Journalistiek was voor Walter De Bock geen beroep, maar een fataliteit. Een totaalgebeuren, waar bijna alles voor moest wijken. Paul Goossens brengt hulde aan ex-DM-journalist Walter De Bock.
De eerste die me erop attent maakte dat de Bijlagen van het Belgisch Staatsblad voor iedereen verplichte lectuur moesten zijn, was Walter De Bock. Twee jaar voor we de regering van Paul Vanden Boeynants deden vallen, toonde hij me in een Leuvens café de knipsels waaruit bleek dat VDB zoveel meer was dan alleen politicus.
Het was omstreeks drie uur ’s nachts, in 1966, ergens in mei. De Bock moest nog twintig worden, was student filosofie, zeer bezig met de Leuvense, dus nationale politiek en verplaatste zich nooit, ook na middernacht niet, zonder een stapeltje kranten, dossiers en fiches.
Een diploma filosofie heeft De Bock bij mijn weten nooit gehaald. De fascinatie voor het “zijn in de eigen politieke tijd”, het staatsblad, de schijn en de echte wortels van de macht was te groot. Daarbovenop was er ergernis over de diepkatholieke en hypocriete Martin Heidegger, de Leuvense cultfilosoof van het moment. Tijdens de oorlog zat hij volledig fout, maar voor de Leuvense faculteit werd dat als irrelevant onder het tapijt geveegd. De Bock maakte van het geval Heidegger een van zijn eerste dossiers.
Jaren vooraleer hij als journalist aan de slag ging, was De Bock al op zeldzaam professionele, zo niet obsessionele manier met journalistiek bezig. Als een bezetene zocht hij naar feiten, bracht die in kaart, vond verbanden en iedere ontdekking of onthulling was het begin van een nieuwe speurtocht en nog dieper graafwerk.
Journalistiek was voor De Bock geen beroep, maar een fataliteit. Een totaalgebeuren, waar bijna alles voor moest wijken, want onwaarschijnlijk arbeidsintensief. Pas als hij zijn fiches had doorgenomen, herschikt en herschreven, kon hij aan een artikel beginnen. Het was monnikenwerk, maar dan uit de heel vroege middeleeuwen.
In tegenstelling tot die monniken liet De Bock zich echter niets dicteren. Instructies van hogerhand (uitgever, hoofdredacteur, eerste minister of partijvoorzitter) werden met belangstelling aangehoord, vervolgens minutieus genoteerd en ten slotte straal genegeerd. De Bock schreef wat hij dacht dat geschreven moest worden en concentreerde zich alleen op de thema’s die hij relevant vond.
Wat stijl en werkmethode betreft, waren De Bock en Johan Anthierens elkaars tegendeel, maar ze konden het wel uitstekend met elkaar vinden. Ze deelden de vlijmscherpe spot, hadden veel esprit en waren zeer eigengereid. Ongeacht de politieke of commerciële druk deden ze hun ding. Zo werden ze journalistieke monumenten en reikten ze steeds nieuwe feiten, achtergronden en argumenten aan om hun tijd te begrijpen.
De Bock geloofde nooit wat hij zag of wat men het journaille absoluut wou laten zien. De overtuiging dat het beeld nooit met de werkelijkheid klopte en niet zelden de ware toedracht verhulde, was voor hem een onwrikbaar axioma. Er was altijd meer dan er getoond werd. Glimmende figuren die het van gespierde uitspraken en een blits imago moesten hebben, konden op zijn grootste achterdocht en … vakmanschap rekenen.
Paul Vanden Boeynants heeft het geweten. Jaren nadat hij als eerste minister over de Leuvense kwestie was gestruikeld, was De Bock nog steeds druk bezig zijn affaires, duistere contacten en obscure bondgenootschappen in kaart te brengen. Op een ogenblik dat de redactie van De Standaard VDB nog als een “vriend van het huis” bestempelde en navenant ontzag, begon De Bock een eenzame strijd tegen de machtigste man van België. Daar was moed voor nodig.
Hoe meer De Bock schreef, hoe minder fraai het portret van VDB werd. Als deze vlugger dan verwacht zijn ambities voor een eersterangsrol moest opgeven, zitten de artikels van De Bock over CEPIC, baron de Bonvoisin en VDB’s extreem rechtse relaties daar voor veel tussen. Toen de ex-premier in 1986 wegens fraude drie jaar voorwaardelijk kreeg, werd De Bock, die nooit voor een persprijs werd genomineerd, door de redactie van De Morgen op een extra grote borrel getrakteerd.
Dagen en nachten, op de meest onwezenlijke locaties in Antwerpen, Parijs en Brussel, heb ik met De Bock gepraat over de benepen kleinheid van de Vlaamse bourgeoisie, de intriges rond de staatsveiligheid, het opportunisme van de sociaaldemocratie, de dubbele tongen van de loge, klassenstrijd, pers en samenleving.
De vraag waarom hij zijn mooiste jaren vooral tussen knipsels en steekkaarten doorbracht, kwam, zo merkte ik vele jaren later tot mijn verbazing, nooit aan bod. Het was geen punt van debat en nog minder van meningsverschil, want over het evidente hoef je niet te praten.
Het was vanzelfsprekend dat het graafwerk naar de pijlers van de macht en het speuren naar de achterkant van de extreem rechtse façades op alles voorrang had. Irrationeel? Een beetje, want politieke macht geeft nooit haar laatste geheim prijs. Passioneel? Ongetwijfeld.
Het besef dat een democratie slechts overeind blijft als een tegenmacht de gevestigde orde duidelijk van repliek dient en desgevallend destabiliseert, was een ander taai axioma van De Bock. Het was een bij uitstek politieke, haast filosofische opdracht, waarin hij zich zelf een belangrijke taak had toegekend.
Een journalist met een missie. Ook twintig jaar terug was het omstreden, maar De Bock bleef overeind,omdat hij, ook als hij zich vergiste, op en top vakman was en hyperprofessioneel. Hij wist altijd iets meer en kon het bovendien hard maken. Maar bovenal was er de onwrikbare overtuiging dat zijn (ons) werk er absoluut toe deed.
Hij kon ermee leven dat de media steeds meer plaats en middelen voor entertainment en gekwebbel inruimden, maar er was een grens die niet overschreden mocht worden. Hij en anderen moesten hun ding kunnen doen, anders was de pers haar bestaansreden kwijt. Hij kon daar uiterst koppig, zeer onhebbelijk en bijzonder onvriendelijk over zijn. Gelukkig maar.
Daarvoor Walter, mijn dank, een laatste schouderklop en – voor één keer mag je ze zien – mijn tranen. Waar je ook bent, zet het “establishment” alvast op fiche en binnen niet al te lange tijd vliegen we er opnieuw in en hebben ze prijs, want het werk was niet af.
Groetjes aan Johan.
Bron » De Morgen