Personen

Vader en zoon Buslik: van Katanga naar de Bende van Nijvel

Van vader Max Buslik naar zoon Jean-François Buslik loop, gespreid over een periode van twintig jaar, een rechte lijn. De vader organiseerde begin jaren zestig een trafiek van gevechtsvliegtuigen naar Katanga, wellicht in opdracht van de CIA, zo ontdekte Apache.be. De zoon was in de jaren tachtig actief in de bende van Bouhouche en Beijer, mogelijk eveneens in opdracht van de Amerikaanse geheime dienst.

Politieman Victor Van Humskerke snapte er niets van. Op 1 mei 1962 was er op de luchthaven van Deurne een Harvard (North American T-6 Texan) geland, een gevechtsvliegtuig dat normaal nooit op de luchthaven te zien was. Verdacht, vond hij, temeer omdat het toestel geen militaire kentekens droeg. Een dag later arriveerden er nog twee Harvards. En weer een dag later nog eens zes. Toen de politieman een kijkje ging nemen naast hangar A, waar de toestellen op een rijtje geparkeerd stonden, telde hij tien stuks. Eentje was blijkbaar ongemerkt gearriveerd. (1)

“De toestellen zijn kortelings in het zilver geschilderd”, noteerde de politieman. En verder:

De immatriculatienummers zijn nog vers en grofweg aangebracht. Op de romp is nog een overschilderde driekleurige cocarde merkbaar. Ik vermoed dat deze toestellen origineel aan de Belgische luchtmacht hebben behoord. Ze werden nog door de luchtmacht gebruikt bij de moeilijkheden in Congo. Deze toestellen zijn tweepersoons gevechtsvliegtuigen. Bij de luchtmacht waren ze bewapend met machinegeweren en raketten.

Ze worden ook bij de luchtmacht gebruikt als schoolvliegtuig, als overgang van schroefvliegtuig naar straaljager. Het vliegtuig is zeer wendbaar en luchtvast, maar heeft in verhouding tot zijn zware motor een betrekkelijk lage snelheid. Het leent zich uitstekend voor scheervluchten over de grond. Ik heb vastgesteld dat er geen bewapening meer zichtbaar was. De openingen voor de monden van de machinegeweren in de voorliggers van de vleugels waren slechts met toile overplakt.

Katanga

Van Humskerke ging op onderzoek. Hij ontdekte dat de vliegtuigen inderdaad van de Belgische luchtmacht afkomstig waren, dat ze een omweg hadden gemaakt langs het Zwitserse Genève en de luchthaven van Oostende, en dat ze nu eigendom waren van de Compagnie Générale d’Exploitation Aéronautique (Cogea) in Brussel. Informanten vertelden hem dat de toestellen naar Deurne waren gevlogen om hier gedemonteerd te worden en vervolgens via de Antwerpse haven zouden worden verscheept naar Katanga.

Kort na de onafhankelijkheid van het vroegere Belgisch Congo in 1960 had de koperrijke provincie Katanga zich onder leiding van Moïse Tshombe afgescheurd. Geen enkel land erkende de secessie, maar Tshombe kon rekenen op financiële steun van de Union Minière du Haut-Katanga en op discrete steun van de Belgische regering. De Katangese gendarmes, het legertje van Tshombe, vocht samen met een allegaartje van huurlingen in 1962 tegen de troepen van de centrale regering én tegen de blauwhelmen van de Verenigde Naties.

“Er worden momenteel pogingen gedaan om vliegtuigen over te brengen naar Katanga”, schreef Van Humskerke in zijn proces-verbaal. “Deze pogingen worden gedaan door Aviaton Benelux, waarvan de zetel gevestigd is op de Place Wéry in Brussel.” Dit bleek de firma te zijn van Max Buslik en zijn echtgenote Thérèse Moncarey. Veel was er op dat moment niet bekend over het echtpaar. “De vrouw zou vroeger reeds betrokken geweest zijn in een zaak van diamantsmokkel”, wist de politieman.

Beide personen baten eveneens in Brussel een garage uit. Ze hebben op de luchthaven van Deurne twee halfzware, tweemotorige transporttoestellen staan. Er zou op een gelegenheid gewacht worden om de toestellen naar Katanga over te vliegen. Er zouden reeds twee toestellen zijn overgevlogen naar Afrika. Ook zouden er Spitfires, die door de luchtmacht verkocht werden, verdwenen zijn. Er is samenwerking geweest tussen Cogea an Aviation Benelux, maar er is een meningsverschil ontstaan over het bezit van vliegtuigmotoren en voor het ogenblik is er tussen beiden een vete.

Cogea, zo vernam de politieman nog, had de Harvards gekocht voor 40.000 frank (1.000 euro) per stuk en kon ze verkopen aan Katanga voor het tiendubbele: 400.000 frank (10.000 euro) per stuk.

Kolonel Brown

In de loop van de maand mei, 1962 volgde de gerechtelijke politie het traject van de ‘verdachte’ vliegtuigen op de voet. Eerst werden de Harvards overgebracht naar de ateliers van de firma B.K.S.I. in de Gashuishoevestraat in Merksem. Daar werden ze gedemonteerd en klaargemaakt voor verzending. Elk gedemonteerd vliegtuig werd verpakt in een kist, die 3.500 kg woog. “Er is in iedere kist een zeer kleine opening, met een schuifdeurtje, om de douane toe te laten vast te stellen dat er zich in iedere kist een vliegtuig bevindt”, noteerde de politie.

Daarna werden de kisten door de Ruysnatie naar kaai nummer 26 in de Antwerpse haven getransporteerd. Tenslotte, op 6 juni 1962, werden de tien kisten onder het goedkeurend oog van de douane aan boord van het Portugese stoomschip Sao Silverio geladen. Het schip vertrok met bestemming Lissabon, de hoofdstad van het destijds door de fascistische dictator Salazar geregeerde Portugal.

Wellicht gingen de tien gevechtsvliegtuigen vervolgens naar de toenmalige Portugese kolonie Angola, een buurland van Katanga, waar ze opnieuw in elkaar werden gezet. Het vervolg staat te lezen in een geschiedenis van de Avikat (Aviation Katangaise), zoals de Katangese luchtmacht werd genoemd:

Rond het midden van september 1962 zijn een half dozijn T-6′s geland in Kolwezi, het eerste deel van een serie van tien toestellen die besteld werden bij Cogea in Oostende. Normaal bestemd om te dienen als antiguerilla-vliegtuigen, werden ze door de Portugezen aan Katanga geleverd zonder bewapening. Van zodra ze aankwamen in Katanga, werden ze voorzien van mobiele systemen voor bommen van 50 kilo. Samen met de vliegtuigen arriveerde een ploeg van een tiental piloten en een aantal Poolse mechaniciens, die gerecruteerd waren door ‘kolonel’ Jean Zumbach. (2)

Diezelfde Jean Zumbach was eerder ook gesignaleerd op de luchthaven van Deurne. Op 3 mei 1962, de dag waarop er zes Harvards in Deurne zouden landden, arriveerde de ‘kolonel’ aan de stuurknuppel van een klein personentransporttoestel van het type De Havilland Dove. “Dit vliegtuig kwam vier piloten opladen om hen naar Genève te brengen”, wist de politie, “waar ze elk een Harvard moesten gaan halen om het toestel naar Deurne over te vliegen.” Zumbach, die zich ook ‘Colonel Johnny Brown’ liet noemen was een Poolse piloot die tijdens de Tweede Wereldoorlog had gediend in de Britse Royal Air Force. Hij was in 1962 door Tshombe ingehuurd om de Katangese luchtmacht uit te bouwen. (Vijf jaar later, in 1967, deed Zumbach precies hetzelfde voor de opstandige provincie Biafra in Nigeria, GT.)

Stock Américain

Pas vele decennia later raakten meer details bekend over Max Buslik. Hij was een Duitser, geboren in 1919 in Leipzig en van beroep horlogemaker. Zijn echtgenote, de française Thérèse Moncarey, was pilote. Beiden hadden op het einde van de Tweede Wereldoorlog vermoedelijk samengewerkt met de OSS, de voorloper van de Amerikaanse geheime dienst CIA. Na de oorlog woonde het echtpaar enkele jaren in New York, waar in 1952 hun zoon Jean-François werd geboren. Het gezin vestigde zich vervolgens in Brussel. Vader Buslik begon er een garage op de Place Verte in Sint-Joost-ten-Node. In 1959 volgde de oprichting van Aviation Benelux, de chartermaatschappij die gevechtsvliegtuigen leverde aan Katanga. Begin jaren zestig opende Max Buslik de Surplus 13, een stock américain waar afgedankte legerspullen werden verkocht, in de Verbiststraat in Sint-Joost-ten-Node.

Toen vader Buslik in de jaren zeventig verlamd raakte als gevolg van een beroerte, werd zoon Jean-François zaakvoerder van Aviation Benelux en van de Surplus 13-winkel. “De Surplus 13 was bijzonder populair bij de klasgenoten van Jean-François uit het plaatselijk atheneum, die er in de zomer vakantiejobs kregen”, schreef Humo. Een van die schoolvriendjes was Madani Bouhouche, “die gefascineerd was door de wereld die voor hem openging bij de familie Buslik: een pakhuis vol met legerrommel, combat boots, dolken, hopen geld, vakanties in Club Med, en geheime agenten die in en uit liepen.” (3)

Via de Busliks kwam Bouhouche ook in contact met Frank Eaton, een Amerikaanse agent van de DEA die in die tijd op de Amerikaanse ambassade in Brussel werkte en bekend stond als een vertrouwensman van de CIA.

Madani ‘Dany’ Bouhouche, zijn kompaan Robert ‘Bob’ Beijer, Martial Lekeu en een reeks anderen werden later beroemd en berucht. Als gestuurd door een onzichtbare hand gingen ze begin jaren zeventig bij de rijkswacht, eerst bij de drugsectie, later bij de infosectie van de Brusselse BOB. Daar maakten ze niet zozeer jacht op boeven, maar ontpopten ze zichzelf tot criminelen en terroristen. Vaak werden ze als speurders ingezet op misdaden die ze zelf hadden gepleegd of waar ze iets mee te maken hadden, zodat ze ideaal geplaatst waren om het onderzoek in de war te sturen. Ook nadat ze uit de rijkswacht werden gezet, bleven ze onder het mom van privédetective betrokken bij talloze (grotendeels nooit opgeloste) criminele activiteiten, vaak gelinkt met de misdaden van de Bende van Nijvel.

Kaiserslautern

Buslik, die electronica had gestudeerd aan de ULB en een opleiding als piloot had gekregen bij Abelag Aviaton, fungeerde in de bende van Bouhouche als technicus en klusjesman. Hij knutselde bijvoorbeeld het ontstekingsmechanisme van de bom in elkaar waarmee in 1981 een dienstauto van de BOB werd opgeblazen. Hij werd hiervoor een eerste keer aangehouden. Gerald Damseaux, een agent van de Staatsveiligheid die bevriend was met Buslik, had hem geholpen bij het maken van de bom. “Toen de moeder van Buslik me kwam vragen om tussen te komen toen haar zoon opgepakt was, heb ik alles verteld aan mijn oversten”, vertelde Damseaux later. “Ik werd aangeraden niets te zeggen.” (4)

Na drie maanden voorarrest werd Buslik voorwaardelijk vrijgelaten in februari 1982. In oktober van dat jaar volgde de roemruchte overval op de luchthaven van Zaventem, waarbij Sabena-veiligheidsagent Francis Zwarts werd vermoord. De daders waren volgens het parket Bouchouche, Beijer en Buslik. Volgens een Amerikaanse krant reed Buslik meteen na de overval naar de Amerikaanse basis in het Duitse Kaiserlautern, om er als vrijwilliger dienst te nemen in het Amerikaanse leger. “Could there be a better place to hide?”, vroeg de krant zich af. Na een jaar dienst, onder meer in Fort Jackson, het opleidingscentrum van het Amerikaanse leger in Zuid Carolina, kwam hij terug naar België. (5) Buslik zelf beweerde dat hij niet aan de overval kon hebben deelgenomen, omdat hij op dat moment in het Amerikaanse leger zat. (6)

Na een tweede aanhouding, opnieuw voor de bomaanslag in 1981, nam Buslik de benen en vestigde zich in North Palm Beach in Florida. Hij vond er werk als vlieginstructeur bij Kemper Aviation op de luchthaven van Lanthana. Buslik werd in februari 1995 door het assisenhof van Brabant bij verstek veroordeeld tot de doodstraf voor zijn aandeel in de roofmoord op Zwarts. Maar vreemd genoeg werd hij na dit vonnis niet internationaal geseind en deed het Belgische gerecht geen enkele moeite om zijn uitlevering te vragen. Pas eind 1996 kwam er een internationaal aanhoudingsbevel. Buslik veranderde prompt zijn naam. Hij was ondertussen in Florida getrouwd met Diane Somerville en liet zich voortaan Jean-François Somerville noemen.

Nog eens drie jaar later schoot het gerecht eindelijk in actie, nadat het weekblad Humo het adres van Buslik gewoon op het internet had gevonden. Op een ochtend in april 1999 werd hij op vraag van de Belgische justitie door de Amerikaanse politie opgepakt, toen hij in short en op sandalen uit zijn woning aan het strand stapte. Meer dan een jaar later werd hij door de VS uitgeleverd aan ons land. Zijn proces volgde in oktober 2001, op beschuldiging van roofmoord, heling van gestolen goederen, bomaanslag en beziet van explosieven. Buslik werd vrijgesproken over de hele lijn en mocht van de rechtbankvoorzitter “in alle sereniteit terugkeren naar zijn echtgenote in de VS”.


 

Bron » Apache | Mei 2104

Noten:

  1. De informatie over het verkoop van vliegtuigen aan Katanga is gebaseerd op dossier nummer 5743, PK Antwerpen 2001 C, dat wordt bewaard in het Rijksarchief in Beveren.
  2. “L’Aviation Militaire Katangaise, 1960-1963”, Jean-Pierre Sonck & Daniel Despas, périodique trimestriel n° 3/97 des Vieilles Tiges de Belgique.
  3. “Jean-François Buslik, de spin in het web”, Hilde Geens, Humo, oktober 2001.
  4. “Zaak Buslik: getuigenis inspecteur Staatsveiligheid”, Belga, 12 oktober 2001.
  5. “Undercurrents”, Broward New Times, Tom Walsh, 17 juni 1999.
  6. “Buslik, un Américain un peu trop tranquille”, René Haquin, Le Soir, 10 oktober 2001.