Ondanks de schuchtere pogingen tot meer transparantie blijft de Staatsveiligheid gehuld in een waas van geheimzinnigheid. Dat zegt Mathieu Magherman, die zopas een master in Intelligence and International Security behaalde aan het King’s College van de University of London met een proefschrift over de Staatsveiligheid.
De ‘ontsnapping’ van de Turkse DHKP-C-militante Fehriye Erdal was een typevoorbeeld van slechte communicatie. De affaire groeide uit tot een politieke crisis die ministerstoelen aan het wankelen bracht, terwijl de geheime dienst de situatie gemakkelijk had kunnen ontzenuwen. De dienst had bijvoorbeeld kunnen communiceren over het aantal ingezette agenten of de aard van zijn opdracht, die er niet zozeer in bestond om te beletten dat Erdal zich aan justitie zou onttrekken dan wel om haar te beschermen tegen eventuele Turkse moordcommando’s.
Ook hadden ze kunnen zeggen dat agenten van de Staatsveiligheid geen politiemannen zijn en dus geen bevoegdheid hebben om iemand aan te houden. Maar de dienst verkoos te zwijgen en nam eens te meer de rol van zondebok op zich. “Een gemiste kans”, zegt Magherman over de affaire-Erdal. In zijn proefschrift La GrandeMuette. Why the Belgian Sûreté de l’Etat has been lagging behind in openness traceert Magherman de voorzichtige pogingen van de Staatsveiligheid om op een meer volwassen manier met de media om te gaan.
“Die pogingen kwamen vanuit de dienst zelf, maar werden ook veroorzaakt door externe druk van de media en soms van de regering”, zegt hij. “Het probleem is dat er nooit een duidelijk beleid heeft bestaan inzake openheid. Het bleef altijd afhankelijk van de situatie van de dag en de persoonlijkheid van de administrateur-generaal. Het gevolg is dat transparantie altijd geïmproviseerd en ad hoc gebeurde, wat in sommige gevallen veeleer schadelijk dan voordelig uitviel voor het imago van de Sûreté.”
Het was vooral Koen Dassen, de vorige chef van de Staatsveiligheid, die loofwaardige maar niet altijd er geslaagde pogingen ondernam om de dienst te moderniseren en het belabberde imago van de geheimagenten op te krikken. Dassen, die voordien kabinetschef was geweest van minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne (MR), had bakken media-ervaring. “De sympathie voor dienst is vooral afhankelijk van de sympathie voor de leider”, meende Dassen.
Zijn grote probleem was evenwel zijn moeilijke relatie met zijn voogdijminister, Laurette Onkelinx (PS). Bovendien worstelde de Staatsveiligheid nog altijd met een onverwerkt verleden. De betrokkenheid van de dienst bij de grote, onopgehelderde politieke misdaaddossiers van de jaren tachtig weegt als een loden last op elke stap naar transparantie.
Geïnspireerd door buitenlandse voorbeelden lag Dassen aan de basis van de oprichting van de Belgian Intelligence Studies Association (BISA), bedoeld als een denktank die belangstelling en waardering moest opwekken voor het werk van de inlichtingendiensten. BISA bleek echter een doodgeboren kindje. “Oncklinx was niet echt dol op het idee”, weet Magherman.
Een gelijkaardige afloop kende het initiatief om een jaarrapport te publiceren, het eerste in de geschiedenis van de Staatsveiligheid. Het document lag gedrukt en wel klaar voor verspreiding, maar zag nooit het daglicht omdat Onkelinx niet bij de redactie was betrokken en daarom ging dwarsliggen.
Voorts zorgde Dassen voor een boek en een tentoonstelling over de 175-jarige geschiedenis van de Staatsveiligheid, maar beide initiatieven bleven vooral steken in goede bedoelingen. Hij kondigde aan dat de archieven van de dienst gedeeltelijk zouden worden opengesteld voor wetenschappelijk onderzoek, maar dat bleek wishful thinking, want tot op de dag van vandaag werd nog geen enkel document vrijgegeven.
“Als men de geheime diensten zelf laat beslissen over transparantie, zijn de resultaten meestal pover”, stelt Magherman. “Het zit in de natuur van zulke diensten om bij voorkeur in het duister te opereren. Als ze op eigen houtje moeten beslissen over hun niveau van transparantie zal de keuze bepaald worden door de motivatie van hun bazen, de steun die ze krijgen van hun agenten en de cultuur van geheimhouding die er in de instelling bestaat.”
Er is wel een lichtpuntje: de student vernam dat de Staatsveiligheid volgend jaar dan toch, en voor het eerst, een jaarverslag wil publiceren, een aanduiding dat er mogelijk beterschap op komst is. “Men kan zich afvragen of de politici zelf wel voorstander zijn van meer openheid bij de Staatsveiligheid”, merkt Magherman op. “Hoe minder transparantie, hoe gemakkelijker het immers is om de dienst te gebruiken als zondebok als het fout gaat. Vrezen ze nog meer schandalen?”
Het probleem is dat een toegewijd politicus geen punten kan scoren met de Belgische inlichtingendiensten. Het vertrouwen van het publiek in de geheime dienst is laag, politici profiteren nauwelijks van de kennis en activiteiten van de dienst en voelen zich dus niet geroepen om de Staatsveiligheid te verdedigen. Van de 250 federale parlementsleden profileert zich slechts een handvol als expert in deze materie.’
Bron » De Morgen