De moord op Thierry Smars
21 Mei 1986
Bij de aanhouding van Darville komt het dossier Thierry Smars opnieuw ter sprake. Het dossier Smars behandelt de ‘vermoedelijke’ zelfmoord van deze jonge man, een week voor zijn 24ste verjaardag. Op 21 mei vinden familieleden Thierry in zijn kamer. Het lijkt erop dat hij zich een kogel door het hoofd heeft geschoten. Het dossier is bijna geklasseerd, maar wordt in augustus 1989 door onderzoeksrechter Collin van onder het stof gehaald en opnieuw bestudeerd. Kennissen en verwanten van Thierry Smars hebben altijd beweerd dat hij geen zelfmoord pleegde. Het ziet ernaar uit dat ze gelijk hebben. Het onderzoek naar de dood van Smars is destijds weinig ordelijk verlopen.
Wapenexpert Dery, die ter plaatse gekomen was, had enkele stalen van stoffen op de huid van de vingers van het slachtoffer genomen. De stalen werden naar een expert gestuurd met de vraag of hij sporen van lood en/of altimonium kon terugvinden. Als er geen sporen zijn, dan heeft Smars het wapen niet zelf afgevuurd. De expert heeft het onderzoek uitgevoerd maar heeft zijn rapport niet overgemaakt aan het gerecht. De expert werd nooit officieel door het gerecht aangesteld, hij heeft nooit een officiële vraag voor het onderzoek ontvangen en zag dus geen reden om een antwoord te geven op een vraag die hem “niet gesteld is”. Niemand maakt zich verder nog zorgen om het dossier Smars.
In 1989 krijgt onderzoeksrechter Collin de zaak in handen. Het resultaat van het onderzoek wordt meteen, officieel, opgevraagd. Er bevonden zich geen sporen van antimonium op de vingers van het slachtoffer. Smars heeft dus naar alle waarschijnlijkheid geen zelfmoord gepleegd maar werd vermoord. De onderzoekers van de cel Gamma weten al langer dat Smars deel uitmaakte van de bende met Haemers. Ze vermoeden zelfs dat Smars deelgenomen heeft aan de overval in Ensival waar twee postbedienden omkwamen toen de gangsters een veel te zware bom tegen de postauto kleefden. De dood van die twee mensen zou Smars volledig uit zijn lood geslagen hebben. Terug in Brussel zou hij heel nerveus en onevenwichtig geworden zijn.
Een kolonel-spion
Smars zou wraakplannen tegen de fabrikant van de bom gekoesterd hebben. Eerste hypothese van de onderzoekers: Smars werd te gevaarlijk en een van de bendeleden heeft hem geliquideerd. Als sommige geruchten uit het milieu waar zijn, zou Philippe Lacroix de moordende trekker overgehaald hebben. Maar er bestaat nog een andere hypothese. Smars zou in augustus 1985 kennisgemaakt hebben met de Fransman Roland Bastiani. De grootmoeder van Smars verhuurde een flat aan Bastiani. De man liet een diepe indruk na op Thierry. Bastiani maakt de Brusselaar wijs dat hij officieus zijn vaderland, Frankrijk, vertegenwoordigt in België, en dat hij de rang van kolonel heeft bij de SDECE, de Franse geheime inlichtingendienst.
Thierry neemt de ‘kolonel-spion’ in vertrouwen en vertelt hem over enkele overvallen die hij samen met Lacroix en Haemers gepleegd heeft. De ‘kolonel’ heeft meteen een voorstel: “Kom voor ons werken, wij zijn enkele acties aan de Spaanse grens aan het voorbereiden. Het heeft iets met extreem-rechts te maken …” Smars vertrouwt de kolonel volledig en geeft hem zelfs 4 miljoen frank in bewaring. Lacroix zou Bastiani eveneens betaald hebben, niet zozeer om ook voor de Fransman te kunnen werken maar wel om zijn stilzwijgen over de overvallen te kopen. Lacroix en Haemers zouden witheet van woede geweest zijn toen ze de loslippigheid van Smars vernamen.
Thierry mag nog deel uitmaken van het commando dat de postwagen in Verviers overvalt. In maart, wanneer de bende een overval in Drogenbos uitvoert, moet Thierry echter thuisblijven. Bastiani is intussen verdwenen. Acht maanden later, op 19 mei 1986 volgens verwanten van Smars, duikt hij weer op en telefoneert hij Thierry “om geld te vragen”. Smars zou toen vreselijk bang geworden zijn. Hij pansert de deuren van zijn flat en draagt constant een wapen. Op 21 mei wordt hij met een kogel in het hoofd in zijn kamer gevonden. Smars zou opgeruimd zijn omdat hij te veel met Bastiani gepraat had. Rijkswacht en politie zoeken nog steeds een duidelijk antwoord op alle vragen rond de dood van Thierry Smars. Drie dagen na zijn arrestatie in Rio zegt Haemers eenvoudigweg: “Nee, ik heb Smars niet gedood. Da’s alles.”
Het proces Haemers
In de ochtend van 21 mei 1986 werd het lijk van Thierry Smars gevonden door zijn vrouw. Smars lag met stukgeschoten hoofd in zijn bed in de Heydenberglaan in Sint-lambrechts-Woluwe. Het wapen, een zware Smith & Wesson .38, Model 60 Chief Special, lag onder zijn rechterhand. Wetsdokter Ferdinand Meerseman kwam tien dagen later tot de conclusie zelfmoord. Maar de Leuvense professor Paul Daenens was niet zo overtuigd. Hij stelde vast dat er geen antimoon-sporen op de handen van Smars waren gevonden. Het ontbreken van die sporen is niet het ultieme bewijs dat Smars niet zelf de trekker had overgehaald, maar het was wel een ernstige indicatie.
De specialist ballistiek Claude Dery was op het grote proces tegen de Bende Haemers in 1993 zelfs nog duidelijker. Wat hem betrof was Thierry Smars vermoord. Ook politiemannen die zich met de Bende Haemers bezighielden, zijn er nog altijd van overtuigd dat Smars was afgemaakt en dat de moordenaars daarna een zelfmoord in scène hebben gezet. Dat bleek zonneklaar uit de manier waarop de Smith & Wesson onder de hand van de dode Smars was gemoffeld, en uit de banen die de bloedstroom op het gezicht van Smars had gevolgd.
Die banen wezen erop dat het licht door iemand was verplaatst. “Door de dokter die de eerste vaststellingen heeft gedaan”, suggereert Meerseman. Maar politiemensen trekken dat in twijfel. Rechter Guy Wezel reageerde nauwelijks op de verklaringen die ballistisch expert Dery in september 1993 in het Assisenhof had gedaan. Hij volgde daarmee de strategie die het Brusselse parket al jarenlang toepaste in de zaak Smars, zich koppig achter de thesis zelfmoord blijven verschansen.
Er werd nooit een serieus onderzoek gedaan naar de dood van Smars. Toen de Brusselse onderzoeksrechter Jean-Pierre Collin, die het dossier-Haemers behandelde, dan na drie jaar toch opdracht gaf de dood van Smars van dichterbij te bekijken, vroeg het parket professor Daenens niet eens zijn rapport over te maken. Het rapport werd niet in het juridisch dossier opgenomen. Het was duidelijk, de dood van Smars moest als zelfmoord worden geklasseerd.
Uiteraard had het parket zijn redenen om de affaire Smars in de doofpot te stoppen. Een officieel onderzoek zou immers momenten uit het leven van Thierry Smars naar boven woelen die een aantal zeer achtenswaardige Brusselse adellijke families en katholiek-rechtse politici in opspraak konden brengen. Thierry Smars was nog jong toen hij stierf, nauwelijks 24 jaar.
Maar in zijn korte leven had hij zich een stevige reputatie als gewelddadige gangster en extremist bij elkaar gespaard. Eind jaren zeventig waren Smars en zijn bloedsbroeder Philippe Lacroix al druk in de weer in Sint-lambrechts-Woluwe, de deftige Brusselse deelgemeente die wordt bevolkt door Franstalige middenstanders, zakenmensen en edellieden die zich wentelen in hun geld en in die wat boertige Brusselse imitatie van de Parijse ‘chique’. Smars en Lacroix waren niet echt rijkeluiszoontjes. Zij begonnen als minderjarige delinquenten die de straten onveilig maakten en de spil van een jongerenbende – de Bende van Woluwe – werden, waarin herrieschoppers en straattuig als Philippe Lannoy, David Marloye, Vincent Louvaert en Karim M’Barek meedraaiden.