In een interview in De Standaard van 4 januari beweerde de federale veiligheidsadviseur dat de problemen met de Veiligheid van de Staat waren opgelost. Vraag is hoe professor De Ruyver, die als adviseur van de premier zowat het monopolie heeft over alles wat met veiligheid te maken heeft, de jarenlang aanslepende problematiek in onze burgerlijke inlichtingendienst in enkele maanden wist om te zetten.
Een artikel in De Morgen van zaterdag 13 januari over de infiltratie van het Belgische bedrijfsleven door het criminele milieu geeft al een eerste aanzet. Verwijzend naar een uitspraak van het hoofd van de directie Georganiseerde Criminaliteit en de jaarrapporten van de federale politie wordt gesteld dat sinds 1996 70 tot 80 procent van de criminele organisaties bedrijven opzet om hun illegale activiteiten te camoufleren en dat die constante het voorbije jaar lichtjes is gestegen.
Bij die onrustwekkende uitspraken moeten twee andere, even onrustwekkende, vragen gesteld worden: welk gevolg heeft de federale politie gegeven aan die belangrijke informatie, en wat deed de Veiligheid van de Staat in die materie?
Het lijkt er sterk op dat de federale politie als een inlichtingendienst functioneert, maar de finaliteit van een politiedienst wat betreft de opsporing van criminele feiten is uitsluitend gerechtelijk (in tegenstelling tot de doelstellingen van de Staatsveiligheid, die het politieke beleid inlicht).
Hoeveel dossiers aangaande zwaarwichtige criminele activiteiten werden er intussen voor de rechtbank gebracht en welke sancties werden uitgesproken? Indien daarover geen duidelijkheid kan worden gegeven, is de volgende vraag wat het federaal parket met al die belangrijke door de federale politie aangeleverde informatie heeft gedaan, en wie daarop, buiten de federale procureur zelf, enig toezicht heeft.
Dat soort dossiers zou door de Staatsveiligheid behandeld moeten worden. Door het Vast Comité I, dat verondersteld wordt de inlichtingendiensten te controleren, werd de afgelopen vijf jaar uitvoerig aandacht gegeven aan de bescherming van het wetenschappelijk en economisch potentieel. Er werd gewezen op de noodzaak om de nieuwe opdrachten voor de Staatsveiligheid ook effectief uit te voeren.
De adviezen van het Comité I werden door de minister van Justitie beantwoord door de enkele vraag om een definitie te geven van het Wetenschappelijk Economisch Potentieel. Het Comité I maakte daarop een uitvoerig verslag maar dat bleef zonder gevolg. Of toch, nadat de specialist in deze materie de Veiligheid van de Staat had verlaten, werd de daarop toegespitste dienst uitgebreid tot… drie leden! Er moet dus wel erg getwijfeld worden aan het academische gehalte van de uitspraken van de professor.
Een andere vraag is dan welke de onderliggende agenda is die de professor-adviseur tot dergelijke uitspraken brengt. Daarvoor is een blik op het verleden voldoende. Hij begon zijn carrière in het zog van het plan-Tobback, dat van de rijkswacht, door opslorping van alle veiligheidsdiensten, de Veiligheid van de Staat incluis, dé federale eenheidspolitie wou maken.
Nadien werd hij het manusje doet alles in de commissie Dutroux, waarvoor hij bedankte met een eredoctoraat voor voorzitter Verwilghen. Van daaruit was de stap naar het kabinet-Justitie niet moeilijk. Omdat minister Verwilghen van de PS niet de minste armslag kreeg en alles langs de premier moest passeren, was de overstap naar dat kabinet voor de hand liggend. Dat de professor bij het oude plan is gebleven, is dus duidelijk. Maar wat doet hij dan in een kabinet waarin de rechten van de burger in meerdere manifesten werden gegoten?
Bron » De Morgen | Walter De Smedt