in de Delhaizes van Beersel op 7 oktober 1983 en in Eigenbrakel en Overijse op 27 september 1985. Op basis daarvan stelden ze begin december 1985 een gedetailleerde persoonsbeschrijving op van de ‘reus’ van de Bende van Nijvel. Hij zou om en bij de 1.90 meter groot zijn en tussen de 25 en 45 jaar oud. Hij is Franstalig, maar kan zich uitdrukken in het Nederlands. In Aalst zegt hij ‘opzij dan’ met een zware stem, die volgens sommige getuigen ‘recht uit de keel’ kwam. Hij komt over als de leider, en lijkt een zelfverzekerd en doelbewust man die rustig voor alles de tijd neemt.

Zijn stap is markant, maar de typering verschilt. In Beersel leek hij licht te hinken, hij stapte ‘alsof hij blaren aan zijn voeten had’. In Overijse en Eigenbrakel was er sprake van een langzame, verende tred en een slungelachtige, licht gebogen houding, en in Aalst vonden getuigen dat de reus ‘als een robot’ liep en zijn linkerbeen op een vreemde manier naar voren bewoog, bijna in slow motion. Hij droeg een riotgun, en in Overijse en Eigenbrakel ook nog een grijze plastic zak met de opdruk ‘Propsac’.

Als de eerste ballistische rapporten binnenlopen, slaan die de speurders met verbijstering. In de Delhaize van Aalst zijn er mensen vermoord met precies dezelfde riotgun die meer dan twee jaar eerder gebruikt was om de man van de conciërge van zeilmakerij Wittock-Van Landeghem in Temse de buik uit het lijf te schieten. Het is haast niet te geloven, maar kennelijk hebben de daders het risico genomen om een wapen waarmee een zeer zwaarwichtig misdrijf gepleegd was, al die tijd bij zich te houden om er nog een verschrikkelijker moordpartij mee te plegen.