De oude vrienden van Tshombe, de koning van Comoren, een bedrijf in beveiliging, werkloze beroepssoldaten, Nobelprijs voor economie, met de hulp van de duivel de zakenui aangesproken
In Afrika, vooral in Zaïre, treden huurlingen zoals Christian Tavernier weer op de voor- grond. Wie zijn ze en wie of wat drijft ze?
Belgische huurlingen hebben in Afrika een faam te verdedigen. Die begonnen ze op te bouwen in 1960, toen België “zijn” Kongo kwijtraakte. Brussel voelde zich niet gelukkig met de jonge premier Patrice Lumumba. Het verdacht hem van communistische sympathieën en zag in hem een bedreiging voor Union Minière, wereldproducent van koper en vooral van het strategisch belangrijke kobalt. Toen de rijke provincie Katanga zich afscheurde, stuurde de Belgische regering een technische missie uit. De kolonels Guy Weber en Frédéric Vandewalle moesten de Katangese gendarmes omkaderen. De toenmalige premier Gaston Eyskens (CVP) zou Weber op 30 juli 1960 feliciteren voor zijn werk.
De eerste huurlingen streken in Zaïre neer herfst 1960. Ze waren gerekruteerd door de Belg Georges Thyssens, een vertrouweling van de Katangese president Moïse Tshombe. De rekrutering geraakte pas goed op kruissnelheid na de moord op Lumumba, toen de VN België sommeerde zijn officieren uit Katanga terug te trekken: volgens Weber bleven 655 huurlingen ter plekke achter, vooral Belgen (450). Onder hen de luchtmachtpiloot Roger Bracco, enkele Koreaveteranen zoals Jacques Dufrasne en Bob Noddyn of kapitein Christian Taverniers (hij sneed pas in de jaren tachtig de s van zijn naam).
Die laatste begon zijn carrière als huurling aan het hoofd van het bataljon Marsupilami. Aan de zijde van deze “professionals” vochten ook “vrijwilligers” mee. De bekendste was Jean Schramme, zoon van een advocaat, Bruggeling en planter in Kongo. Schramme voerde het bevel over het bataljon Léopard. Die vrijwilligers waren kolonialen, die voor het behoud van hun plantage of handelszaak vochten, maar Schramme vertelde ook over een broeder van de katholieke missie van Bunia.
De Franse huurlingengroep onder wie Gilbert Bourgeaud alias Bob Denard, die het bataljon “Bison” commandeerde, bestond uit “zwervende” beroepssoldaten die Parijs omwille van hun pro-Algerijnse gezindheid liever kwijt dan rijk was. In hetzelfde kamp liepen ook Rhodesiërs en Zuid-Afrikanen rond die ervan droomden van Katanga een derde blank thuisland te maken. Voorts waren er Portugezen en Italianen in het geweer en zelfs een Pool van de Royal Air Force, Jean Zumbach. Het hele zootje stond onder het bevel van “Mad” Mike Hoare, ex-majoor van het Brits-Indische leger. Samen met de Katangese gendarmes hield het drie jaar stand, alle blauwhelmen ten spijt.
In 1964 behoorde de afscheuring van Katanga al een jaar tot het verleden, maar kreeg Tshombe, inmiddels eerste-minister van Kongo, af te rekenen met de opstand van de Simba’s. De revolte werd geleid door Laurent Kabila die vandaag de Zaïrese rebellen van de Alliance Démocratique des Forces pour la Libération du Congo-Kinshasa aanvoert.
Tshombe deed een beroep op zijn oude vrienden: Hoare, Denard, Schramme en Tavernier. Aan het hoofd van het 14de bataljon pacifeerden ze het opstandige landsdeel: de regio van Watsa met daarin de goudmijnen van Kilo-Moto die de rebellen van Kabila ook in december 1996 innamen. Ook kolonel Vandewalle dook weer op en leidde de Operatie Ommegang: een raid op Stanleyville (Kisangani), waar de Simba’s duizend blanken gevangen hielden. Het legertje huurlingen bleek zelfs voorzien van een “aalmoezenier”. Schramme getuigde over een zekere Louis O., een Vlaams missionnaris en gewezen oostfrontstrijder, die in het bataljon Léopard op zijn eentje als inlichtingendienst functioneerde.
Ook Noddyn en Bracco lieten geen verstek gaan en voorts was de “troep” opgetrokken uit tal van curiosa: oudgedienden van de Wehrmacht, zoals majoor Siefried Mueller, avontuurgeile jongeren, tot en met een paar onvervalste psychopaten. Uit de mond van huurlingen raapte RTBf-journalist Jacques Burlion naderhand verhalen op over levend verbrande rebellen of over een huurling die doodskoppen collectioneerde.
Schramme en achthonderd andere huurlingen heroverden het oosten van Zaïre als stoottroepen van het ANC ( Armée Nationale Congolaise ). Maar dan volgde een verrassing: Washington wou Tshombe weg. Hij zou te erg aanleunen bij België en Frankrijk. De ontvoering van Tshombe jaagde Schramme en zijn mannen op stang. Op 5 juli 1967 nam het bataljon Léopard Bukavu in. Pas op 5 november weken de huurlingen uit naar Rwanda. Het Kongolese avontuur was ten einde.
Maar geen nood. Biafra schotelde een nieuw oorlogsterrein voor: de Franse oliemaatschappij Elf versus het Britse Shell; de Fransen contra de Sovjets en de Britten. Het vuile werk lieten ze wel over aan de Afrikanen. De leider van het van Nigeria afgescheurde Biafra, kolonel Odumegwu Ojukwu, en de Nigeriaanse dictator-generaal Yakubu Gowon zetten huurlingen in. Die vochten dus in beide kampen: de Duitser Rolf Steiner, de Zweedse graaf Von Rosen, die deel uitmaakte van de luchtmacht, Zumbach en de Franse romancier Jean Kay kozen de zijde van Ojukwu. Denard zorgde voor hun wapens. In de andere partij, die van Gowon, streed gekke Mike. Het conflict kostte twee miljoen doden en liep af in het voordeel van Nigeria.
Na de tragedie van Biafra stapelde zich fiasco’s op, waardoor de huurlingenactiviteit op een waakvlam kwamen te staan. Verscheidene projecten mislukten. Onder meer de Operatie Hilton. Kolonel David Stirling (oprichter van de SAS, de Special Air Services) zette die in 1971 op om de Lybische kolonel Muammar Kadhafi omver te werpen. Vijf jaar later werden dertien Britse en Amerikaanse huurlingen, gerekruteerd door het FLNA (Nationaal Front voor de Bevrijding van Angola), gevangen genomen. Het Revolutionair Gerechtshof in Luanda maakte korte metten met hen. Het sprak vier doodvonnissen en negen zware gevangenisstraffen uit. Verontwaardigd onthulde de Britse pers dat de geheime dienst al die tijd op de hoogte was van het doen en laten van de huurlingen.
In 1976 faalde Bob Denard in een poging om dictator Mathieu Kérékou van Benin van de macht te verdrijven. Tijdens hun vlucht verloren de huurlingen documenten die de Marokkaanse koning Hassan II en de Gabonese president Omar Bongo aanwezen als opdrachtgevers.
Bob Denard gaf echter de moed niet op. Op de Comoren voerde de Fransman in mei 1978 een staatsgreep uit waar president Ali Soilih het leven bij inschoot. Diens voorganger Ahmed Abdallah werd weer op de troon geïnstalleerd. Tot 1989 maakte Denard het mooie weer op de Comoren. In zijn omgeving opereerden diverse Belgen: “Commandant Charles”, die tot 1987 aan het hoofd van de presidentiële garde (GP) stond, maar ook enkele Katangaveteranen, Bracco en Jo Wallendorf. De Comoren dienden als draaischijf voor hulp aan het verzet in Mozambique, met steun van Zuid-Afrika.
In 1979 stelde Warner Bros Denard voor een film te draaien over zijn ontscheping op de Comoren, met Clint Eastwood in de hoofdrol. Maar president Abdallah vond een Amerikaanse film toch iets te veel publiciteit inhouden voor zijn bizar aan de macht komen.
In 1987 kreeg Denard Zuid-Afrika zo ver dat het de lonen van de presidentiële garde op de Comoren betaalde. Zijn bedrijf sloot een contract met de Zuid-Afrikaanse toerismereus Sol Kerzner. Maar dan werd Denard te roekeloos. Hij liet de Zuid-Afrikanen een afluisterpost installeren op de eilanden. Dat zinde Parijs niet. Paul Barril, tweede in bevel van de antiterreureenheid van het Elysée, bezwoer Abdallah zijn garde te ontslaan. In november 1989 werd de president vermoord in zijn kantoor in aanwezigheid van drie huurlingen, onder wie Denard. Frankrijk kwam tussenbeide, maar liet Denard de wijk nemen naar Zuid-Afrika.
In 1989 straalde het einde van de Koude Oorlog uit tot in Afrika. In Angola spoorden Russen en Amerikanen hun respectievelijke bongenoten de Unita van Jonas Savimbi en de regering van Jose Eduardo Dos Santos aan om vrede te sluiten. Dat gebeurde in juni 1991, maar in oktober 1992 liet Savimbi zijn Unita de wapens weer opgraven, nadat hij weigerde de uitslag van de presidentsverkiezingen te aanvaarden.
De Angolese regering riep de hulp in van een Zuid-Afrikaanse firma: Executive Outcomes (EO), gespecialiseerd in beveiliging en militair advies. EO moest officieel de olie-installaties zoals die van Petrofina in Soyo en de diamantmijnen van Lunda Norte beveiligen. De mannen van EO deden echter meer dan wacht lopen rond boortorens. Het bedrijf voerde een regelrechte oorlog en wel met voor Angola nieuwe methoden: aanvallen met luchtsteun, nachtelijke overvallen, storing van vijandelijk radiocontact en zo meer. In één actie liquideerden ze in Cafunfo driehonderd guerrillero’s van Unita.
Dit alles gebeurde met stilzwijgende toestemming van de Zuid-Afrikaanse president Frederik Willem De Klerk en van zijn opvolger Nelson Mandela. Straffer nog. Gezien de betere verstandhouding met de buurlanden en de noodzaak om geld vrij te maken voor het Zuid-Afrika van de post-apartheid, schroefden de beide presidenten de militaire uitgaven drastisch terug. Dus mocht EO-baas Eeben Barlow, een veteraan van het Zuid-Afrikaanse leger en van de Rhodesische Sealous Scouts, beschikken over manschappen van het Zuid-Afrikaanse regeringsleger.
Zeker leden van het 32ste bataljon Buffalo stond Pretoria zonder protest af. Die eltite-eenheid was vooral samengesteld uit ex-FNLA-soldaten en genoot door haar optreden in de townships een kwalijke reputatie bij de zwarte meerderheid. De soldaten zelf hadden wel trek in een samenwerking met Barlow. Hij betaalde goed (dertienduizend dollar per maand voor een piloot) en ze werden goed uitgerust, met eigen gevechtshelikopters (Russische MI-8’s) en gepantserde troepentransportauto’s (Russische BTR-60’s).
In 1995 was de pret uit. Pretoria vond de media-aandacht voor de EO-activiteiten in Angola vervelend en riep 140 EO-werknemers terug. EO verliet (ten dele) Angola, Strategic Resources bleef. EO is de gewapende arm van Strategic Resources (SR), een multinational met een vijftigtal filialen en met bekwaamheid in politiek advies, ontmijning, hospitaalbouw, informatica, luchttransport, mijnontginning…
Ondertussen had EO zijn werkterrein al verlegd. In Sierra Leone voelde de regering zich in 1994 niet langer opgewassen tegen de guerrillero’s van de Revolutionary United Front en tekende ze een contract van dertig miljoen dollar met het SR-filiaal Branch Energy, ter bescherming van de mijnterreinen.
EO beschrijft zichzelf als een “pijler van stabiliteit in Afrika”. Militaire experts grinniken daarover: “De African Crisis Responce Force waarover de Amerikanen zo graag praten, bestaat al. Ze heet alleen Executive Outcomes.”
EO zit volgens het tijdschrift Soldier of Fortune ook in Uganda. Dat Amerikaanse blad meldt dat een EO-officier in 1995 de dood vond bij een verkenningsvlucht langs de Sudanese grens. Geen toeval. De Franse krant Le Figaro schreef dat Heritage Oil and Gas, een zusterbedrijf van Strategic Resources, in december 1996 een oliecontract ondertekende in Uganda.
Overigens heeft EO geen monopolie op militair advies. De Britse krant The Guardian signaleerde dat de Zuid-Afrikaanse politie er Omega Support Ltd van verdenkt de guerrilla van Kabila te trainen. Omega Support wordt geleid door John Smith, ex-militair attaché in Angola. Het Amerikaanse Newsweek gewaagde van een contract van miljoenen dollar, getekend door de Angolese president José Eduardo Dos Santos en de firma Military Professional Resources Inc. MPR telt onder haar tweeduizend leden eliteveteranen van het Pentagon.
Huurlingen opereren niet altijd in een extreem illegaal kader. Nog voor de Amerikaanse troepen in 1992 in Somalië landden, keek Bernard Kouchner, toen Frans minister voor Humanitaire Actie, uit naar bescherming voor de niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) ter plaatse. Hij nam contact op met Bob Denard, maar het project ging niet door.
De huurlingenindustrie draait op volle toeren. De besparingen op militaire uitgaven, de reductie van de legers in Oost- en West-Europa, het einde van de Bosnische oorlog maken beroepssoldaten werkloos.
De Franse en Belgische netwerken blijven in ieder geval intact. Vraag en aanbod vinden elkaar naadloos. Vooral in Afrika groeit de vraag. Regeringen kunnen er hun soldaten niet meer betalen en in een klimaat van ontevredenheid gedijen rebellenlegers het best. Zaïre is daarvan een schoolvoorbeeld. Al jaren verkopen officieren er wapens en munitie, terwijl hun soldaten de bevolking uitschudden. Na de opschorting van de burgerlijke en militaire hulp in 1991 werd de toestand catastrofaal. Rebellie bedreigt de centrale macht en het leger kan daar niet tegen op. Wat kan dan een uitkomst zijn? Huurlingen.
In januari opende het parket van Luik een onderzoek naar de rekrutering van huurlingen voor Zaïre. Het vond het vreemd dat een Katangaveteraan, Pierre-Louis Balbeur, baas van de beveiligingsfirma Candel Consulting, naar drieduizend kandidaten vragenlijsten opstuurde waarin gepeild werd of ze militaire vrachtwagens konden besturen en of ze over leiderscapaciteiten beschikten. De ambassadeur van Zaïre in België, Kimbulu Moyanso wa Lokwa, geeft toe dat Mobutu voorstellen kreeg (maar afwees) van Balbeur en van Jean Bultot, de gewezen adjunct-directeur van de gevangenis van Sint-Gillis die werd genoemd in verband met de aanslagen van de Bende van Nijvel. Voordien, in oktober 1991, citeerde Panorama een in Antwerpen gevestigde “sergeant-rekruteur”, die verklaarde dat vijf Belgische firma’s twintig huurlingen naar Zaïre hadden gestuurd voor bewakeningsopdrachten. Ze waren door Belgische officieren opgeleid.
Ondertussen trok Denard zich terug in Zuid-Afrika, maar hij is nog niet met pensioen. Zoals bleek uit een mislukte poging (1995) om weer voet te krijgen op de Comoren en uit het gezelschap van François-Xavier Sidos, lid van het Centraal Comité van het extreem-rechtse Front National van Jean-Marie Le Pen.
Denard werkt nog altijd mee aan het tijdschrift Fire, dat de heldendaden van de huurlingen bezingt. Daarin publiceert ook Tavernier. Die nam in december 1994 zelfs deel aan een door Unesco georganiseerd forum in Brazzaville over “het leger als motor van de ontwikkeling in het democratische proces”. Tavernier wijdde op het forum uit over wat de huurlingen in 1964 verwezenlijkten in oostelijk Zaïre. Ze herstelden bruggen en wegen, haalden de koffieoogst binnen, heropenden scholen. Kortom, Tavernier stelde zich bijna kandidaat voor de Nobelprijs Economie.
In 1995 beraamde hij plannen om ook in Congo-Brazzaville “de motor van de ontwikkeling op te starten”. Samen met gepensioneerde Belgische officieren en PRL-man Jacques Brassine, ex-kabinetschef op het staatssecretariaat van Ontwikkelingssamenwerking, heeft hij een project in de steigers om de soldaten van het Congolese leger en van de verschillende milities die elkaar gedurende een burgeroorlog bevochten te herscholen tot ontwikkelingshelpers. Daartoe vroeg hij vruchteloos geld aan de Europese Commissie.
In december 1995 maakte Tavernnier in opdracht van Mobutu een inspectietocht langs de kazernes in Opper-Zaïre en Kivu. Hij diende het leger te reorganiseren. Tavernier lichtte premier Jean-Luc Dehaene (CVP) over zijn missie in en zond een kopie van die brief van 9 februari 1996 aan kardinaal Godfried Danneels, buitenlandminister Erik Derycke (SP) en europarlementslid en ex-premier Leo Tindemans (CVP).
In dat schrijven suggereerde Tavernier premier Dehaene om Mobutu bij te staan bij de reorganisatie van het leger en zo te verhinderen dat Zaïre een tweede Somalië wordt. Mobutu gaat, volgens Tavernier, met zo’n reorganisatie akkoord als Tindemans het dossier voor de Belgische regering en de Europese Unie wil behartigen.
Op 16 juni 1996 schreef Tavernier een tweede brief aan Dehaene. Daarin meldde hij dat de Franse president Jacques Chirac slechts matig warm loopt voor “socialist en vrijmetselaar” Derycke, maar Tindemans wel weet te waarderen. Tavernier verzocht Dehaene de Vlaamse socialisten ervan te overtuigen een andere Afrikapolitiek te voeren. Tindemans zou zo luidden de consignes van Tavernier bij Mobutu moeten gedaan krijgen dat hij de garde civile van generaal Baramoto opdoekt.
Ook in de zomer van 1996 lobbyde Tavernier volop voor Mobutu. Kinshasa had opgevangen dat er in Angola troepen klaar stonden om Zaïre binnen te vallen. Op 8 juli 1996 zou Tavernier op bevel van Mobutu contact opgenomen hebben met dokter Emile Ilunga, voorzitter van de Conseil National de la Résistance (CNR), de politieke arm van de vroegere Katangese gendarmes. Ilunga zou verteld hebben dat de CNR-troepen zich opmaakten voor een inval in Shaba, net zoals het Front Patriotique Rwandais in 1990 vanuit Uganda aanviel. Daarbij zou de naam zijn gevallen van zijn bondgenoot Kabila, die zijn rebellen op dat ogenblik klaarstoomde om vanuit Rwanda Zaïre binnen te marcheren. In de herfst van 1996 begonnen de Banyamulenge aan dat offensief.
In Zaïre woog de wanhoop toen zwaar. Op 11 december 1996 verklaarde de regeringswoordvoerder dat de regering zelfs de duivel te hulp wilde roepen. In België circuleerde op dat ogenblik het gerucht dat Tavernier soldaten rekruteerde in samenwerking met generaal Augustin Bizimungu van het vroegere Rwandese regeringsleger (FAR). Toeval of niet, maar in januari landden in Butembo Zaïrese commando’s en een dertigtal huurlingen. Die zouden op 18 december vanuit Brussel en Parijs vertrokken zijn.
De Franse krant Libération telde er 280: Belgen (onder meer Roger Bracco zou gesignaleerd zijn), Fransen, Kroaten, Serviërs en Italianen. Ze zouden hun orders krijgen van Tavernier, die zijn hoofdkwartier zou betrekken in het hem bekende kantoor van de goudmijnen van Kilo-Moto, in de streek die hij in 1964 al bezocht. Om een nieuw netwerk van instructeurs te vormen, is Tavernier kennelijk nog eens aan de mouw van zijn vriend Denard gaan trekken: zestien van zijn negentien instructeurs zou hij aan de Fransman ontleend hebben. Denard zelf maakt geen geheim van zijn goede en directe contacten met Jacques Foccart, de gewezen adviseur van generaal Charles de Gaulle. De rechterhand van Foccart, Fernand Wibaux, had midden oktober een ontmoeting met Mobutu in Lausanne.
Volgens het uiterst-rechtse Franse blad Minute bevindt er zich nog een groep Franse huurlingen in Zaïre. Het gaat om Groupe 11, die in Angola bewakingsopdrachten uitvoerde voor het Franse petroleumbedrijf Elf. Verder vertelden Griekse inwoners van de stad Mahagi, in Opper-Zaïre, half januari aan Ugandese journalisten dat ze in de streek Kroatische huurlingen hebben opgemerkt.
EO-baas Barlow ontkent ondertussen dat hij huurlingen werft voor Zaïre. Maar eind 1996 gaf hij in een BBC-interview wel toe dat hij in 1995 aangesproken werd door een “regering uit die regio”. Naar eigen zeggen, weigerde hij op de vraag in te gaan omdat hij niet in een etnisch conflict wil betrokken raken. Toch lopen er hardnekkige geruchten dat in Zaïre wel Zuid-Afrikaanse huurlingen aanwezig zijn, net als Oekraïense piloten, die werden aangetrokken om de Russische Yaks en de Franse Mirages te besturen, die werden geleased door zakenman en Mobutu-vertrouweling Bemba Saolona.
Maar Zaïre zit krap bij kas. Wie betaalt die huurlingen dan? Zakenlieden vertelden dat premier Kengo wa Dondo hen beloofde zich hun huidige steun te zullen herinneren als de privatisering van de bedrijven eraan komt. Ook de onderhandelingen over de concessies van de kobalt- en kopermijnen van Shaba lopen door, en daar is grof geld mee gemoeid. Libération pakte dan weer uit met de stelling dat Koeweit Tavernier en zijn mannen betaalt. Uit dankbaarheid voor de steun die Zaïre, toen voorzitter van de VN-Veiligheidsraad, verstrekte ten tijde van de Golfoorlog.
Tavernier beval via een interview met Le Soir de Rwandese vice-president Paul Kagame om zijn troepen uit Kivu terug te trekken. “Anders behouden de huurlingen zich het recht voor de troepen op Rwandees grondgebied te achtervolgen”. Het antwoord volgde prompt: vorige week trokken Ugandese en Rwandese troepen massaal Zaïre binnen.
De Zaïrese ambassadeur Kimbulu zegt bevriend te zijn met Tavernier, maar gelooft niet dat de man iets te maken heeft met het Zaïrese leger. Daar is hij te oud voor, vindt de ambassadeur, die wel bevestigt dat Tavernier in Zaïre zit, maar dan louter om er zich bezig te houden met hulp aan vluchtelingen. Tavenier zelf ontkende tegenover BRTN-radio vorig weekend dat hij iets met huurlingen te maken heeft: hij is in Midden-Afrika als adviseur van de Zaïrese stafchef. Kimbulu is niet gelukkig met al de verhalen over huurlingen. Volgens hem circuleren er in Zaïre alleen “technici”. Ze onderhouden het materiaal dat het land moest aankopen om zich te verdedigen. Maar vechten doen die blanken niet. Zaïre, beweert Kimbulu, moest wel een beroep doen op “privé-hulp” omdat de westerse landen hun militaire samenwerking in de jaren negentig opzegden.
Bron » Knack