Interview Fons van Rie

Inleiding

Als gast van twintig leerde commissaris van de gerechtelijke politie Fons Van Rie in de prehistorie begin jaren ’60 bij de GP van Gent op straat naar de schoenen van de mensen kijken om er verdachten uit te pikken. Als commissaris in Aalst werd zijn leven overhoop gegooid toen de Bende van Nijvel daar op 9 november 1985 aan de Delhaize acht mensen vermoordde. Als mede oprichter van de Nationale Brigade van de gerechtelijke politie moest hij ermee leren leven dat die elite nooit het ‘Belgische FBI’ zou worden.

En als directeur van de Algemene Politie Steundienst APSD werd het zijn lust en zijn leven om luiaards buiten te zwieren. Tot hij deze zomer zestig werd, en zelf opstapte. Wat doet een topspeurder van het enige team dat ooit resultaten boekte In het onderzoek naar de Bende van Nijvel als hij met pensioen is? Van Rie leest, wandelt, fietst, is tot keukenknecht van zijn vrouw gepromoveerd en hij praat in 1999, als eerste Bendeonderzoeker, vrijmoedig met journalisten van het weekblad Humo.

Fons Van Rie

Fons Van Rie

“Ik ben altijd een buitenbeentje geweest. Je moet kiezen in het leven. Ik heb het nooit verder geschopt dan eerstaanwezend commissaris eerste klasse. Nu heet dat afdelingscommissaris. Maar ik ben een vrij en onafhankelijk man gebleven. Op mijn afscheidsfeest bij de APSD in de Koningsstraat in Brussel had ik maar twee collega’s van de gerechtelijke politie uitgenodigd. De ene met heel mijn hart, dat was Jaak Raes, de nieuwe adjunct-commissaris-generaal van de GP. De andere heb ik beleefdheidshalve geïnviteerd, namelijk de nieuwe commissaris-generaal Gerald Hautcoeur.”

“Ik heb nooit met hem samengewerkt maar ik vind het ongepast dat de minister van Justitie in deze tijd het Vlaams Blok de kans geeft om te scoren door een Franstalige te benoemen aan het hoofd van een korps van twaalf- tot vijftienhonderd man van wie de meesten Vlamingen zijn. Hautcoeur heeft toen een afscheidsspeech gehouden in het Frans! Ik vind dat een kaakslag voor al die Vlaamse politiemensen die zich inzetten voor hem. Hij is benoemd door Tony van Parys op voordracht van de procureurs-generaal, en hij is een tweede Christian de Vroom.”

Een gesprek met Fons Van Rie

De Vroom is tweetalig. Waarom vergelijkt u ze dan?

“Ik heb het over zijn mentaliteit. Hautcoeur is vriendelijk en joviaal, maar hij verandert om de haverklap van idee. Zo ging hij er op de vergadering van de raad van bestuur van de APSD mee akkoord dat ik bij mijn pensioen opgevolgd zou worden door rijkswachtkolonel Robert Monnoyer. Terug op zijn kantoor schreef hij de minister meteen dat hij het er niet mee eens was dat een rijkswachter mijn plaats overneemt. Waarvoor dient een vergadering dan? Verdedig je standpunt daar en niet nadien. Als je dat op dat niveau niet durft! We zijn in 1999. In 2001 hebben we een federale politie en moeten ze wel samenwerken! De jurist Jaak Raes zou een uitstekende keuze geweest zijn.”

“Hij heeft de aftandse School voor Criminologie en Criminalistiek uitgebouwd tot een dynamisch opleidingscentrum voor de leden van de gerechtelijke politie. Hij zet zich dag en nacht in, is tweetalig en efficiënt. Ik had gehoopt dat ze hem hadden durven benoemen tot commissaris-generaal, hoewel hij nog heel jong is, veertig. Maar andere motieven hebben door gewogen.”

“Vooral de magistraten willen hun invloed behouden in dat korps, dat ze zoveel jaren beschouwd hebben als hun soldaten en hun knechten. Ik heb mijn afscheid ook in Aalst gevierd, waar ik al meer dan tien jaar weg was. Ik wilde de speurders van het Delta-team niet vergeten, waarin rijkswacht en gerechtelijke politie samen het onderzoek gedaan hebben naar de Bende van Nijvel.”

“Als je het over een team hebt, dan is Delta één van de mooiste voorbeelden. Beter kan het niet. Het is jammer dat substituut Willy Acke, die het Bendedossier in Dendermonde beheerde, zo jong overleden is. Die was zeer bekwaam en zeer gemotiveerd, en hij was een levende computer, die het dossier uit zijn hoofd kende. We hadden Freddy Troch als onderzoeksrechter, Rik Van de Putte als advocaat-generaal bij het Hof van Beroep, kolonel Arsène Pint bij de rijkswacht voor het gebied Gent, en kolonel Eric Sack voor het district-Dendermonde.”

“Wij hebben alles mogen onderzoeken wat we nuttig vonden. Troch stond daar samen met Acke borg voor. De onderzoeksrechter was erbij als we ’s ochtends om vijf uur huiszoekingen deden. Voorbeeldig. En dan hoor je op die zogenaamde Tweede Bendecommissie in het Parlement vertellen dat onze Deltaspeurder BOB’er Vermeersch een spion zou zijn van de omstreden rijkswachtkolonel Lhost! Een beetje respect, asjeblieft.”

“Er is nooit een kink in de kabel gekomen in onze ploeg. Soms werden we om drie uur ’s nachts uit bed gebeld en niemand morde. In 1986, het jaar na de bendeoverval, had ik achthonderd overuren. Ik was niet de enige en ik wil er niet over klagen. Maar toen ik naar de begrafenis van de moeder van een collega ging, gaf de hoofdcommissaris me een uitbrander omdat ik geen toestemming gevraagd had. Toen heb ik me voorgenomen dat niemand nog ooit wat aan mij te zeggen zou hebben.”

De aanslag in Aalst

“Ik was niet van dienst op 9 november 1985, de dag van de Bende-aanslag in Aalst. Ik had mijn vrouw beloofd met haar naar een concert van Nana Mouskouri te gaan, en tijdens de pauze hoorde ik wat er gebeurd was. Ik ben onmiddellijk naar de Delhaize gereden. Het was ontzettend. De slachtoffers lagen er nog toen ik aankwam. Allerlei hoogwaardigheidsbekleders liepen daar rond, onder wie de gouverneur. Het afgrijzen stond op hun gezichten te lezen. De inmiddels overleden hoofdcommissaris Lenaerts en zijn gedoodverfde opvolger Roger De Brone stonden daar in hun regenjas wezenloos voor zich uit te kijken. In die cruciale fase van het onderzoek was iedereen zijn best aan het doen zonder goed te weten wat eigenlijk het beste was.”

“Het was inderdaad een situatie van ‘waar beginnen we aan’. Er stond een hevige wind. Er was met zwaar kaliber gevuurd. De hulzen, kogels en proppen waren alle kanten uitgewaaid. Je kon nooit meer uitmaken waar de munitie precies terechtgekomen was en waar de schutters hadden gestaan. Er was enorme wanorde. Mensen van de gemeentepolitie kwamen met hagel in hun handen bij mij: ‘Meneer, wat moeten we daarmee doen.’ Niemand had er zicht op wat er dringend diende te gebeuren. Hoe we zulke gewelddadige feiten moesten aanpakken was ons in onze opleiding nooit bijgebracht.”

“Allerlei politiemensen die niet van dienst waren, kwamen spontaan hulp aanbieden. We hebben nog diezelfde avond een dozijn patrouilles uitgestuurd om Aalst, Ninove en de verschillende uitvalswegen en omgeving uit te kammen of er nergens gestolen auto’s stonden. Wil je geloven dat ik nachten heb liggen dubben of niemand van ons iets over het hoofd gezien had? De eerste week kreeg ik mensen en voertuigen zoveel ik wilde. Op de achtste dag gingen de andere officieren bij de hoofdcommissaris hun beklag doen omdat ze hun job niet konden doen. Men kon niet beslissen wat er belangrijk was: de kantschriften in verband met faillissementen, of een dossier waar het hele land van op zijn kop stond.”

“Het gevolg was dat ik een maand na Aalst nog maar zes mensen en een auto kon inzetten. Wonder boven wonder heeft de BOB van Dendermonde toen de sigarettendiefstal van Lokeren opgehelderd, waarbij de bende De Staerke te voorschijn kwam. Ook deze zaak speelde zich af in een Delhaize, en de teruggevonden wagen was eigenaardig verbouwd, net als de Bende-auto’s. Onderzoeksrechter Leo Tas heeft onze aandacht daarop gevestigd, en zo is het Delta-team ontstaan. Ik heb rijkswachtkolonel Sack, die de leiding had over de BOB-speurders van Lokeren, gevraagd of we samen mochten werken. Het was meegenomen dat zijn baas Arsène Pint goed opschoot met mijn baas Rik Van de Putte, en het kwam voor elkaar.”

“Ik ben Sack nog altijd dankbaar. We mochten intrekken in de rijkswachtkazerne van Dendermonde, toen een bouwwerf. Wij hadden plaats zat bij de gerechtelijke politie van Aalst, maar hoofdcommissaris Lenaerts wilde Delta niet in huis. Dat was verantwoordelijkheid nemen en dat was hij niet gewend. Zijn job was ervoor te zorgen dat alle kantschriften netjes uitgevoerd werden, zodat de substituten geen klachten hadden. Sack en ik zijn begonnen met duidelijke afspraken: wat willen we, hoe gaan we het aanpakken, en wat is het einddoel? We hebben de collega’s van Lokeren eerst ingewerkt in het dossier. Alles moest op fiche.”

“We zaten in de beginperiode van de informatica, en dus vroeg ik mijn hoofdcommissaris om een computer, zelf had ik er geen, want ze hadden hem nodig in Aalst. Lenaerts schoof de vraag door naar commissaris-generaal Roger Moens, de grote baas van de gerechtelijke politie, en die zegde: ‘Fons Van Rie is te veel rijkswachter om eerlijk te zijn. Hij krijgt van mij nooit een tekstverwerker.’ Ik heb er dus geen gekregen. Eind januari ’88 ben ik bij Delta opgestapt, en drie maanden later stond die computer er. Toen moesten alle gegevens van twee jaar speurwerk worden overgetikt.”

Wat bezielde Moens?

“Hij had een hekel aan rijkswachters en hij wilde hun dus zeker geen materieel van zijn GP ter beschikking stellen. Vergeet ook niet dat het dossier van de Bende van Nijvel eigendom van Brussel was. De Brusselse commissaris Frans Reyniers heeft altijd gedacht dat hij de zaak zou ophelderen. Hij deed de coördinatie van de crisiscel voor de Bende, die al bestond voor de aanslag in Aalst. Maar opeens kwamen die provincialen van Aalst en Dendermonde huiszoekingen doen in hun aquarium, bij mensen die zij kenden, en daar hadden ze in de hoofdstad problemen mee.”

“Al die collega’s-speurders van Brussel hadden informanten die beschermd moesten worden. Wij in Aalst kenden dat niet. Wij werkten vooral op basis van kantschriften die we kregen van de parketten van Dendermonde en Oudenaarde. Dat waren de domste opdrachten eerst: erfeniskwesties, en het weekblad Kwik in beslag nemen omdat er op de cover vrouwen in vleeskleurige maillot stonden. Of we werden in plaats van de gemeentepolitie of de veldwachter op een boer afgestuurd die de olmen rond zijn wei had omgehakt, gewoon omdat een magistraat een of andere burgemeester een plezier wilde doen.”

Leven ondersteboven

“Dat het zover gekomen was, lag ook aan de gerechtelijke politie zelf. Om met respect behandeld te worden, moet je respect afdwingen. En dat was niet de eerste zorg. De mentaliteit was veeleer: laat mij met rust en ik laat u met rust. Zo had de hoofdcommissaris het in de herfst van 1985 geen goed idee gevonden, om in de weekends patrouilles van de rijkswacht en de gemeentepolitie aan de warenbuizen te zetten. Ik had daarop aangedrongen nadat de Bende de Delhaize van Overijse en Eigenbrakel had overvallen. Maar nee, bewaken, dat was onze job niet. ‘Waarom hebben we dan kogelvrije vesten en riotguns’, vroeg ik. Het draaide altijd om de overuren: wie zou dat betalen? Twee weken hebben we patrouilles mogen doen. Toen werden ze afgeschaft, en veertien dagen nadien sloeg de bende toe in Aalst.”

“Die nacht is mijn leven ondersteboven gegooid zoals dat van vele mensen. Voor mij omdat ik voor het eerst in aanraking kwam met de georganiseerde misdaad. De schellen zijn toen van mijn ogen gevallen. De wereld van de criminaliteit van Brussel is voor mij opengegaan, en ik heb beseft dat wij in de provincie nog zo geen stommeriken zijn, want wij hebben toch maar die bende De Staerke opgekuist. Terwijl ze dat in de hoofdstad veel eerder hadden kunnen doen. Die clan had een palmares van autodiefstallen, sigaretteninbraken en hold-ups. Waarom hebben ze daar de boerkes van Dendermonde voor nodig gehad?”

Het kwam tot aanvaringen met uw collega’s in Brussel?

“Aan de lopende band. Hoofdcommissaris Frans Reyniers wilde niks met ons te maken hebben. Ooit nam ik deel aan een vergadering van de Bende-crisiscel onder de leiding van procureur des Konings Jean Deprêtre van Nijvel. Die wilde een aantal van die immense nomadenkampen in het Brusselse, onder meer in Anderlecht, laten omsingelen en er huiszoekingen laten doen.”

“We hadden niks tastbaars, dus was ik daar tegen en ik zei dat ook. Ik was nog niet in Dendermonde of ik werd dringend bij procureur Guido De Saeger geroepen om verhoord te worden over mijn onbeleefdheid tegenover zijn ambtgenoot van Nijvel. Ze hadden zelfs al iemand anders uitgekozen om de volgende vergaderingen bij te wonen. Die behoorde niet eens tot het Delta-team maar moest ons toch vertegenwoordigen op de volgende crisisvergaderingen. Begrijpe wie kan.”

“Sommige magistraten beseften niet dat je geen honderd politiemensen mag inzetten als je niet de minste specifieke informatie hebt. Dat werkt zo demotiverend … Het is niet omdat het ‘maar politiemensen zijn’ dat je ze hun tijd mag doen verliezen. Ik heb me altijd verzet tegen mammoetoperaties. Je moet weten wat en waar je zoekt. En ze zijn ondemocratisch. Je mag volgens de wet alleen een huiszoeking doen bij iemand over wie er ernstige aanwijzingen zijn dat hij betrokken is bij de feiten. Als de politie het vandaag bij zigeuners doet, waarom dan morgen niet bij journalisten, en overmorgen bij politici?”

Brussel, de pest

Commissaris Van Rie wil er liever niet meer op ingaan, maar het is bekend dat het Delta-team voortdurend botste op de Brusselse intriges. Commissaris-generaal Moens had twee dauphins, de GP-commissarissen Christian De Vroom en Frans Reyniers, maar er was maar één troon. Volgens een goed ingelichte bron spraken Roger Moens en Reyniers soms een maand niet met elkaar. Het ging naar verluidt zover dat de gewezen achthonderdmeterloper wilde dat de Delta-speurders een huiszoeking deden achter de rug van zijn medewerker, Frans Reyniers.

“Brussel was de pest van de gerechtelijke politie. Justitie heeft altijd een slechte naam gehad door de arrogantie van de hoofdstad. Ik hou niet van veralgemeningen, er zit daar zeker een pak puike speurders, zowel bij de criminele als bij de financiële recherche, maar de potentaten verpesten er de sfeer.”

Uw Delta-collega Sack had het in de tweede bendecommissie over de ‘etterbuil die moest worden weggesneden’, en hij noemde de toenmalige commissarissen Yves Zimmer, Georges Marnette en Reyniers.
“Een grote fout die Frans Reyniers, Yves Zimmer, George Marnette en ook Christian De Vroom gemaakt hebben, is dat ze hun contacten met hun tipgevers bleven onderhouden toen ze zelf bevorderd werden tot officier. Laat dat toch over aan de inspecteurs. En verplicht die om hun informant met twee te runnen, zoals voorgeschreven in een omzendbrief van de minister van Justitie.”

“Dat is voor hun eigen veiligheid, maar daar houden sommige collega’s niet van. Daar kon ik zo kwaad om zijn. Als je een speurder vraagt wat een tipgever heeft bijgebracht is het antwoord maar al te vaak: ‘Nu niks, maar volgende keer misschien wel.’ Je zou hem aan het eind van de maand zijn salaris moeten terugvragen! Waar zijn we mee bezig?”

“Ik ben niet bij de politie gegaan om een boek te schrijven over wat ik allemaal van iedereen weet, maar om daders voor de rechter te brengen met een solide dossier. Maar hoe kun je als officier een inspecteur die hele dagen plezant in de kroeg zit met zijn informanten een standje geven als je zelf nog met hen gaat lunchen? En als je met hen omgaat omdat ze je aan goedkope reistickets kunnen helpen, aan een designkostuum tegen groothandelsprijs, een sportwagen, of een toffe mokke, word dan liever zelf crimineel. Wie runde Jadot, een tipgever die op de zwarte lijst stond, bij de rijkswacht? Een eerste wachtmeester! En bij ons, bij de gerechtelijke politie? Commissaris-generaal De Vroom.”

Is het door die botsingen met Brussel dat u begin 1988 ontslag nam uit het Delta-onderzoek, lang voor het dossier werd overgeheveld van Dendermonde naar Jumet?

“Nee. Ik wil alleen investeren in iets waarin ik vooruitgang zie, en die was er niet meer. Ik kon niet verder met de clan-De Staerke en ik kreeg het gevoel dat ik mijn tijd verloor.”

U had toch nog van alles kunnen doen? Bijvoorbeeld: uitzoeken waar in Frankrijk Johnny De Staerke in de zomer van 1985 een trainingskamp had gevolgd waarvoor hij zijn schedel had kaalgeschoren, zoals een getuige beweerde? En de dokter identificeren die er waarschijnlijk getuige van is geweest dat de Bende van Nijvel de kluis van de Delhaize van Aalst samen met wapenonderdelen in het kanaal Brussel-Charleroi in Ronquières dumpte. Zo verschrikkelijk veel Franstalige artsen met extreem-rechtse criminele connecties lopen er toch niet rond?

“Ik had geen enkele voeling met extreem-rechts en beschikte over te weinig achtergrondinformatie om in die richting nuttig werk te doen. Ik vond dat het ogenblik gekomen was om te zeggen: ‘dit en dat moeten we nog verder uitbenen, maar hebben we daar nog een cel voor nodig? Kunnen we dat niet met vier of vijf man?’ Het team dat in Jumet het Bende-onderzoek voortzet, heeft het omgekeerde gedaan, zij hebben naar aanleiding van de tweede Bende-commissie honderd bijkomende speurders gerekruteerd voor wie er geen plaats was en geen werk. Er waren er zelfs bij die nooit het dossier hadden gezien en die het nog moesten beginnen lezen!”

“Bezigheidstherapie is iets voor gehandicapten, niet voor vitale flikken. Ik heb nooit begrepen wie daar baat bij vindt. De overheid zou de moed moeten hebben om de families van de slachtoffers rond de tafel te brengen en toe te geven dat ze gefaald heeft. De overheid zou ook moeten zeggen waarom ze gefaald heeft, maar kan ze dat? Er zijn al twee onderzoekscommissies geweest, en ze komen er nog altijd niet uit. Ze zou ook moeten zeggen welke maatregelen ze neemt om te vermijden het ooit nog tot zo’n mislukking komt, maar kan ze dat?”

“Het welslagen van veel dossiers hangt nog altijd af van de magistraat die toevallig van dienst is. Een boel politiemensen in Brussel en in de provincie brengen een zaak pas aan als ze horen dat deze of gene op kantoor is, omdat ze bang zijn dat een andere magistraat er toch niks van terechtbrengt. Dat is menselijk, maar het zou niet mogen. Gooi de onbekwamen er toch uit! Ik ben ook niet de enige die zegt: zet de helft van de gerechtelijke politie aan de deur, en de prestaties blijven nagenoeg hetzelfde. De andere helft teert gewoon op het werk van de rest.”

“De overheid zou er ook voor moeten zorgen dat er moderne middelen ter beschikking staan van de mensen die ingeschakeld moeten worden als er nog ooit zulke gewelddadige aanslagen zouden gebeuren. Maar ik vrees dat zelfs dat niet evident is. Want het gaat niet om een potlood en een gom maar om informatica, DNA, een goed draaiend ballistisch lab.”

“Wij bij Delta hadden niet eens een computer, en we zaten met de erfenis van het verleden, van al die foute wapenanalyses die bij de eerste misdaden van de Bende gebeurd zijn. Ik zou zeer graag de advocaat van de verdachten zijn als die ooit gevonden worden, want dan pak ik al die expertises één voor één aan en ik betwist ze tot in het Hof van Cassatie en desnoods voor het Europees Hof in Straatsburg.”

Nationale ramp

“Nu zijn we beter af. We hebben een Nationaal Instituut voor de Criminalistiek en de Criminologie, maar toch mag elke onderzoeksrechter nog altijd zijn favoriete expert kiezen. Waarom investeren we dan zoveel miljoenen in dat Instituut? Waarom verplichten we de magistraten van de zeventien gerechtelijke arrondissementen niet om het NICC in elk geval te consulteren, zodat de deskundigen weten wie welk forensisch onderzoek doet in België.”

“Zo kunnen ze tenminste een gegevensbank van alle gerechtelijke expertises samenstellen en er na verloop van tijd een kwaliteitslabel aan koppelen. Zodra je drie wetenschappelijke analyses van eenzelfde kogel krijgt, is het onderzoek om zeep. Want het leidt tot twijfel, en dat werkt in het voordeel van de verdediging. In elk dossier van driehonderdduizend bladzijden zoals dat van de Bende zitten fouten. Wij hebben ons bij Delta keihard ingezet, maar ook wij zijn mensen, ook wij zullen sommige zaken niet of fout op papier hebben gezet.”

Houdt het dossier van de Bende u nog steeds bezig?

“Ik heb de droefste herinnering aan dat dossier. Onder meer omdat wij destijds de families van de slachtoffers niet hebben begeleid. Ik geef dat eerlijk toe: fout. Maar gewoon niemand heeft daar toen bij Delta aan gedacht, en niemand heeft er ons op gewezen. Nu zouden we dat wel doen. We hebben die mensen niet op een professionele manier opgevangen. Wij waren in 1985 dievenpakkers.”

“We zijn politiemensen en geen maatschappelijk werkers, maar nu zouden we in ons team deskundigen opnemen die voor de psychologische en sociale begeleiding van de nabestaanden kunnen zorgen, en als het moet van de speurders, want ook die kunnen kraken. Maar op het stuk van het onderzoek hebben we alles gegeven, mekaar gesteund en opgejut. Het is gebeurd dat we ’s ochtends om vier uur vertrokken en pas twee dagen later van onze opdrachten thuiskwamen. Iedereen die bij Delta gewerkt heeft, mag daar fier op zijn.”

Wat denkt u nu over de bende van Nijvel?

“We weten er niets van. Niets. Ik denk zelfs dat een deel van de politie blijft zweren dat het maar om gewone criminaliteit gaat. Dat kan er bij mij niet in. Het is toch te flagrant wat er in 1985 gebeurd is. Welke gangster schiet niet alleen mensen neer die hem voor de voeten lopen als hij een warenhuis wil overvallen, maar zoekt ook een vader en zijn dochtertje die in een uithoek van het parkeerterrein in hun auto zitten te wachten, om ze af te maken?”

In Jumet wordt nog altijd aan de zaak gewerkt. Gelooft u er nog in?

“Nee. Om praktische redenen, hoe hard de speurders zich daar ook inzetten. In 1985 is het laatste feit gebeurd, dus verjaren de bloedbaden van Overijse, Eigenbrakel en Aalst in 2015. Als je ziet dat het proces Dutroux nu al naar 2001, 2002 wordt verschoven, terwijl daar tenminste een dader geïdentificeerd is, dan moet ik daar toch geen tekening bij maken? Ik vrees dat het dossier van de Bende van Nijvel nooit voor een Hof van Assisen komt, wat alle ministers van Justitie ook mogen zweren. Een van de grote oorzaken dat het zo uit de hand kon lopen is dat er geen nationaal parket was.”

“Nu hebben we nationale magistraten en een nationale brigade bij de gerechtelijke politie, maar wie zal bijvoorbeeld een huiszoeking gelasten als je ook geen nationale onderzoeksrechters in je team hebt? En die zijn er nog altijd niet. Volgens mij is het dossier van Jumet om al die redenen een nationale ramp. En als ik eens hardop mag dromen: stel dat ik nu, anno 1999, in een box aan het Zuidstation twaalf wapens zou vinden die de Bende van Nijvel gebruikt heeft bij haar aanslag in Aalst.”

“Op die wapens zouden vingerafdrukken zitten en toevallig zijn die allemaal van mensen met een strafblad, die we dus kunnen identificeren en oppakken. Alles zit honderd procent mee, maar dan beginnen de problemen pas. Want hoe kunnen we bewijzen dat die vingerafdrukken juist dateren van die verschrikkelijke avond van 9 november 1985, en niet van een dag of tien jaar later? Hoe kunnen we de jury overtuigen dat X, Y of Z er precies om 19.30 uur die nacht mee gevuurd heeft?”

Wie pakt De Staerke?

“Een soortgelijk probleem hadden we met onze hoofdverdachte, Johnny De Staerke. Die was volgens zijn vriendin en haar dochtertje in de late namiddag van de feiten in de Delhaize in Aalst geweest, en nog diezelfde avond had ze hem een zware koffer helpen wegbrengen naar de broer van zijn vriend, die dat bevestigde. De volgende dag waren ze die valies gaan begraven in het Hallerbos in Pepingen.”

“De Staerke ontkende in alle toonaarden, tot we de koffer gevonden hadden. Toen beweerde hij dat er juwelen en documenten in gezeten hadden, maar diverse labs in Wiesbaden en Londen ontdekten kruitsporen. De labs bewezen dat er wapens in gezeten hadden waarmee geschoten was, maar ze konden niet precies bepalen wanneer. Waar sta je dan?”

Hebt u in de loop van het onderzoek ooit gedacht: nu zijn we er?

“Nooit. Ik heb altijd geweten dat Philippe ‘Johnny’ De Staerke een schakel was in het systeem van de Bende van Nijvel, maar nooit welke. Je had in ziin bende Leopold van Esbroeck, een rare snuiter die de gerechtelijke politie van Brussel manipuleerde …”

Van Esbroeck ontkent dat.

“Pfft. Ik heb hem dag en nacht verhoord. Popolino spuwt verhalen aan de lopende band. Zijn ze waar? Zijn ze niet waar? Wie zal het zeggen? Hij was een gokker, liep overal in en uit, en hij had aan twee woorden genoeg om een heel boek te vertellen. Hij kent het criminele milieu van de hoofdstad op zijn duim.”

“Dan had je de autodief Dominique Salesse, een gewiekste gentleman-gangster; Alain Moussa, die je voor alles kon inzetten, een zeer agressieve figuur, die in een psychiatrische inrichting werd opgesloten, en tot slot had je Johnny zelf. Hij behoorde tot een clan mannouches, zwervers over het hele continent die elkaar geregeld ontmoeten. Hij en zijn familie waren verdacht in tientallen dossiers, vooral in België, maar ook in Marseille.”

Een maand voor Overijse zou hij in de Franse havenstad een geldtransport overvallen hebben.

“Waar springstof gebruikt werden. Maar in die zaak is hij nooit veroordeeld. Ik blijf er nog altijd bij dat De Staerke behoort tot de mensen die op een of andere manier te maken hebben met de Bende van Nijvel. Dat is mijn aanvoelen als politieman. Maar je moet dat kunnen bewijzen. Dit is democratie. En De Staerke weet dat. Hij is zo geraffineerd dat hij zegt: ‘Oke, ik heb het gedaan, breng mij voor het Hof van Assisen.’ Omdat hij die bekentenis daar toch weer intrekt en heel goed weet dat wij ze niet onweerlegbaar kunnen hardmaken.”

Een lijdensweg

De gepensioneerde topspeurder uit het Bende-onderzoek, commissaris Fons van Rie van de gerechtelijke politie van Aalst, heeft een hekel aan mensen die het opgeven. Dat hij begin 1988 zelf opstapte uit de Delta-cel voor de aanslag van de Bende van Nijvel op de Delhaize definitief was opgehelderd, beschouwt hij niet als een forfait. Integendeel.

“Bij Delta blijven zou betekend hebben dat ik het opgaf. Ik kon gewoon niet meet vooruit in het spoor van de Bende-De Staerke, die volgens ons onderzoek met de overval in Aalst te maken had. Net op dat moment was de liberaal Jean Gol als minister van Justitie naar Amerika gegaan en hij stelde fondsen ter beschikking om een Belgisch FBI op te richten, een nationale brigade bij de gerechtelijke politie. Dat was hoog gegrepen maar ik stond erachter omdat je de georganiseerde misdaad niet kunt aanpakken vanuit zevenentwintig gerechtelijke baronieën.”

“Ik zag er een instrument in om efficiënt te kunnen riposteren als er ooit nog een Bende van Nijvel zou toeslaan. Voor mij was dat de beste manier om het onderzoek voort te zetten. Ik heb mijn kandidatuur gesteld en ze besproken met commissaris-generaal Roger Moens, de grote baas van de GP. Die zei: ‘Vergeet het. Dat komt er toch nooit, want ik heb geen zin om daar chef van te spelen.'”

“Moens was in zoiets niet geïnteresseerd. Er wordt vaak gekapt op zijn opvolger Christian De Vroom, maar De Vroom heeft een erfenis gekregen die verschrikkelijk was. Het probleem van de gerechtelijke politie was dat er altijd twee chefs waren, de magistraten en de hoofdcommissarissen, en de ene stak zich weg achter de andere. Moens heeft dus wel verzachtende omstandigheden. In de tien jaar dat hij commissaris-generaal was, heeft hij in elk geval veel brieven geschreven om meer personeel te krijgen, maar de ministers van Justitie en de procureurs-generaal reageerden daar weinig of niet op.

De nationale brigade van de gerechtelijke politie is er toch gekomen, Moens of geen Moens?

“Dat ‘Belgische FBI’ is gestart in februari 1988 met een tafel en een bureau voor zesenveertig medewerkers. Moens had de leiding van de ploeg, maar mijn Franstalige collega Gerard Fabrot en ik stonden in voor het dagelijks beheer. Wij zijn overal moeten gaan schooien om meubelen, voertuigen en zelfs om papier, want de secretaresse mocht dat niet bestellen. Want Moens …”

“Ik heb drie maanden niet meer met de commissaris-generaal gepraat omdat hij mij buiten gegooid had toen ik mijn beklag ging maken. Ik heb nooit met hem kunnen opschieten. Weet u wat mijn eerste incident met Moens was? Op een bepaald moment zei ik op een vergadering in Leuven: ‘Eigenlijk moet je gestraft of ziekelijk zijn om op het commissariaat-generaal te willen werken.’ Dat had ik niet zelf bedacht, ik herhaalde alleen maar wat anderen tegen mij gezegd hadden. Ik was nog niet terug in Brussel, of ik moest dringend verhoord worden.”

“Toen ik weigerde, stormde Moens naar beneden. ‘Wat denk je wel!’ Ik zei: ‘Zullen we eens tellen hoeveel van uw medewerkers nog met open armen ontvangen zouden worden als ze morgen terug willen naar hun eigen brigade? Je hebt aan zijn hand genoeg. Ze zijn hen overal liever kwijt dan rijk.'”

“Zo zat er een eerstaanwezend commissaris eerste klas fiches te maken van gestolen voertuigen in België, met hun chassisnummer. Wat is daar de meerwaarde van? Die gegevens zitten allemaal al in de computer. ‘Ja maar, antwoordden ze als je daar kritiek op had, ‘wij zijn dat zo gewend.’ Is dat een reden om zo’n duurbetaalde officier daarvoor in te schakelen? Dat was het beleid van Moens, de man die de nationale brigade uit de grond moest stampen.”

De 800 meter schelden

Hebt u uw kritiek ooit met hem besproken?

“Dat kon niet. Hij luisterde niet. Hij schold en hij tierde. Hij kende de noden van deze tijd niet. Misschien lagen we elkaar niet. Misschien wilde hij iemand die volgzamer was, die niet geloofde in vernieuwing, die niet geloofde in de waarde van medewerkers. En dat is voor mij de basis van alles. In het eerste, zeer negatieve verslag dat de vroegere hoofdcommissaris van Aalst Fons Deuvaert over mij opstelde stond dat ik te sociaal was en dat mijn medewerkers mij zelfs bij de voornaam mochten noemen. In zijn tweede rapport nam hij me kwalijk dat mijn mensen in de zomer geen das droegen en hun zonnebril tussen de knopen van hun hemd staken.”

En u had andere criteria?

“Wel ja. Bijvoorbeeld: een van mijn collega’s in Aalst werkte ‘na zijn uren’ bij een begrafenisondernemer, en na een tijd deed hij ook huwelijken. Ik heb die speurder daar eerst zelf over op het matje geroepen. ‘Ik moet mijn huis toch afbetalen?’ wierp hij tegen. Toen ben ik naar de hoofdcommissaris gegaan. Die zei: ‘Hij doet toch niemand kwaad?’ Dat was zijn mentaliteit. Laat mij met rust en ik laat u met rust. Oké, maar dan moet je niet de patron van een brigade willen worden en daar de pree van opstrijken. De gerechtelijke politie was in 1965 nog een voorbeeld van een opsporingsdienst in België, maar nu zijn er kleine, gemeentelijke commissariaten, zoals in Hamme, waar de boel beter draait dan bij de GP. Toch is Aalst geen onbelangrijk oord.”

“Bij de GP-brigade werken honderd twintig mensen. Dat klinkt enorm maar ze werken dan ook voor twee gerechtelijke arrondissementen, waarvan Dendermonde nummer vijf staat op de nationale hitparade van het grootste aantal dossiers. Statistieken zeggen niet alles, maar de speurders daar moeten in elk geval van wanten weten: Sint Niklaas is een kwaaie hoek, Lokeren-Zele zeker, en Aalst is ook niet te onderschatten. Ik heb de beste herinneringen aan de mensen met wie ik heb samengewerkt bij de gerechtelijke politie in Aalst.”

“Maar om honderdtwintig flikken in toom te houden moet je kaliber hebben. Het is toch een speciale wereld. Ik vergelijk hem altijd met die van de verpleegsters. Je ontmoet mensen in crisissituaties. Ik weet uit ervaring hoe zwaar dat weegt. Ik moest altijd stoom af laten na een huiszoeking of na een lang verhoor voor ik naar huis ging. Natuurlijk waren de dames daar niet gelukkig om. Ik zou wel willen, maar ik zou het niet anders kunnen. Ik hou van uitersten, van grenzen verleggen.”

Vond u die totale inzet ook bij de collega’s in de provincie, met wie u als nationale brigade moest samenwerken?

“Die zaten niet op ons te wachten. Als we een drugszaak of een reeks overvallen moesten ophelderen, kwam er altijd tegenwind en getouwtrek van de lokale brigade van de gerechtelijke politie, die meestal geen ti,id of mensen had om de klus te klaren en dus liever had dat de rijkswacht het dossier zou behandelen. Er was niet echt ambiance om ook na de diensturen te werken. Jonge mensen gaan liever squashen, dansen of bijverdienen. Je hebt heel veel nine-to-fivers bij de GP. Zo was de haven van Antwerpen in 1985 het jachtterrein van de gerechtelijke politie, maar vijf jaar later, in 1990, was die daar buiten gebonjourd, en niet omdat de rijkswacht hen de haven afgenomen heeft.”

“Maar ja, als je een bananenboot met coke uit Ecuador observeert kun je twaalf uur staan koekeloeren voor die arriveert, en dan nodig ik u uit om op zo’n cargo veertig kilo coke te gaan zoeken. Dat is allemaal zeer arbeidsintensief. Met andere woorden, zo’n opdracht van overuren. Ze is dus een investering van geld, tijd en energie en daar knelt het schoentje. Wij van de nationale brigade hebben het zien gebeuren dat de gerechtelijke politie van 1988 tot ’94 stelselmatig alle interesse voor alle grote dossiers verloor.”

“Dat is te wijten aan de hoofdcommissarissen van die tijd die hun nek niet uitstaken voor hun brigades. Overuren moeten betaald worden en je mensen moeten verzekerd zijn tegen gebeurlijke ongevallen. Het is ook de schuld van de magistraten, die de inspecteurs dubbel werk lieten presteren en nog eens lieten controleren wat de rijkswacht al gedaan had. Dat werkt allemaal niet motiverend.”

Dus dat was de sfeer in de provincie toen de drieëntwintigste brigade van start ging?

“Precies. Fabrot en ik zijn ons team in de arrondissementen gaan voorstellen. We werden bijvoorbeeld heel vriendelijk ontvangen door Christian De Vroom, die toen hoofdcommissaris van Charleroi was: ‘Altijd welkom, maar ik kan het hier alleen af,’ zei hij. Tot hij in 1990 doorkreeg dat hij carrière kon maken via de nationale brigade. Hij zag het niet meer zitten in Charleroi en hij is erin geslaagd – want je moet het toch maar kunnen – om twee bijkomende functies van adjunct-commissaris generaal van de gerechtelijke politie te laten creëren. Moens had al een adjunct, de illustere Albert Van der Zwalmen, die daar nog ergens rondloopt, en De Vroom wilde dezelfde functie.”

“Toen heeft de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie er de aandacht van de minister op gevestigd dat het taalevenwicht in dat geval verstoord zou zijn, want er zou dan maar een Vlaming tegenover twee Franstalige aan de top staan. Dus moesten er minstens twee in plaats van een adjunct bijkomen, en daarom heb je nu vier generaals aan de hoofd van de gerechtelijke politie, net als bij de rijkswacht, maar wel voor maar 1500 GP’ers, niet eens een tiende van het rijkswachtkorps.”

“Ze zullen zeggen dat ik kritiek heb uit jaloezie, want ik had ook mijn kandidatuur gesteld voor de functie van adjunct. Dat ging zo. De procureur- generaal van Gent zei: ‘Fijn dat je interesse hebt, je bent mijn man.’ Toen werd Marc Andelhof benoemd, omdat hij kon bridgen met de vrouw van de procureur-generaal en omdat er zogenaamd iemand nodig was met financiële bagage.”

Zo simpel lagen de zaken bij de GP?

“Inderdaad. Bij de rijkswacht is ook niet alles kits maar ze doen er tenminste wat aan. Als je ziet van hoe ver ze komen! Had de gerechtelijke politie in 1985 maar leiders gehad van het kaliber van generaal Willy De ridder, generaal Jacques Van Belle, en nog vele anderen, mensen met persoonlijkheid en visie. Visie, dat woord hadden ze bij de gerechtelijke politie nog nooit gehoord. Natuurlijk, de chefs van de GP beheren hun personeel en budgetten niet zelf. Dat doet het ministerie van Justitie, en wie het geld heeft heeft de macht, en de verantwoordelijkheid.”

“Het gevolg is dat de officieren en hoofdcommissarissen tot voor enkele jaren geen flauw idee hadden hoe ze een jaarlijkse begroting moesten opstellen. Niemand kende daar wat van. Dat is gelukkig fel verbeterd. De nieuwe generatie met mensen als Marco Van Laeren van de nationale brigade en de jongere hoofdcommissarissen weten wat ze willen, en ze maken het ook duidelijk. Want als je je nek niet uitsteekt, tel je niet mee. De enige andere methode is de hielen te likken van magistraten en politici. Dan maak je ook een kans. Dus heb ik vaak naast bevorderingen en benoemingen gegrepen. Maar ik weet tenminste waarom ik ze niet gekregen heb.”

Hebt u op uw tanden moeten bijten?

“Nee. Ik vond het aangenaam om verantwoordelijken die geen respect afdwingen te sarren. Ik kan boeken schrijven over mijn botsingen met zulke mensen. Als een chef degelijk werk van je wil en kritiek geeft, met argumenten, dan steekje daar wat van op. Maar als hij zegt: het is zo omdat ik het zeg, dan kan hij toch de pot op.”

Oproep 2020

U greep naast de functie van adjunct-commissaris-generaal, maar u hebt toch promotie gemaakt. Na uw avontuur bij de nationale brigade kwam u aan het hoofd van de gloednieuwe Algemene Politie Steundienst, de APSD, die de ondersteunende taken van de bestaande Korpsen overnam en met nieuwe initiatieven kwam, zoals het opsporingsprogramma van VTM, Oproep 2020.

“Puntjes op de i, dit was geen promotie, de gerechtelijke politie vond geen andere kandidaten. De toenmalige adjuncten De Vroom, Andelhof en Van der Zwalmen hebben feestelijk bedankt voor dit vergiftigde geschenk. Vooral omdat we toen in de aanloopfase waren van de vervanging van Moens, die met pensioen vertrok. Wat ‘Oproep 2020’ betreft, ik apprecieer heel erg dat de vroegere minister van Justitie Stefaan De Clerck die uitzending mogelijk heeft gemaakt, ondanks de druk van de universiteiten om er niet aan te beginnen en zeker niet met een commerciële omroep.”

“Ik was zelf zo conservatief dat ik dacht dat het een klus zou worden voor de VRT, want informatie behoort tot hun taken. Maar Filip Voets, een bekwaam journalist, kreeg geen middelen van zijn omroep. Hij moest altijd maar weer gaan discussiëren met zijn directeur en kon gewoon geen waardevol voorstel doen. Op die manier kun je niet werken. ‘Oproep 2020’ is goed omkaderd, de medewerkers leveren prachtig werk, en het programma is helemaal niet ontspoord in sensatiejacht zoals de critici hadden gevreesd. En als er een leven door werd gered, of een verkrachter door geïdentificeerd, dan loont het toch de moeite?”

De papieren lawine

Toen de APSD in 1994 werd opgestart, kreeg u opnieuw te maken met commissaris-generaal Roger Moens.

“Het was niet eenvoudig om met hem te werken. Moens ging altijd met alles akkoord op vergaderingen van de raad van bestuur. ‘Ik ben niet moeilijk,’ vond hij. En vervolgens ging hij recht naar de procureur-generaal of de minister en zei daar het tegenovergestelde. Ik heb bij de APSD kwaaie momenten gekend, maar ik denk met de grootste vreugde aan die vijf jaar terug. Mijn vrouw zegt: ‘Je bent een gelukzak’, en dat is waar. Ik zou het overdoen. Veel geleerd! Veel geleerd op het stuk van organisatie. Want eigenlijk was ik een gewoon dievenpakker.”

Hoe was het werken in de APSD?

“Een handicap van de APSD was, dat er geen eigen personeel was. De medewerkers werden gedetacheerd door de andere opsporingsdiensten. Het gevolg was dat we niet bevoegd waren om hen sancties te geven. Zowel de rijkswacht als de gerechtelijke en de gemeentepolitie hebben niet altijd die mensen gestuurd die ik moest hebben. Het is duidelijk dat ze sommigen liever kwijt dan rijk waren. Bij mij moest er gewerkt worden. Misschien ben ik te hard geweest, maar dan hebben ze er toch iets van geleerd. Ik ben nu eenmaal zo, ze zullen me zo moeten verslijten en zo de put in rollen. We hadden te weinig volk, dus moest elk blok aan ons been eruit.”

“Ik genoot ervan als ik iemand die negatief ingesteld was kon buitengooien. Soms moest ik daar twee jaar voor werken, maar ik gaf niet op voor het lukte. Er waren problemen zat. Bij de APSD hebben we wel een nationale documentatie, maar we hebben nooit de middelen gekregen om ze te automatiseren. Dat had het effect van een papieren lawine.”

“Elke dag komen er uit alle hoeken van het land pakweg tweeduizend formulieren binnen waarop feiten geregistreerd worden. Die moeten verwerkt worden en omdat we niet geautomatiseerd zijn, moeten ze door acht mensen nagekeken worden. Die spelen dat natuurlijk niet klaar op een dag. Dus krijg je vertraging, die aangroeit tijdens de vakantie want dan moet je het redden met maar half zoveel volk.”

“En zo krijg je een stapel papier waar een kat haar jongen niet in terugvindt. Diezelfde feiten moeten dan nog eens geregistreerd worden in de netwerken van de diverse politiediensten. Waanzin natuurlijk, als dat bij ons centraal zou gebeuren, zouden we het gewoon kunnen doormailen. Die malaise bestond al lang voor de APSD werd opgericht, maar de procureurs-generaal stonden op bet behoud van dat systeem. Nu wordt het eindelijk aangepakt.”

Bewondering

“In de vijf jaar dat ik bij de APSD gewerkt heb, heb ik voor een aantal mensen veel bewondering gekregen, voor de gewezen minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback, omdat hij zeer juiste analyses maakte na consultatie van de betrokkenen, voor zijn mening uitkwam en tenminste zelf de baas was, niet zijn kabinetschef. En voor Stefaan De Clerck, omdat er dankzij hem een nieuwe wind waait op Justitie. De Clerck had een pracht van een kabinetschef, de vroegere nationale magistraat Patrick Duinslaegher. Je vindt geen bekwamere tiep in heel België. Recht door zee, een grote meneer.”

“Ook Bruno Bulthé heeft in een aantal dossiers puik werk verricht. ‘Ja maar,’ zeggen zijn tegenstanders, ‘en die obussen dan.’ (Het corruptiedossier waarin het kabinet van de vroegere liberale minister van Landsverdediging Freddy Vreven in opspraak kwam, red). En inderdaad, als je in de kranten leest dat de vervolging van de betrokken politici verjaard is, dan denk je dat daar iets achter zit. Kan best, maar je mag iemand niet afschrijven vanwege een enkele zaak. Je moet bekijken wat hij over de jaren gerealiseerd heeft, en dan is Bulthé in mijn ogen een van de grote magistraten van Brussel. Hij luistert naar politiemensen en neemt dan zijn verantwoordelijkheid.”

Dat kan u niet van alle magistraten zeggen?

“Welnee. Ik heb ook Guido de Saeger meegemaakt, de procureur des Konings van Dendermonde. Ik leerde hem kennen op het eind van de jaren ’60 tijdens een huiszoeking in een immens notariaat dat al decennia lang van vader op zoon was overgegaan. Op een bepaald moment vroeg De Saeger aan de onderzoeksrechter om te gaan lunchen. ‘De GP kan verder blijven zoeken,’ zei hij, ‘daar dienen ze voor.’ Dat zinnetje heb ik hem nooit vergeven. En schelden dat hij deed, schelden! De procureur stond mensen op de trappen van het paleis uit te kafferen en al wie op zijn proces wachtte kon het horen.”

Bakkelei in zicht

“Een van de slogans van de Bende-commissie was: magistraten zullen voortaan het onderzoek leiden. Ze hadden die bevoegdheid vroeger ook, maar ze konden het niet, en ze kunnen het nog altijd niet. Ik moet er eerlijkheidshalve aan toevoegen dat de meesten veel te veel werk hebben en moeten rekenen op de bekwaamheid van de politiemensen om een dossier degelijk af te werken. Maar als je met mensen werkt, moet je met mensen kunnen omgaan en dat konden er binnen het justitieapparaat een aantal niet. Ik heb geen universitair diploma, maar ik weet een ding, je krijgt zelf maar respect als je je medewerkers ook respecteert.”

“Ooit heb ik iemand verhoord, dat was nog in Gent. Hij werkte op een bananenboot, net als iemand van mijn familie. Dus had ik het eerst met hem over de reizen naar Ecuador gehad. En ik won zijn vertrouwen, en op de duur bekende hij. Welnu, de commissaris maakte er een drama van omdat die man tegen over een flutinspecteurtje bekend had en niet tegenover hem. Ik heb tot de laatste werkdag plezier gehad in mijn job en weet u waarom? Omdat ik met mensen werkte. Als je openstaat, leer je veel. Je ontdekt altijd de goeie kanten van de mens, ook van de verdachte die aan de andere kant van de tafel zit. Daar houd ik zo van.”

U bent zestig. Wilde u eigenlijk met pensioen?

“Volgens de nieuwe wet moeten we wel op ons zestigste met pensioen, maar een aantal collega’s heeft dat aangevochten bij het Arbitragehof en gelijk gekregen. Dus konden ze blijven en ik in principe ook. Maar ik wilde mijn energie niet meer stoppen in die nieuwe politiestructuur, waarin de politici zich moeien met een bedrijf waar ze niks van kennen. Ik voorzie serieus gebakkelei en daar wil ik niet meer aan meedoen.”

“Ook na Delta heb ik nog het beste van mezelf gegeven. En ik heb ervoor moeten betalen. Ik kreeg zware conflicten met mensen die me de kansen die ik kreeg niet gunden, en ik kreeg gezondheidsproblemen, die nu gelukkig voorbij zijn. Ik heb met spijt afscheid genomen, maar ik ben zeker dat de APSD met de zeer bekwame, perfect tweetalige kolonel Robert Monnoyer in goeie handen is in de overgangsfase naar de federale politie.”

U haakt af vanwege het Octopusplan?

“Je reorganiseert geen bedrijf van achtendertigduizend mensen om emotionele redenen, maar ter wille van de efficiëntie. Natuurlijk heeft de zaak-Dutroux een aantal problemen aan het licht gebracht, maar is dat omdat de structuur van de opsporingsdiensten niet deugde of omdat een aantal mensen in die structuur zijn werk niet goed had gedaan?”

“Alleen wie niks doet maakt geen fouten. Je kunt ze met vermijden, je kunt alleen zorgen dat ze geen dramatische gevolgen hebben. Ook wat er bij de ontsnapping van Dutroux is gebeurd, kan morgen opnieuw gebeuren. Criminaliteit slaat altijd toe waar je ze het minst verwacht. Maar daarom de hele Belgische politiestructuur holderdebolder reorganiseren? Er zullen nog meer directeurs-generaal komen. Meer kwaliteit moet er komen!”

Voor u was de zaak-Dutroux geen kwestie van falende structuren. Maar u hebt zelf toch altijd voor een federale politie gepleit?

“Ja, en voor de zaak Dutroux was men daar ook naar aan het evolueren.”

Nu opteert men voor een federale en een lokale politie. En dat ziet u helemaal niet zitten?

“Ik zie de hervorming wel zitten omdat de wet democratisch goedgekeurd werd. Alles moest rond zijn voor de verkiezingen. Als de huidige ploegen van rijkswacht en gerechtelijke politie in Brussel er nog niet in slagen hun verstandhouding te verbeteren, wat voordat een probleem van de leiding is, dan zal het over twee jaar nogal feest zijn als die tweehonderd vijftig gp’ers wel moeten samenwerken met die pakweg honderd vijftig BOB’ers.”

“En wie zal het gezag hebben om ze zover te krijgen? Want om vierhonderd speurders te leiden moet je wat in je mars hebben hoor. Ik zie het niemand van de gerechtelijke politie van Brussel doen. Een paar van die kloefkappers zouden ze beter met pensioen sturen. Die hele hervorming zal veel van de mensen vragen, en het zal toch vijf tot tien jaar vergen voor de bestaande diensten een beetje vlot in elkaar zullen schuiven.”

“Een aantal mensen zal eerst van het toneel moeten verdwijnen. En wie zal in Antwerpen de haven controleren? De plaatselijke of de federale politie? En wat zal de federale politie doen als energieke lokale commissarissen afspraken maken om samen te werken in bepaalde dossiers? Want dan heeft de federale politie weer een concurrent. En als er geen wettelijke verplichting komt dat elke informatie doorgespeeld wordt naar een centrale gegevensbank waar alle diensten toegang toe krijgen, steven je af op problemen.”

“Dat, en zoveel andere zaken, moet nog uitgeklaard worden. Maar ondertussen is die hervorming wel een monsterachtige geldverspilling aan het worden. Wat gaat ze niet kosten aan nieuwe uniformen, insignes, verf voor de wagens? Zijn we zo rijk in België? Laat de politiemensen toch werken zoals nu, maar verplicht ze te communiceren.”

Iedereen hoopt natuurlijk dat een nieuwe zaak-Dutroux nu niet meer mogelijk zal zijn.

“Vergeet het maar. Onlangs reed ik om twee uur ’s nachts van Nieuwerkerken naar huis, en ik zag op een verlaten weg twee meisjes op een niet verlichte fiets. Niet elke man is een Marc Dutroux, maar ik zou bang zijn als het mijn dochters waren. Ik zou ze ophalen. Je moet de dochters niet opvoeden, maar de ouders.”

“Na al de verdwijningen in Antwerpen stonden daar nog altijd meisjes te liften. Ik weet het, het zou moeten kunnen, maar je moet realistisch zijn. In deze wereld kan dat dus niet. Je schrikt elke dag van wat er in België gebeurt. Als je X1 hoorde, zou je denken: ze is zot, maar er lopen zieke mensen rond op de wereld, ook hier.”

Hoe zat het, terwijl het gebakkelei tussen de politiek en de vakbonden over de reorganisaties voortduurt, met de controletaken van de politiediensten? Kunt u uitsluiten dat grote delen van onze economie in handen gevallen zijn van de georganiseerde misdaad?

“Nee, ik heb die angst ook. Het probleem is dat je het niet kunt traceren. Je hebt geen flauw benul met welk kapitaal een bedrijf wordt overgenomen. Als er in de internationale drugsscène jaarlijks biljoenen omgaan, moet het voor bepaalde misdaadsyndicaten peanuts zijn om een multinational als – ik neem een lukraak voorbeeld – Siemens over te nemen.”

“Het is de hoogste tijd dat de fiscale paradijzen Luxemburg, Monaco, Liechtenstein enzovoorts worden opgekuist. Het is allemaal mooi om Europol en andere internationale conventies over de veiligheid af te sluiten, maar ondertussen laat je Luxemburg toe! De Europese Unie kan maar stabiel worden als de financiële wereld transparant wordt.”

Is dat uw probleem nog? Of is het voor u voorbij?

“Gedaan is gedaan. Anders moet je maar aanblijven. Dat heb ik voor mezelf uitgemaakt. Ik ben niet zo lang geleden tien minuten lang hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie van Aalst geweest. Commissaris-generaal Christian De Vroom stelde zijn veto maar trok het in toen de vakbonden van de gerechtelijke politie daar bij hem op aandrongen.”

De vakbonden vonden u wel geschikt?

“Ha! Ze wilden me weg, en dus zagen ze die promotie naar ergens anders zeker zitten. Maar toen De Vroom van mening veranderde wilde minister van Justitie Stefaan De Clerck er niet meer van horen. ‘U moet weten wat je wil’, vond hij, en terecht. Ik had moeite met de manier waarop ik die bevordering gemist had, maar niet omdat er voor mij geen nieuwe promotie inzat. De ouwe begon zo stilaan het vuur te missen om er nog eens in te vliegen.”


Bron » Humo | Hilde Geens | Augustus 1999