De moord op Bernard Weinsteins
De dood van spilfiguur nummer twee
De speurders in Neufchâteau hebben er hard op gezwoegd, maar veel zijn ze niet te weten gekomen over spilfiguur nummer twee. Een dode mens kan je van niet veel berechten, je kunt hem ook geen vragen stellen. Op 17 januari 1997 krijgt België hem voor het eerst te zien, na de ontdekking van de stoffelijke resten van Julie en Mélissa in Sars-la-Buissière. Onderaan in de put is er nog een lijk aangetroffen, naakt.
Zijn naam rijmt op Frankenstijn en zijn kop heeft iets monsterachtig. ‘Handlanger van Dutroux’ is het postume predicaat dat Bernard Weinsteins in de media meekrijgt. Weinsteins werd op 4 maart 1952 geboren in Nantes, Frankrijk, en kreeg er in de kerstperiode van 1975 even nationale bekendheid. Hij had samen met Patrick Dubouille in Taverny een jonge gendarme gegijzeld. Voor die gijzeling krijgt Weinsteins 15 jaar.
Na zijn vrijlating komt hij in België terecht waar hij Marc Dutroux leert kennen. Volgens Marc Dutroux heeft hij Weinsteins vermoord – op 28 november 1995 – omdat hij schrik had dat Weinsteins Julie en Mélissa zou vermoorden. Dutroux nodigt Weinsteins uit om in Marcinelle te komen eten. Martin smeert een stapeltje boterhammen met paté en Dutroux mengt daaronder een paar verpulverde Rohypnol-pillen.
Hij sleept het slapende lichaam naar de kinderkooi, graaft enkele dagen later in zijn tuin in Sars-la-Buissière een diepe kuil, vermengt opnieuw wat Rohypnol in Weinsteins voedsel en sleept hem in zijn eigen Ford Sierra. Daarna rijdt hij naar Sars-la-Buissière. Hij kleedt Weinsteins uit en gooit hem in de put. Bernard Weinsteins wordt levend begraven. Een man die veel wist en veel onopgeloste vragen kon beantwoorden.
De brandstichting in de chalet
In de nacht van 2 op 3 januari 1997, vier maanden na de ontdekking van de stoffelijke resten van An en Eefje, komt een onbekende de houten chalet van Bernard Weinstein in de Rue Daubresse in brand steken. Een boze burger, verblind door woede over al wat hier was gebeurd, zo wordt gedacht. Paul Marchal, de vader van An, is niet overtuigd. De huizen van de Rue Daubresse zijn hem door de jaren heen blijven intrigeren.
Wanneer hij zich rot voelt, stapt hij wel eens in de auto, rijdt hij naar Jumet en maakt hij een praatje met de buren. Per slot van rekening situeert zich hier het laatste teken van leven van zijn dochter naar wie hij een jaar lang elke dag heeft gezocht. Meer dan eens sprak Paul Marchal Langlois aan over de brand. Hij kreeg te horen dat de zaak in handen lag van het parket in Charleroi, en dat de dader nog niet gevonden was.
Ten einde raad trok hij zelf wat op onderzoek. “Degene die de chalet in brand stak, heeft dat op een erg professionele manier gedaan”, weet hij inmiddels. “Dit was geen impulsieve gek die na een nachtje stappen een blik benzine en een aansteker uit zijn schuur haalde. Twee meter naast die chalet stond een ander houten gebouw. Mensen die hier wat van af weten, verzekeren me dat het een hele klus is om een brand zo efficiënt te plannen.”
Voor Paul Marchal kan er geen twijfel over bestaan, in de Rue Daubresse lagen nog sporen en die zijn begin 1997 uitgewist. Niet alleen door die brand. “Kort daarna, zo vertelden de buren me, is daar dan op een nacht een man aangekomen met een professionele graafmachine. Die kwam daar wat in de grond woelen, iets zoeken, zo mag je veronderstellen. Dat werd opgemerkt door buurtbewoners, die de rijkswacht belden. Die kwam ook ter plaatse. Ik stelde er vragen over aan Langlois. Hij antwoordde dat hij hier niets van af wist.” Want ook de brand behoort, strikt juridisch gesproken, niet tot het thema van het onderzoek.