Het onderzoek naar fraude
7 Januari 1981
In een gerechtelijk onderzoek naar fiscale fraude binnen de Caisse Privé, een Brusselse bank, worden de eerste sporen gevonden van het fiscaal geknoei van Vanden Boeynants.
17 Juni 1982
Op 29 april 1982 dreunde Kamervoorzitter Jean Defraigne emotieloos zijn spiekbriefje op, procureur-generaal Victor van Honsté verzocht de leden van de vergadering om de parlementaire onschendbaarheid van hun collega Paul Vanden Boeynants op te heffen. VDB zat in het halfrond aan zijn leesbril te frunniken, hij deed alsof zijn neus bloeide. Op een bepaald moment stond hij op en liep naar premier Wilfried Martens. Ze schudden elkaar de hand, VDB wilde een gesprek aanknopen maar Martens had daar duidelijk geen zin in. Schuddebollend droop VDB af. Hij was een verdachte, hij was niets meer.
Op 17 juni van hetzelfde jaar werd zijn onschendbaarheid opgeheven. ‘Het gerechtelijk onderzoek was eerlijk’, schreef Louis de Lentdecker, gerechtsverslaggever van De Standaard. ‘Dat gaf VDB zelf toe. Maar tegenover de aanklachten was zijn houding ontgoochelend. Hij had niet de openheid, de waardigheid en de kracht die men bij een gewezen eerste minister mag veronderstellen. Hij zou de hele tent stukslaan, zei hij.
Hij zou zijn onschuld bewijzen, zei hij. Hij zou op het gepaste ogenblik de spijkers met koppen slaan, zei hij. Het werd een fiasco. VDB mocht vrij spreken, maar hij had bitter weinig te zeggen. In veel gevallen beweerde hij dat zijn geheugen tekort schoot, dat veel zaken buiten hem om gedaan werden door mensen die ondertussen overleden waren, dat hij van diverse zaken geen weet had.
“Mogelijk was ik onvoorzichtig”, zei hij, “misschien zelfs naïef, maar ik ben geen bedrieger.” VDB had vooral zwaar gewerkt om zijn zuurverdiende centen aan het alziend oog van de fiscus te onttrekken. De rechtbank kon bewijzen dat hij zo’n 200 miljoen frank wederrechtelijk achterover had gedrukt, via ‘onverklaarbare’ aan- en verkopen van aandelen en bedrijven, en het doorsluizen van de winsten naar Luxemburgse en Zwitserse bankrekeningen.
Maar het zwaarst werd getild aan een document dat VDB tijdens een huiszoeking zelf tevoorschijn had gehaald, om een injectie van 40 miljoen in zijn bedrijf te verantwoorden. Met het document wilde VDB bewijzen dat de gewezen ambassadeur van Libanon in Brussel, Antoine Francis, voor 40 miljoen had ingetekend in de kapitaalverhoging. Francis was inmiddels dood en begraven maar zijn weduwe ontkende bij hoog en bij laag dat wijlen haar man ooit iets zakelijks had gehad met VDB. Bovendien bleek het stuk dat VDB voorlegde vervalst te zijn.
25 Juni 1986
Op 25 juni 1986 sprak Carlos Amores Martinez y Amore, de voorzitter van de correctionele rechtbank van Brussel, het verdict uit in de zaak VDB. Hij richtte zich tot VDB en zei letterlijk: “Wij, leden van de rechtbank, hebben de modernste juridische scalpels gebruikt om het ingewikkelde mechanisme van u fraude te ontrafelen. Wat u deed, was zeer erg. U was de eerste minister van België. U hebt de wetten verkracht die u anderen hebt opgelegd. U moest de justitie steunen en helpen. U hebt dat niet gedaan, u hebt haar bedrogen.”
“Slecht uw leeftijd, uw sterke persoonlijkheid en de diensten die u ontegensprekelijk aan het land hebt bewezen beschermen u tegen een opsluiting in de gevangenis. Het zou ons aangenaam geweest zijn u vrij te spreken. Wij zochten argumenten in u voordeel. Het hielp niet, wij konden niets anders doen dat dit vonnis uitspreken. Mijnheer Vanden Boeynants, u bent een geboren, een verstokt en een onverbeterlijk fraudeur.” VDB kreeg twee jaar onvoorwaardelijk wegen fraude, een jaar uitstel wegens schriftvervalsing, en een boete van 620.000 frank.
21 Januari 1987
De veroordeling van Vanden Boeynants op 25 juni 1986 wegens fiscale fraude wordt in beroep bevestigt.