Reikte de ‘Strategie van de Spanning’ tot in Nijvel?
Inleiding
Italië beleefde in 1990 turbulente tijden. Sinds enkele maanden wordt La Penisola overspoeld door een aanzwellend politiek-juridisch schandaal dat nu ook naar België overwaait. Op 2 juli 1990 knalde het deksel van de tot dan zorgvuldig gesloten gehouden doofpot. Die dag zond de Italiaanse staatsomroep RAI UNO een interview uit met ex-CIA-agent Richard Brenneke. Die verklaarde dat hij vanaf 1969 tot het begin van de jaren tachtig in opdracht van de CIA tientallen miljoenen dollars overmaakte aan mantel-organisaties van de extreem-rechtse vrijmetselaarsloge P2. De bedragen varieerden van een tot ruim 10 miljoen dollar per maand.
Volgens Brenneke was het de bedoeling dat P2 met dit geld in een aantal Europese landen – het meervoud is belangrijk – terreur zou zaaien. Middels samenwerking met de maffia, participatie in de drughandel, bomaanslagen, politieke moorden en ontvoeringen moest het politieke klimaat in een aantal landen worden ontwricht en rijp gemaakt voor een staatsgreep op z’n Amerikaans.
De Amerikanen hoopten dat landen die een beetje teveel naast de Atlantische NAVO-koers laveerden hierdoor als het ware vanzelf met een ruk naar rechts zouden worden bijgestuurd. Dit perfide plan had in de eerste plaats betrekking op Italië zelf, omdat een mogelijke regeringsdeelname van de communisten de Verenigde Staten destijds een ware nachtmerrie was. Ook Griekenland genoot de eer tot de onbetrouwbare bondgenoten te worden gerekend. Het al dan niet handhaven van Amerikaanse militaire bases is bij verkiezingen in Griekenland immers steeds weer een bijzonder gevoelig thema, en dat werkt de Amerikaanse leiders al lang op de zenuwen.
Moordenaars
De uitzending van het omstreden interview met Brenneke zorgde voor een politieke crisis. De complete Italiaanse pers stortte zich op het verhaal en bracht het CIA-P2-complot unaniem in verband met de bloedige bomaanslagen in Milaan, Berenice, de Ittacus-trein, in de treintunnel van San Benedetto Val di Zambo en uiteraard de slachting in Bolgona. Het feit dat Licio Gelli, de beruchte Grootmeester van de Loge P2, destijds nauwe banden onderhield met het kruim van de Italiaanse christen-democratie en tot de intimi behoorde van de toenmalige minister van defensie Giulio Aandroeg ontsnapte niet aan de aandacht van de Italiaanse pers. Het kon niet anders of de christen-democratische leiders, die sinds altijd regeringsmacht hebben uitgeoefend, moeten op de hoogte zijn geweest van de CIA-P2-connectie.
Alsof het allemaal niet op kon, werden de daders van de bomaanslag in Bologna, waaronder Licio Gelli, op 19 juli door het Hof van Beroep vrijgesproken. In eerste aanleg was Gelli veroordeeld tot levenslang. In dit verhitte klimaat – de mondiale en een ongekende hittegolf deden er nog een schepje bovenop – beval de Italiaanse president Francesco Cossiga een gerechtelijk onderzoek om na te gaan of de beweringen van Richard Brenneke met de waarheid strookten. Blijkbaar ging Cossiga ervan uit of hoopte hij dat de hele affaire als een journalistieke kwakkel zou kunnen worden afgedaan.
Hij kondigde aan dat als de beschuldigingen van Brenneke vals zouden blijken te zijn, er bij de redactie van RAl koppen zouden rollen. Prompt werden journalist Remonding en de RAI door de Romeinse onderzoeksrechter Francesco Monastero op een huiszoeking getrakteerd en werd alle documentatie over de CIA-P2-connectie in beslag genomen. En dus stapte Remondino in een vliegtuig, vloog naar Portland, en ging bij Brenneke aankloppen met het verzoek zijn beweringen hard te maken.
Enkele dagen later stond hij terug in Rome met een stapel vertrouwelijke CIA-documenten waarin het hele verhaal van de CIA-P2-connectie tot in de details uit de doeken wordt gedaan. Het ultieme programma dat Remondino op basis van deze stukken wou maken, kwam er evenwel niet. Op dag na z’n aankomst in Rome werd de hele zwik in beslag genomen.
Loge P7
Maar zonder lekken zou de Italiaanse Justitie de Italiaanse Justitie niet zijn. De spreekwoordelijke gunstige wind bezorgde de redactie van het weekblad Humo een aantal documenten uit het dossier waaruit blijkt dat de affaire ook een niet onaardig Belgisch luik bevat. Om de dollarstroom van de CIA richting P2 aan het oog te onttrekken, werd in 1970 naast P2 een kleine parallelle Loge P7 opgericht.
Dit clubje, volgens een CIA-lijst bestaande uit dertig Europese en Amerikaanse notabelen – vooral bankiers, advocaten en bedrijfsleiders (waaronder vijf Belgen) – draineerde jarenlang de tientallen miljoenen dollars naar geheime bankrekeningen in Zwitserland, Luxemburg en de Bahama’s. Om een en ander gesmeerd te doen verlopen werd in 1970 in Luxemburg ook een aantal gelegenheidsfirma’s opgericht: Amitalla Fund, Amitalia Fund Repurchase Company en Amitalia Fund Managment Company.
Dat dergelijke Stay Behind Nets in vrijwel alle Europese landen functioneren of gefunctioneerd hebben, kon men tien jaar geleden al lezen in de memoires van ex-CIA-baas William Colby. Voor het eerst echter wordt ook België in deze context ten tonele gevoerd. De namen van de Belgen op de CIA-Iijst verdienen daarom enige aandacht: Jean-Michel Gelhay, een licentiaat commerciële wetenschappen uit Halanzy, Francis Guillaume, een bankbediende uit Tintigny, Vittorio Pons uit Brussel, Ernest Töttösy, een advocaat uit Brussel en Victor de Stankovich, eveneens uit Brussel.
De spilfiguur in de Belgische afdeling van P7 is Ernest Töttösy. Deze 72-jarige Hongaarse edelman en advocaat vluchtte in 1956 in de verwarring van de Hongaarse opstand het land uit, streek neer in Brussel, verkreeg de Belgische nationaliteit, en werd in de kortste keren dankzij de steun van Caritas Catholica en van de Spekpater één van de leidende figuren in het milieu van Oost-Europese bannelingen. Zijn anticommunistische pamfletten en brochures vonden in die kringen gretig aftrek. In zijn aandrang het communisme met alle wapens te bestrijden, omringde hij zich met allerhande rechtse tot neonazistische figuren.
Zo stichtte hij in 1977 samen met Francis Dessert, Emile Lecerf, Florimond Damman, Jacques Borst, Bernard Mercier en Victor de Stankovich, het comité Hongrie 1956-76. De stichtingsvergadering van dit comité had plaats in het illustere gebouw aan de Belliardstraat 39, destijds de zetel van het CEPIC – waarvan Paul Vanden Boeynants in 1977 voorzitter werd – tegelijk ook het hoofdkwartier van de geheime parallelle inlichtingendienst Public Information Office van majoor Jean-Marie Bougerol en uitvalsbasis van de extreem-rechtse baron Benoît de Bonvoisin.
In het vluchtelingenmilieu rees al snel de verdenking dat het comité Hongrie 1956-76 in feite een antenne was van de CIA en andere belangen diende dan het hoog houden van de herinnering aan de Hongaarse opstand van 1956. Niet alleen het feit dat de namen van Töttösy en de Stankovich figureren op een CIA-lijst, maar ook de personalia van de andere stichtende leden wettigen deze verdenking :
De zelfbenoemde Commandeur in de Ridderorde van Sint-Jan, Francis Dessart is naast propagandist van de Moon-sekte ook notoir lid van de World Anti Communist Ligue en is in die hoedanigheid nauw gelieerd met het door de CIA gefinancierde Anti Bolsjewiek Blok of Nations. Dessart was tevens één van de Belgische contactmannen van Aginter Press, een berucht bijhuis van de Portugese geheime dienst PlDE. Opgericht in 1966 door OAS-leider Ralf Guérin-Sérac en nazi-kolonel Otto Skorzeny, hield Aginter Press zich voor rekening van de PIDE bezig met spionage, het ronselen van huurlingen en internationaal extreem-rechts terrorisme. Voor die laatste activiteit werkte de organisatie samen met de Italiaanse neofascist Stefano della Chiaie de strategie ven de spanning uit.
Blinde terreur
Toen het Portugese leger tijdens de Anjer-revolutie in Lissabon bij Aginter Press binnenviel vonden de soldaten een aantal documenten waarin de strategie van de spanning als volgt werd omschreven:
“Wij geloven dat de eerste fase in de politieke activiteit erin bestaat chaos te creëren in alle structuren van het regime. Twee vormen van terrorisme moeten die situatie in het leven roepen: blinde terreur – ongerichte aanslagen die veel slachtoffers maken – en selectieve terreur, de eliminatie van bepaalde personen. De vernietiging van de structuur van de democratische staat moet zoveel mogelijk gebeuren onder de dekmantel van communistische activiteiten. Vervolgens moeten we in actie komen binnen het leger, de gerechtelijke macht en de Kerk om de publieke opinie te bewerken, een oplossing aan te dragen en de onmacht van het bestaande legale apparaat duidelijk te maken.”
“Dat houdt dus ook een fase in van infiltreren van, het informatie verzamelen over en het uitoefenen van druk door onze kaders op het vitale zenuwstelsel van de staat. Van dit alles moet zo een psychologische druk uitgaan op onze vrienden en vijanden, dat een stroom van sympathie op gang komt voor ons politiek orgaan en de publieke opinie moet dermate gepolariseerd worden dat wij gepresenteerd worden als het enige instrument voor redding van de natie. Het is evident dat de beschikking over grote financiële middelen een voorwaarde is voor het kunnen uitvoeren van dergelijke activiteiten.”
Tijdens een bijeenkomst in Madrid In 1969 van de internationale neo-nazi-organisatie Nouvel Ordre Européen stond de strategie van de spanning op de agenda. In een aangepaste versie werd ze daar als volgt omschreven:
“Infiltreren bij extreem-links, aanslagen provoceren en extreem-links doen veroordelen voor acties die het niet gedaan heeft. Het uiteindelijke doel is een nationale opstanding in Italië op gang te brengen en een sterke macht zoals die van de (toenmalige) Griekse kolonels te installeren.”
Aan de bijeenkomst in Madrid werd deelgenomen door een aantal organisaties die in 1975 mede op uitnodiging van Emile Lecerf en Francis Dossogne te gast waren in het kasteel van baron de Bonvoisin in Maizeret: de Italiaanse MSI, Ordine Nuovo, de Franse Parti des Forces Nouvelles, het Britse National Front en het Spaanse Fuena Nueva. Jacques Borsu kennen we als ex-lid van Jeune Europe, huurling in Afrika en medestander van huurlingenleider Bob Denard en leider van de neo-nazi-organisatie Parti Européen.
Samen met de VMO organiseerde Borsu trainingskampen in de Ardennen en in Bonheiden. Tijdens het groot VMO-proces van 1981 stond Borsu samen met de privé-militie van Bert Eriksson terecht. Emile Lecerf collaboreerde tijdens de Tweede Wereldoorlog met de nazi’s, speelde een sleutelrol in de extreem-rechtse organisaties Mouvement d’Action Civique en Jeune Europe, maar geniet vooral bekendheid als hoofdredacteur van Nouvel Europa Magazine en motor achter de NEM-clubs, die in een rapport van de Brusselse BOB genoemd worden in verband met de plannen tot staatsgreep uit 1973.
Florimond Damman was een van de bezielers van de Ligue Internationale de la Liberté de voorloper van de WACL en van de Union des Féséralistes Européens van Otto von Habsbourg. Bernand Mercier, een intimus van majoor Bougerol, was lid van het directiecomité van het CEPIC en wordt in die hoedanigheid genoemd in de nota van de Staatsveiligheid uit 1981. Over de financiering van Nouvelle Europe Magazine door het CEPIC. Mercier beweegt zich graag in internationaal extremistisch vaarwater. Hij is ook beheerder van het door de Bonvoisin opgerichte Instituut Européen de Développement.
De Bende van Nijvel
De zaak wordt helemaal bizar als we vaststellen dat twee van de vijf Belgen die op de ledenlijst van P7 figureren, Töttösy en Pons, toevallig ook lid zijn van de Académie Européenne de Science Politiques, een geheim genootschap dat tot aan zijn dood geleid werd door Florimond Damman en waarin we ook figuren tegenkomen als Benoît de Bonvoisin, Vanden Boeynants, Otto von Habsbourg, Walter Kunnen, Giulio Andreotti, graaf Alain de Villegas, WNP-advocaat Vincent van den Bosch en de Franse advocaat Jean Violet.
Vijf jaar geleden werd deze Académie in verband gebracht met het schandaal van de snuffelviegtuigen. Door betrokkenen werd toen zelfs geopperd dat de Académie Européenne wel eens de Europese Loge Propaganda Uno zou kunnen zijn. En daar begint het inderdaad op te lijken.
Gladio
Vorige week raakte bekend dat de geheime structuur onder codenaam Gladio ook nog eens gecoördineerd wordt door de NAVO en dat de generale staf van het Belgisch leger verantwoordelijk is voor die coördinatie. Defensieminister Coëme viel uit de lucht. Sinds 3 jaar is hij de grote baas van het leger en al die tijd had hij nog nooit van Gladio gehoord. Prompt beval hij de generale staf een diepgaand onderzoek. Coëme wil vooral weten of deze parallelle structuur iets te maken heeft met de Bende van Nijvel. Goeie vraag, want de meeste speurders in het Bendeonderzoek gaan ervan uit dat de Bende-terreur het werk is van een Belgische variant van de Italiaanse P2.
Bron » Humo | 15 November 1990