Personen

Madani Bouhouche

Getuigenis van Robert Beijer en Christian Amory

Dom. Paranoïde. IJdel. Christian Amory en Robert Beijer zijn niet mals voor hun overleden kompaan Madani Bouhouche. “In het leven heb je familie en vrienden. Maar in de gaskamers van de Duitsers vertrappelden de zonen hun vaders en de vaders hun zonen om toch maar een beetje lucht te kunnen happen. Zo is het leven.” Het is een van de uitspraken die ex-rijkswachter Christian Amory (53) zich het best herinnert van wijlen zijn collega Madani Bouhouche (53).

“Dat was de filosofie van Bouhouche. Vriendschap betekende niets voor hem. Toen hij in 1983 uit de rijkswacht stapte, zei hij tegen mij. ‘Misschien zul je mij binnenkort moeten oppakken, Christian. Jij bent sterker dan ik maar ik ben slimmer. Ik zal je in de rug pakken.’ En dat was geen grap. Hij meende wat hij zei. Binnen de rijkswacht waren er mensen die Bouhouche respecteerden en er waren er die hem haatten. Maar er was niemand die van hem hield. Maar één ding moet je hem nageven, middelmatig was hij absoluut niet.”

Robert Beijer (53), de spitsbroeder van Bouhouche bij de rijkswacht en later ook als privé-detective in de misdaad, treurt vanuit zijn huis in Bangkok ook niet bepaald om de dood van de man die ooit zijn beste vriend zou moeten zijn geweest. “Om te beginnen is hij nooit mijn beste vriend geweest”, zegt hij aan de telefoon. “Hij was een collega. Hij had kwaliteiten die ik kon gebruiken en relaties in bepaalde milieus die van pas kwamen. Dat was alles. Wat mij betreft, was hij zelfs geen goeie flik. Hij werkte hard, dat wel, maar mensen ondervragen kon hij niet. Alleen maar brullen.”

“Als privé-detective deugde hij daardoor ook niet. Toch niet om aan klantenwerving te doen. Ik kon uren proberen een klant binnen te halen en hij kon al die moeite in enkele seconden ongedaan maken door die mensen af te blaffen zoals hij als politieman deed. En intelligent was hij zeker niet. Ik vraag me af waar de pers dat blijft halen. Iemand die zo overtuigd extreem-rechts is als hij, kan niet intelligent zijn. Zijn geflirt met die extreem-rechtse onzin heeft ons alleen maar problemen opgeleverd. We kregen ruzie toen hij een van zijn extreem-rechtse vriendjes bij ons detectivebureau wilde engageren. Sluw was hij wel. Dat wil ik hem nageven.”

Vrienden, wat er ook gebeurd

Madani Bouhouche, zoon van een Algerijnse vader en een Belgische moeder, en één van de hoofdverdachten in het dossier van de Bende van Nijvel – al werd hij dan nooit in verdenking gesteld – stierf op 22 november eenzaam en roemloos in zijn boerderijtje in het Franse Pyreneëendorpje Fougax et Barrineuf. Toen hij een boom wilde doorzagen, splitste de stam en die sloeg tegen zijn hoofd. “Ik wist dat hij in de Pyreneeën woonde”, zegt Amory. “Maar ik heb hem nooit meer gezien sinds hij in 2000 uit de gevangenis kwam. Ik heb via via laten vragen of ik hem nog eens mocht opzoeken. Hij heeft me toen laten weten dat hij dat liever niet wilde. Ik heb die vraag gerespecteerd. Als Bouhouche zei dat hij je niet wilde zien, meende hij dat.”

Bouhouche had wel nog contact met Alain Weykamp. Bouhouche beheerde in Fougax een vakantiehuisje dat eigendom was van Weykamp. Weykamp was een vriend van Bouhouche uit de jaren zeventig-tachtig, die net als Bouhouche lid was het extreem-rechtse Front de la Jeunesse en aan practical shooting deed. Bouhouche was een wapenfreak. Altijd geweest. “Weykamp was zijn boezemvriend. Hij belde hem vaak toen hij nog bij de rijkswacht was”, herinnert Amory zich. “Weykamp was ook zijn garagist.”

“Weykamp is komen getuigen op het assisenproces”, weet Beijer nog. “Hij kwam er daar openlijk voor uit dat hij extreem-rechts was. Hij zei ook dat Bouhouche voor altijd zijn beste vriend was, wat er ook gebeurde. Blijkbaar heeft hij woord gehouden. Mooi toch? Is er iets fout met echte vriendschap?” Op het moment van zijn dood leefde Bouhouche al vijf jaar eenzaam in Fougax. Een triest einde aan een bewogen leven. “Hij was enorm rancuneus en verbitterd”, zegt Amory. “Hij vond dat justitie zijn leven geruïneerd had. De illegale dingen waar hij als rijkswachter voor werd betaald, deden hem in de nor belanden toen hij geen rijkswachter meer was. Hij voelde zich zwaar gepakt.”

Op jonge leeftijd was Bouhouche boodschappenjongen bij de Brusselse krant Le Soir, maar hij vloog er aan de deur wegens diefstal. Begin ’74, na zijn legerdienst, werd hij rijkswachter. Nog drie jaar later werd hij, samen met Beijer opgenomen in de drugssectie van de toenmalige BOB van de Brusselse rijkswacht. Later sloot Amory zich bij het tweetal aan, nadat hij zeventien jaar bij het Speciaal Interventie Eskadron van de rijkswacht had gewerkt. “Daar had ik al die tijd niets anders gedaan dan deuren inbeuken en verdachten arresteren. Bouhouche leerde me het gerechtelijke werk. Al ben ik altijd de spieren gebleven en hij de hersens. Hij was trouwens veel slimmer dan Beijer, wat die ook mag beweren. We hebben samen een paar mooie zaken opgelost.”

Bouhouche en Beijer waren in de jaren zeventig en tachtig de prototypes van flikken die aan de verkeerde kant van de wet terechtkwamen en samen de ergste misdaden pleegden. “Voor hen was die stap naar de criminaliteit niet zo groot”, zegt Amory. “Als rijkswachters hebben ze zich ook nooit aan de wet gehouden. Dat was zo in die tijd. In de jaren tachtig mocht alles binnen de rijkswacht. Wij hadden zelfs valse identiteitskaarten als we in nachtclubs uitgingen. We deden illegale afluisteroperaties, infiltreerden drugsbendes. Alles mocht zolang niemand het wist. En niemand wilde het weten zolang er maar resultaat was. Leg me dan eens het verschil uit tussen rijkswachters en criminelen? Het is ook daarom dat Bouhouche en Beijer nooit iets gevoeld hebben toen ze de grens naar de misdaad overstaken.”

Madani Bouhouche.

Madani Bouhouche.

Risico’s van het vak

Bouhouche, Beijer en Amory stonden in september 1994 samen met een vermeende medeplichtige, de Belgacom-bediende René Chai Wai Ling voor het Brusselse hof van assisen terecht voor een hele reeks misdrijven. Misdrijven die ze pleegden tijdens hun rijkswachtcarrière en erna, toen Bouhouche en Beijer een bureau voor privé-detectives hadden opgericht. De belangrijkste exploten van Bouhouche-Beijer waren de doodslag op de Libanees-Antwerpse diamantair Ali Sulaiman Ahmad bij wie de detectives op 2 september 1989 “een schuld gingen opeisen.” Sulaiman kreeg bij het ‘dispuut’ een kogel in het hoofd.

De twee werden ook veroordeeld voor de roofmoord op Sabena-veiligheidsagent Francis Zwarts. Zwarts verdween op 25 oktober 1982 op de luchthaven met een lading diamanten en juwelen. Zijn lichaam werd nooit gevonden. Daarnaast stonden ze ook terecht voor de moord op Juan Mendez, ingenieur bij wapenfabrikant FN, op 7 januari 1986. Voor die laatste moord gingen Bouhouche en Beijer vrijuit. Voor de andere feiten niet. Bouhouche werd op 14 februari 1995 veroordeeld tot twintig jaar cel. Robert Beijer kreeg 14 jaar. Maar veel vragen zijn gebleven. Bouhouche en Beijer, doorwinterde ex-flikken, speelden het hard. Ze bekenden alleen wat ze niet konden ontkennen.

Amory en Chang werden vrijgesproken. Veel medelijden met de familie Zwarts toont Amory ook vandaag niet. “Ik heb met die zaak niets te maken, maar met Zwarts heb ik geen medelijden. Dat zijn de risico’s van het vak als je veiligheidsagent wordt. Toen ik bij het SIE was, moest ik ook niet klagen als ik neergeknald werd. Mij hebben ze voor de rechtbank gesleurd voor zaken waar ik niets mee te maken had. Mijn carrière was om zeep en mijn leven ook. Verwacht van mij geen medelijden. Met niemand.” Beijer kreeg veertien jaar, maar hij heeft ook vandaag nog weinig zin om te praten over wat toen gebeurd is.

Beijer woont sinds zijn voorwaardelijke vrijlating in 1999 in Bangkok. Hij is getrouwd met een Thaise en doet naar eigen zeggen zaken in elektronica. Net zoals Bouhouche is Beijer lichtjes paranoïde. Dat geeft hij zelf toe. Op zijn proces noemde de psychiaters hem trouwens “een controlefreak, een man die alles wil weten”. Hij en Bouhouche werden in 1983 uit de rijkswacht gegooid nadat ze – op initiatief van Beijer – afluisterapparatuur hadden verstopt in het bureau van hun chef.

Veel speurders zijn ervan overtuigd dat wijlen Bouhouche en Beijer nog heel wat geheimen kennen die een hele reeks onderzoeken vooruit kunnen helpen. Zo zouden ze onder meer weten waar het lichaam van Francis Zwarts begraven ligt. “Stel dat dat zo was, welk belang heb ik erbij om te spreken?”, zegt Beijer nu. “Ik ben voorwaardelijk vrij. Pas in 2009 is mijn gevangenisstraf verstreken. Dan zal ik zeggen wat ik nog te zeggen heb over de zaken waar we voor veroordeeld zijn en misschien ook nog over andere zaken. In een dik boek dat heel België zal kunnen kopen. Als ik al iets weet, tenminste. Maar over Bouhouche en mij heb ik niets te zeggen. Bouhouche is voor mij al dood sinds het proces. Ik heb hem sindsdien niet meer gezien.”

Zowel Amory als Beijer zijn het erover eens dat de riotgun, de computer en de gsm’s die de afgelopen week bij Bouhouche gevonden zijn het onderzoek naar de Bende van Nijvel of welk onderzoek dan ook weinig vooruit zullen helpen. “Bouhouche was paranoïde”, zegt Amory. “Iedereen was verdacht voor hem. Zijn principe was dat niemand anders moest weten wat hij tegen jou zei. Als het dan toch lekte, wist hij wie het verteld had, want hij had een fenomenaal geheugen. En dan praatte hij nooit meer tegen jou.”

“Als hij daar in de Pyreneeën al iets had waarvan hij niet wilde dat het geweten was, dan is het verborgen op een plaats waar niemand het kan vinden. Zelfs al heeft hij zijn dood niet zien aankomen, hij zal zijn voorzorgen wel genomen hebben.” “Klopt”, zegt Beijer, “Dat hij een riotgun in huis had, lijkt me normaal. Een man die alleen woont hoog in de bergen én veel vijanden heeft, moet een wapen hebben. Bovendien was Bouhouche gek op wapens. Aan de andere kant was hij ook zeer ijdel en daardoor werd hij soms toch wel onvoorzichtig.”

“De politie heeft bij hem ooit een wapen gevonden waarvan hij zei dat hij het gekregen had van wapenhandelaar Mendez. Maar het was een wapen dat bij de rijkswacht gestolen was. Bouhouche had er een nieuw serienummer laten invijlen: zijn geboortedatum. Het heeft anderhalf jaar geduurd voor de politie doorhad dat hij met hun voeten speelde. Zulke dingen deed hij graag. Ik kon me daar mateloos in opwinden. Als je een wapen hebt dat niet koosjer is, moet je het gewoon weggooien. Je moet geen problemen zoeken.”

De schaduw van de Bende

Boven het proces Bouhouche-Beijer heeft steeds de schaduw van de Bende van Nijvel gehangen. Duizenden pagina’s zijn geschreven over hun mogelijke betrokkenheid bij de raids op de warenhuizen, waarbij 28 doden vielen. De zwijgzaamheid van het tweetal doorheen de jaren heeft hen alleen maar verdachter gemaakt. De theorieën waren legio. Onderzoeksrechter Jean-Claude Lacroix die het onderzoek naar de Bende voert, zette ze vorige woensdag nog eens op een rijtje.

“Met Bouhouche en Beijer was alles mogelijk. Een complot van extreem-rechts om de staat te destabiliseren. Of de rancuneuze rijkswachters Bouhouche-Beijer die de rijkswacht een loer wilden draaien door te suggereren dat zij de aanslagen gepleegd hadden. Zelfs een poging tot afpersing van warenhuizen behoort tot de mogelijkheden, want dat plan hebben ze ooit echt gehad. Anderzijds moeten we toegeven dat ze allebei met glans een test met de leugendetector hebben doorstaan. En bewijzen zijn er nooit gekomen.

Hebben Bouhouche en Beijer iets te maken met de Bende van Nijvel?
“Daar antwoord ik niet op”, zegt Amory. “Dat de Bendespeurders zelf hun werk doen. Maar het lijkt daar in Jumet meer op een reisbureau dan op een politiebureau, me dunkt.”

Robert Beijer is voor één keer duidelijker. “Weet je, het onderzoek naar de Bende van Nijvel is om zeep. Of Bouhouche er iets mee te maken heeft, weet ik niet. Ik heb er in elk geval niets mee te maken en ze gaan nooit vinden wie daar achter zit. Het is alsof ze op een dag een DNA-spoor hebben gevonden en het vervolgens door honderd mensen hebben laten aanraken. Ze hebben alles op een grote hoop gegooid en nu is het hopeloos verknoeid. Iedere flik die eraan gewerkt heeft, heeft geprobeerd zijn eigen hypothese te bewijzen en dat is verkeerd. Er zijn zaken die toegeschreven worden aan de Bende waarvan ik honderd procent zeker weet dat ze er niets mee te maken hebben. Welke? Dat is voor in mijn boek in 2009. Als het er ooit van komt.”

Was Bouhouche extreem-rechts?

De beste vriend van Bouhouche was Alain Weykamp van het Front de la Jeunesse. Het is wel erg twijfelachtig dat Bouhouche zelf lid geweest is van het FJ of het WNP. Bouhouche had wel BOB-informatie van Beijer aan Weykamp doorgespeeld maar in de uitgebreide onderzoeken naar bijvoorbeeld WNP, het FJ of de Groep G binnen de rijkswacht werd nooit enig bewijs van lidmaatschap van Bouhouche teruggevonden. De ex-vrouw van Bouhouche, Anne Quittner, verklaarde wel ‘bij de familie Lammers, samen met Weykamp van het FJ, het avondmaal te hebben gebruikt om de vrijspraak van Eric Lammers in de zaak van de Herderliedstraat te vieren’.

Op 28 mei 1987 werd Lammers vrijgesproken voor de dubbele WNP-moord van 18 februari 1982 in de Herderliedstraat te Brussel. Via Weykamp was Bouhouche in contact geraakt met de WNP’ers Lammers en Barbier. Het pv met de verklaring van Weykamp meldde hierover: ‘Alain Weykamp houdt vol niet te hebben deelgenomen aan de activiteiten van de WNP, maar geeft toe Bouhouche in contact te hebben gebracht met Marcel Barbier en Eric Lammers.’ En Doraene getuigde dat Lammers volgens de verklaringen van Weykamp een auto had gestolen voor de latere ontsnappingsroute van Bouhouche.

Volgens het gerechtelijk labo van Parijs waren de kogelhulzen van de aanslag van Vernaillen dezelfde als die van Bouhouche, die bij zijn goede vriend Weykamp teruggevonden werden. Bouhouche was dus volgens deze expertise de dader van de aanslag op Vernaillen. Maar een ander Belgisch expert Tombeur, die aanvankelijk in zijn officieel rapport een identieke expertise had opgemaakt, kwam tijdens het Assisenproces op zijn verklaringen terug en getuigde plots het tegenovergestelde. Advocaat-generaal Morlet trok hierop deze beschuldiging tegen Bouhouche in, zodat hij hiervoor niet veroordeeld werd.


Bron » De Standaard | Mark Eeckhaut | Januari 2006