De getuigenis van Eddy Nevens
“Niemand van ons was tegen die kerels opgewassen.”
Eddy Nevens, mager, een korte stoppelbaard in een bleek gezicht, het lichtgrijzend haar achterover gekamd, klemt in zijn handen een farde met documenten en zucht. Al twintig jaar is hij met het drama van Aalst bezig. Het laat hem niet los. Als journalist Guy Bouten hem vraagt wie zoal voor de Bende in aanmerking komt, moet hij het antwoord schuldig blijven. “Die avond vernam ik via de boordradio dat er geschoten werd in de Delhaize van Aalst. Ik was samen met een collega in de buurt op patrouille en controleerde een Autobianchi vol stickers voor het filiaal van de Nationale Bank.”
“De Delhaize is daar amper zeshonderd meter van verwijderd. Een paar minuten later was ik ter plaatse. Er stond een massa volk voor de ingang aan de Parklaan maar de mensen gaven ons teken naar de andere kant te gaan waar de twee parkings liggen. Voor we het beseften was onze combi omringd door een paniekerige menigte en moesten we te voet verder. Tijd om een uzi te nemen was er niet.”
“Ik deed dan maar een beroep op mijn Smith & Wesson-revolver 9mm, een wapen waarmee ik nog nooit geoefend had en waarvan het eerste gat in de trommel leeg is uit veiligheidsreden. Ik moest dus tweemaal de trekker overhalen om te kunnen vuren. Toen ik de oprit naderde die naar de parkings leidt, werd ik meteen beschoten door iemand die verdekt stond opgesteld. De afstand tussen ons bedroeg zo’n dertig meter. De vluchtauto was voor mij onzichtbaar. Ik richtte het wapen geklemd in beide handen, de voeten ietwat uit mekaar en schoot, maar mijn doelwit bleef roerloos staan en vuurde met zijn riotgun meteen terug. Een kogel miste me op een haar.”
“Aan de overkant stond inmiddels een andere politiecombi en ik zag de gestalte van een collega samen met enkele omstaanders verscholen in een portiek. Een Toyota van de rijkswacht kwam inmiddels met piepende remmen tot stilstand. Ik zag twee rijkswachters naderbij sluipen, de uzi in aanslag. Er klonk opnieuw een tiental schoten. Dan zag ik een kleine auto achteruit de parking verlaten en met gierende banden wegrijden in de richting van Ninove. Ik schoot opnieuw, driemaal en voelde me machteloos.”
“Niemand van ons was tegen die kerels opgewassen. Ze handelden als echte profs, haast militair. Nochtans volstond het de toegang naar de parkings af te sluiten en de overvallers zaten als ratten in de val. Ik schoot nog tenminste. Mijn collega’s aan de overkant zochten dekking en ondernamen niets. En ik moest schieten met een verouderd wapen. En een achtervolging met een combi die hooguit honderd kilometer per uur haalde was zinloos. De GP van Aalst heeft me maanden later kort ondervraagd.”
“Ze vroegen niet eens naar mijn revolver of naar de hulzen. Gelukkig had ik alles thuis bewaard. Gewoon als souvenir. De cel van Jumet hecht nu veel belang aan mijn wapen en beweert dat ik een van de daders zou geraakt hebben. Ik heb dat nooit beweerd. Wel vermoed ik dat één kogel de Golf raakte, tenminste het zwarte vlak dat ik zag. Ik ben echter formeel. De achterklep was dicht. Er zat dus geen schutter die met open vizier iedereen onder vuur nam zoals weleens wordt beweerd.”