Stromannen

The French Connection

Er is een taxichauffeur vermoord

Drie jaar na de moord op de Griekse taxichauffeur Constantin Angelou kwamen de onderzoekers te weten dat Angelou te maken had met het ritselende milieu van handelaars in tweedehandswagens rond het Brusselse Zuidstation dat bevolkt werd door Grieken en Libanezen. Met zijn halfbroer Stellakis Panagyotis ging hij in 1981 aan de slag in de handel in tweedehandsauto’s.

Op de visitekaartjes die ze uitdeelde stond, Belcar, Liverpoolstraat 54. Op 5 juni 1981 vroeg Constatin Angelou in eigen naam een handelaarsplaat aan en, vreemd genoeg, kreeg hij die ook, alhoewel er officieel nooit een firma met de naam Belcar gevestigd is geweest aan de Liverpoolstraat 54. Het was een publiek geheim dat je toen bij de diensten van het ministerie van Verkeer eender wat gedaan kreeg als je geld op tafel legde.

Eind 1981 leek Angelou genoeg te hebben van de tweedehandsauto’s. Hij begon opnieuw te werken als taxichauffeur. Maar hij was duidelijk niet helemaal weg uit het milieu van de handelaars in occasies. Een jaar later probeerde hij opnieuw een poot aan de grond te krijgen en kreeg hij contact met een aantal Libanezen uit het automilieu. Ver is hij daarmee niet geraakt. Op 9 januari 1983 was hij dood.

Nu was er in die periode in Brussel, en zelfs in heel België, maar een officiële firma die Belcar heette, en die hield zich inderdaad met auto’s bezig. De PVBA Belcar had haar zetel in de Fabriekstraat 18 in Brussel en haar officiële garage aan de Ninoofsesteenweg 644 in Anderlecht. En wat vindt men in het handelsregister van Brussel in verband met die PVBA Belcar? Dat een paar maanden voor Angelou begin april 1981 met naamkaartjes van Belcar liep te leuren, Gérald Lafaurie en zijn broer Jean-Luc het bedrijf hadden overgenomen.

De rue Terre du Prince in Bergen waar op 8 januari 1983 de taxi en het lijk van Angelou werd teruggevonden.

De rue Terre du Prince in Bergen waar op 8 januari 1983 de taxi en het lijk van Angelou werd teruggevonden.

Toeval? Dan toch een interessant toeval, en in elk geval een toeval dat nooit werd onderzocht door de Bende-onderzoekers. Want Gérald Lafaurie was eind jaren zeventig een heel belangrijk man in het Europese criminele milieu. ‘Lafaurie is een Fransman uit Lyon’, zeggen politiemensen die gewerkt hebben in de gerechtelijke onderzoeken naar de bezigheden van de ex-rijkswachters Madani Bouhouche en Robert Beijer. In Brussel zat hij in het Franse milieu dat mee de onderwereld controleerde. Hij werkte met Albert ‘Bruno’ Farcy, nog een Fransman met serieuze internationale contacten, en diens zetbaas Marcel Castris, een statenloze die vanuit Frankrijk naar België was afgezakt. Farcy hield zich met eender wat bezig, diefstal, heling, prostitutie, …

Hij en zijn Franse handlangers controleerden een pak als sauna’s vermomde bordelen aan de Belgisch-Nederlandse grens, in Duitsland en in Frankrijk. Maar het grote geld verdiende Farcy met wapendiefstallen, wapenhandel en de internationale handel in hasj en heroïne. Hij werd in rijkswachtrapporten zelfs omschreven als de ‘koning van de drugshandel’. Zijn kompanen Castris en Lafaurie waren al even hard in de weer met wapens en drugs. Castris controleerde de drugsafzet in het Brusselse, en de toen in Schilde, Knokke en het Nederlandse Yzendijke wonende Gérald Lafaurie importeerde hasj en heroïne en verdeelde drugs over België, Frankijk en Nederland.

De Libanese connectie

Wagens, wapens en drugs! Daar zijn de Libanezen.

Waarom kocht Gérald Lafaurie, een Franse drugs- en wapentrafikant, een handel in tweedehandsauto’s in Brussel en dan nog een handel die schijnbaar niet al te best draaide? Zonder twijfel omdat begin jaren tachtig de trafiek in tweedehandsauto’s vanuit België naar Libanon werd gebruikt als dekmantel voor wapen- en drugssmokkel. In Brussel, meer bepaald rond het Zuidstation, zaten toen een pak exportbedrijven die werden gerund door Grieken en Libanezen die niet vies waren van drugs- en wapensmokkel. Op dat moment speelde het door een burgeroorlog verscheurde Libanon een centrale rol in de wereldhandel in drugs. Libanon is altijd al een hasj-leverancier geweest. Die werd en wordt nog altijd geproduceerd in de Bekaavallei.

Die vallei was tijdens de burgeroorlog onder controle gekomen van de door het Westen gesteunde milities, de rechtse christelijke falangisten, de Kataïeb. En toen de heroïnelaboratoria van The French Connection in Marseille en op Corsica waren ontmanteld, werd Libanon ook belangrijk voor de heroïnehandel. Er werden nieuwe labo’s opgetrokken in de Bekaavallei, waar de vanuit het Oosten aangevoerde ruwe heroïne werd geraffineerd. Die labs stonden onder controle van de falangisten onder leiding van vader Pierre Gemayel en zijn zonen Amine en de ondertussen vermoorde Bechir, die de drugshandel gebruikte om hun oorlog te financieren. Ze voerden drugs uit naar België en kochten hier met de opbrengst wapens voor hun milities.

De Libanese burgeroorlog.

De Libanese burgeroorlog.

Een explosief en samenwerkingsverband

Om die ruilhandel te sturen, werden tussenpersonen naar België gezonden. En het waren deze tussenpersonen die in Brussel een aantal van die firma’s in tweedehandsauto’s uitbaatten. Voor hun smokkel zochten deze mensen contact met in Brussel werkende drugstrafikanten als Lafaurie en Marcel Castris om hun drugs over het Belgische grondgebied en de rest van Europa te verspreidden, en met notoire wapenhandelaars. Ze waren ook heel dik met rechtse politici en extremistische organisaties en militanten die de strijd van de falangisten tegen de linkse feddayin zeer genegen waren en hen ook actief steunden.

Het Brusselse milieu rond de Libanezen, het milieu waarin blijkbaar ook Constantin Angelou rondzwierf, bestond dus uit een zooitje twijfelachtige zakenmannen en politici, rechtse extremisten, wapenhandelaars en drugstrafikanten die allemaal rond dezelfde hete Libanese pot cirkelden. Het drugsgeld van de christelijke falangisten. Een explosief en samenwerkingsverband. Zou het kunnen dat taxichauffeur Constatin Angelou, die voor Belcar begon te werken toen Gérard Lafaurie het daar voor het zeggen kreeg en die volgens een aantal politiemensen op het einde van zijn leven zware schulden had opgelopen bij het kaarten, ook in die trafieken meedraaide?

Na meer dan twintig jaar onderzoek weten de Bende-onderzoekers nog altijd niet wie Angelou heeft vermoord en waarom hij moest sterven. Is het niet mogelijk dat de daders en het motief voor de moord op Angelou gevonden kunnen worden in het moorddadige en politiek gepatroneerde milieu van drugssmokkelaars en wapenhandelaars die jarenlang de burgeroorlog in Libanon hebben gevoed? Ligt het niet voor de hand dat eindelijk eens uit te zoeken?

In Jumet …

Toch misschien de moeite om eens uit te zoeken?

In Jumet, waar de politiecel zit die nog altijd onderzoek doet naar de Bende van Nijvel, vielen ze uit de lucht toen hen verteld werd dat het bedrijf Belcar van Gérald Lafaurie was. Maar ze herpakten zich snel en zeiden dat volgens hen het bedrijf Belcar van Angelou en het Belcar van Lafaurie twee aparte firma’s waren die niets met elkaar te maken hadden. Hoe de onderzoekers in Jumet dat kunnen aantonen? Het probleem is dat ze dat niet kunnen aantonen. Angelou en zijn halfbroer Stellakis Panagyotis hebben namelijk nooit een officieel opgerichte vennootschap voor handel in tweedehandsauto’s gehad en dus zeker geen bedrijf dat officieel Belcar heette!

En toch liepen ze rond met naamkaartjes waarop de naam Belcar stond, uitgerekend de naam van het bedrijf van Lafaurie, de eigenaar van de enige firma in België die op dat moment officieel de naam Belcar droeg en dus die naam mocht gebruiken. Waarom stond er Belcar op de naamkaartjes van Angelou en Panagyotis? Omdat de twee halfbroers voor de Belcar van Lafaurie werkten? Het ligt voor de hand. Maar het lijkt ons niet voor de hand te liggen dat een gewelddadig man als Lafaurie zou hebben toegelaten dat concurrenten als Angelou en Panagyotis zich zomaar bedienden van de naam van zijn firma. Misschien is het toch de moeite waard dit een keer uit te zoeken.

De Rijkswacht-connectie

Een specialist ter zake

En er is nog iets met Angelou. Er lijkt een band te zijn tussen hem en een paar ex-rijkswachters, Madani Bouhouche en Robert Beijer, die vroeger bij de drugssectie van de BOB van Brussel zaten en daar dus op drugstrafieken werkten. Bouhouche, van wie later zou blijken dat hij een notoir handelaar in illegale wapens was, was zelfs gespecialiseerd in de drugshandel vanuit Libanon. Volgens sommige bronnen was Angelou zonder meer een informant van het daverende duo, maar dat gegeven is nooit hard gemaakt. Maar Bouhouche en Beijer hadden in elk geval iets met Gérald Lafaurie.

Eind maart 1981 hadden ze zelfs zoveel aandacht voor Lafaurie dat het hen uiteindelijk hun job bij de BOB in Brussel en bij de rijkswacht heeft gekost. Beijer plaatste afluisterapparatuur in het kantoor van zijn Brusselse BOB-collega’s toen het duo te weten was gekomen dat Lafaurie die collega’s een en ander zou komen vertellen. Waarom? Omdat ze in de slag zaten met Lafaurie? Het afluisteren van een collega zou Beijer en Bouhouche uiteindelijk zuur opbreken. Eerst werden ze uit de drugssectie verwijderd en werd het duo opgesplitst. Bouhouche moest naar de criminele sectie en Beijer werd naar de BOB-info, de politieke sectie, gestuurd. Maar rijkswachtofficier Herman Vernaillen vond dat niet voldoende als straf.

Madani Bouhouche, Christian Amory en Robert Beijer.

Madani Bouhouche, Christian Amory en Robert Beijer.

Op 1 oktober 1981 kreeg Beijer een nieuwe sanctie, zes dagen arrest en verwijdering uit de BOB. Bouhouche kreeg dezelfde sanctie. In 1982 werden Bouhouche en Beijer, die zichzelf beschouwden als Gods gift aan de rijkswacht, gedegradeerd tot ‘straatgendarm’. Lang zijn ze het niet gebleven. In 1983 stapten ze allebei uit de rijkswacht. Maar toen hadden Beijer en Bouhouche allang een misdaadorganisatie op poten gezet. Bouhouche was een wapentrafikant geworden, die wapens leverde aan het milieu, en samen met Beijer plande hij toen al de afpersing van warenhuizen en huurde hij onder valse namen appartementen en autoboxen.

Allemaal dood!

Met de heren die met de firma Belcar te maken hadden, is het nog minder goed afgelopen. Constatin Angelou werd vermoord teruggevonden. Zijn ook in de handel in tweedehandsauto’s scharrelende halfbroer Stellakis Panagyotis is spoorloos verdwenen. Net zoals Gérald Lafaurie, van wie de politie al bijna vijftien jaar niets meer vernomen heeft. Zijn broer Jean-Luc heeft zich in een gevangeniscel opgehangen. Waren zij het spoor dat naar de Bende van Nijvel leidt?