Na de onafhankelijkheid van Congo in 1960 bleef België in zijn ex-kolonie politiek, economisch én militair actief. In 1964-1965 ondersteunde het Belgisch leger zelfs een bende witte huurlingen die gruweldaden begingen. Een van hen was twintiger Marc Goossens. Dit is zijn verhaal – en dat van de Belgisch-Congolese verhoudingen ná de onafhankelijkheidsverklaring.
Op 11 maart 1963 traint de Waaslandse amateurbokser Marc Goossens in een zaaltje boven dancing Lune d’Argent in Gent. Die hippe discotheek ligt in de ruige uitgaansbuurt Kuiperskaai, waar de toen 27-jarige Marc geregeld doorzakt met zijn vrienden. Sparringpartner die avond is de student Germaanse filologie Wilfried Nauwelaerts. Na afloop van de training zetten Marc en Wilfried, opgezweept door de omstanders, hun gevecht voort op de kaai. Na een uithaal van Marc valt de student met zijn achterhoofd op de stoeprand. Een straaltje bloed loopt in de greppel. Een ambulance komt ter plaatse. Tevergeefs, Wilfried sterft net na aankomst in het ziekenhuis.
Viviane heeft Marc op café ontmoet en leert hem beter kennen als ze samen in de legendarische Gentse broodjeszaak Martino gaan werken. Marcs boksmanager is eigenaar van de zaak. Tussen de preparé en de verse uitjes ontstaat een romance. ‘Marc had donkerblond haar en grijsgroene ogen’, herinnert Viviane zich haar geliefde. ‘Hij was groot en zwaar gebouwd, zonder een kilo vet. Puur spieren. Een beer van een vent, maar een echte teddybeer: heel zacht van karakter.’
Maar Marc heeft ook zijn donkere kant. ‘Hij was getekend door dat ongeluk. Zijn gevangenisstraf en de feitelijke verantwoordelijkheid voor de dood van die jongen wogen zwaar op hem. Hij sprak daar nooit over.’ Volgens Viviane ligt daar de oorzaak van Marcs keuze om huurling te worden: ‘Het was een vlucht. Hij zag geen andere uitweg.’ Marc ruilt de broodjes en de boksarena in voor een avontuur in Congo.
Katangese secessie
Officieel is Congo op 30 juni 1960 onafhankelijk geworden, maar via een samenwerkingsakkoord blijven de Belgische legerofficieren ter beschikking van het Congolese leger. Politiek mag Congo dan wel vrij zijn, economisch en militair wil België zijn greep behouden.
Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, want de soldaten van het Congolese regeringsleger beginnen te muiten. Ze zijn gefrustreerd omdat er na de onafhankelijkheid weinig is veranderd. Om een signaal te geven, ontslaat de eerste premier van Congo, Patrice Lumumba, de witte officieren.
De ontslagen Belgen en een deel van de muitende Congolese soldaten lopen over naar Katanga. Die bodemrijke provincie heeft Moïse Tshombe op 11 juli 1960 uitgeroepen tot een onafhankelijke staat. Belgische mijnbouwers en militairen steunen Tshombe om de mijnactiviteiten van Union Minière en andere Belgische belangen veilig te stellen.
Omdat Tshombes leger niet sterk genoeg is, huurt Katanga witte strijders uit Zuid-Afrika, Rhodesië (nu Zimbabwe) én Europa in. Via informele netwerken in België, Frankrijk en Duitsland komen honderden ongeschoolde huursoldaten de rangen versterken. Zij staan onder leiding van Belgische officieren. Een van hen is de gewiekste kolonel Frédéric Vandewalle, die met het Katangese leger zelfs een overwinning behaalt tegen de blauwhelmen van de Verenigde Naties, die met een vredesmacht aanwezig zijn in het onrustige nieuwe land.
Die overwinning vormt een pijnlijke zaak voor de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de Waalse socialist Paul-Henri Spaak. De realpoliticus geeft toe aan de internationale druk en verandert het geweer van schouder. Hij legt Tshombe financieel droog en de Katangese secessie bloedt dood.
De Simba’s
In het voorjaar van 1963 herademt Congo even na de mislukte secessie van Katanga. België steunt weer volop de centrale regering nadat premier Lumumba, die de banden met de ex-kolonisator wilde doorknippen, is uitgeschakeld. De nieuwe eenheidsregering ziet die hulp graag komen, want het Armée Nationale Congolaise (ANC) – cruciaal voor de stabiliteit in het land – bestaat uit los zand. Op verzoek van Congo reorganiseren Belgische ‘adviseurs’ het nationale regeringsleger.
Dat leger wacht in 1964 meteen een gigantische uitdaging. In het oosten van het land laait het nationalisme weer op. De Simba’s, een verzamelnaam voor een heterogene groep opstandelingen die zichzelf ‘leeuwen’ (in het Swahili) noemen, willen de moord op Lumumba wreken. Het Congolese leger, dat nog in de steigers staat, kan de Simba’s niet het hoofd bieden. Al snel hebben de opstandelingen twee derde van Congo veroverd. In dat gebied wonen nog veel witte missionarissen en westerse zakenlui.
De politiek links geïnspireerde Simba’s worden door de internationale gemeenschap als communisten beschouwd. In volle Koude Oorlog vrezen de Verenigde Staten een domino-effect: als Congo communistisch wordt, zal de rode vlek zich over Afrika uitbreiden. Washington besluit het Congolese leger daarom materieel te ondersteunen, maar wil vanwege de Vietnamoorlog geen troepen sturen. Daarvoor kijkt John F. Kennedy naar Spaak. JFK zet druk om de Belgische ‘adviseurs’ in het leger actiever in te zetten.
Spaak zwicht voor de Amerikaanse eisen. Hij vraagt kolonel Vandewalle, die Congo kent als zijn broekzak, om een plan uit te werken. Het doel: Stanleyville, de hoofdstad van de Simba’s, heroveren en de westerlingen bevrijden die door hen gegijzeld worden. Vandewalle geeft de heroveringsoperatie op de Simba’s de naam Ommegang mee, omdat het Congolese leger meer wegheeft van een bonte Brusselse parade dan van een gedisciplineerd leger.
In Parijs en Brussel starten de Congolese ambassades op verzoek van Vandewalle met het ronselen van huurlingen. Officieel mogen er van Spaak geen Belgische huurlingen worden ingezet, maar oogluikend laat hij de rekrutering van landgenoten toe. Marc Goossens, dan 28 jaar, kiest voor een avontuur als goedbetaalde huurling en belandt via dit achterpoortje op een vliegtuig naar Congo.
Rode en Zwarte Draak
In Congo komt Marc Goossens terecht in operatie Ommegang. De legerleiding van kolonel Vandewalle plaatst hem in de colonne OPS Nord. Hun taak is de vele Europeanen bevrijden die in rebellengebied rond de steden Paulis en Stanleyville zitten. De witte kolonialen in die twee steden worden eind november 1964 bevrijd door 320 Belgische paracommando’s tijdens operaties Rode en Zwarte Draak.
Alleen bij die operaties zet België officieel zijn leger in. De Belgische paracommando’s springen uit Amerikaanse C-130’s en redden 1800 witten uit de klauwen van de Simba’s. Bij die ‘humanitaire operatie’ komen veel Congolezen om, de focus ligt op het redden van westerlingen. De operaties Rode en Zwarte Draak oogsten wereldwijd kritiek. In Peking vindt de grootste betoging tegen België ooit plaats.
Spaak trekt de Belgische para’s snel terug. De adviseurs blijven wel aanwezig, want zij ondersteunen officieel het Congolese leger. Hun adviesfunctie gaat evenwel veel verder dan wat op papier is afgesproken. Feitelijk hebben Vandewalle en co. het commando in handen. Bovendien ondersteunt België, dat stabiliteit wil voor zijn bedrijven in Congo, het regeringsleger met wapens, bevoorrading en materieel. De facto houdt België in het zogezegd onafhankelijke Congo militair de touwtjes in handen.
De eenheid van Goossens, OPS Nord, bestaat uit een twintigtal, voornamelijk Belgische huurlingen en zo’n 200 Congolese soldaten. Marcs jeep krijgt de bijnaam Les Gorilles. Ze schilderen die geuzennaam op de carrosserie en installeren een mitrailleur vooraan.
Officieel mogen er van Spaak geen Belgische huurlingen worden ingezet, maar oogluikend laat hij de rekrutering van landgenoten toe.
Dat weten we onder meer dankzij de memoires die een collega-huurling in 1995 uitgaf bij Deckers Druk Beveren. Xavier Piers de Raveschoot woont nu in Waterloo en zegt ons eerst telefonisch een interview toe, maar krabbelt later terug. In zijn boek, N’ge, beschrijft hij de rol van huurlingen als Marc en hijzelf. Het bevat veel beeldmateriaal, waaronder foto’s met Marc Goosens, en een kopie van het huurlingencontract van Piers de Raveschoot. De hagiografische en nostalgische memoires vervullen ons aanvankelijk met argwaan, maar wanneer we aan de hand van details in het boek een tijdslijn maken, komt die overeen met krantenartikelen en brieven uit die tijd.
Angst in Angola
Zo weten we uit brieven van missionarissen dat in het dorp Ango negen Nederlandse paters, vier Belgische en veertien Congolese zusters al maanden overgeleverd zijn aan de Simba’s. Ook Cathy Heuskin, toen 16 jaar oud, leeft er maanden in angst met haar oudere zus, broer en ouders. Haar vader is een Belgische zakenman, haar moeder is Portugees-Congolese.
‘In die periode waren er permanent Simba’s bij ons’, herinnert Heuskin zich. ‘We balanceerden tussen leven en dood. Mijn zus is verkracht. Ze hebben mijn moeder de handen en voeten op de rug gebonden, haar zo opgetild en laten vallen. Dat heb ik met mijn eigen ogen gezien.’
Hun lot hangt af van de driehonderd witte huurlingen, onder wie Marc en zijn gorilla’s, en Congolese soldaten van het ANC, want de para’s zijn vertrokken. ‘Men kan niet begrijpen waarom België en de VS niet zijn overgegaan tot een omvangrijkere operatie om alle blanken te redden’, staat in La Libre Belgique.
Op de dag van operatie Zwarte Draak in Paulis verlaten de Simba’s plots Ango, mogelijk door het nieuws van de Belgische interventies. ‘Toen konden we vluchten in de brousse nabij ons huis’, zegt Cathy Heuskin. ‘De lokale bevolking bracht eten naar onze schuilplaats, zo hebben we een week overleefd. Er gingen geruchten over blanken die ons kwamen zoeken.’ Op hetzelfde moment dat Heuskin voor haar leven vreest, paraderen Belgische para-commando’s door Brussel in een nationale triomftocht na hun ‘geslaagde humanitaire missie’.
Dichterbij, op honderd kilometer van Heuskin aan de andere oever van de Uele, stuiten Goossens en compagnie op een onaangename verrassing: de enige overzetboot is kapot. De hele dag proberen de huurlingen het veer te herstellen. Dan lezen we in het boek van Piers de Raveschoot:
‘Bernard komt terug met een camion. Hij vertelt dat de dorpsbewoners mensen hebben aangeduid die collaboreerden met de rebellen. Onze Congolese soldaten hebben zich gehaast om hen te doden. De camion bevat een dozijn lijken, al omgeven door vliegen, en twee vastgebonden mannen en vrouwen. De gevangenen zijn naakt en het geslacht van de mannen is afgesneden. Bernard, die houdt van moorden, wil de borsten van de vrouwen afsnijden. We smeken hem om ze snel te executeren, zonder marteling. Dus laat Bernard hen in het water stappen en maakt ze af met de mitraillette. Dan maakt hij de twee mannen los en beveelt hen om de lijken uit de camion in het water te gooien. […] Ik heb er genoeg van […] en liquideer ze.’
”t Is precies of alle duivels uit de hel zijn losgelaten.’ Dat schrijft een zuster over de Simba’s, maar haar woorden kunnen net zo goed gelden voor de wreedheden aan de andere kant.
Tegen de avond hebben de huurlingen de veerboot hersteld. De volgende dag komen ze aan in Ango en vinden ze alle geestelijken en Cathy Heuskins gezin in hun schuilplaats. ‘Marc maakte deel uit van een humanitaire missie. Zij waren onze redders’, vertelt Heuskin. ‘Als zij niet waren gekomen, waren wij er nu niet meer. Ik hou er niet van als mensen slecht spreken over hen. Voor mij zijn het geen huurlingen, maar vrijwilligers. Ze hebben slechte dingen gedaan, maar in een oorlogssituatie ben je niet normaal.’
Een helikopter landt op het voetbalterrein van Ango, de zusters worden geëvacueerd. Heuskins gezin en de paters gaan mee met de colonne van Goossens. Dezelfde weg terug, met de overzetboot. ‘Daar verbleven we in het huis van een dokter en daarna zijn we naar de hoofdstad gevlogen’, herinnert Heuskin zich. Uiteindelijk komen ze enkele dagen later aan in Zaventem.
‘Au suivant!’
Terug naar Xavier en Marc. Nadat de Simba’s een huurling hebben gedood in een hinderlaag, zinnen ze op wraak. De mercenaires nemen dertig man, van wie ze vermoeden dat het rebellen zijn, gevangen. Marcs chef, Bob Noddyn, beveelt om hen te liquideren: ‘De ouderen brengen ons een rebel per keer, en zingen daarbij in koor het lied Au suivant! van Jacques Brel.’ Even later drijven dertig zwarte lijken in de rivier.
‘Onderscheid maken tussen onschuldige burgers en Simba-strijders was zeer moeilijk’, zegt Kris Quanten, hoogleraar krijgsgeschiedenis aan de Koninklijke Militaire School. Hij deed doctoraatsonderzoek naar de rol van België in de Congolese burgeroorlog en publiceerde zijn bevindingen in 2014 in het boek Operatie Rode Draak. ‘De Simba’s hadden geen uniformen of officiële structuur. Oorlogsrecht was er niet, huurlingen konden dus zonder probleem standrechtelijke executies begaan.’
De Simba’s geloofden dat ze onsterfelijk waren, dankzij een ritueel waarbij een sjamaan hen besprenkelde met magisch water. ‘Op een dag wil Marc daar zijn voordeel mee doen’, lezen we in de memoires van Piers de Raveschoot. ‘Voor we het vuur openen op de rebellen, loopt hij achter een van hen aan, slaat hem op het hoofd, neemt zijn wapen en schiet het magazijn leeg op het lichaam! We zijn verbijsterd… Is hij gek? We weten dat hij een durfal is en ervan houdt om zijn leven te riskeren en om zijn grenzen af te tasten, maar dit! Bob schreeuwt dat hij compleet krankzinnig is en dat hij onnodige risico’s neemt.’
De exacte waarheid achter de wandaden in het boek van Xavier Piers de Raveschoot is moeilijk te achterhalen. De Amerikaanse inlichtingendienst CIA meldt in een rapport over de huurlingen: ‘Ze zijn allen schuldig aan ernstige excessen waarvan de bevolking het slachtoffer is, zoals overvallen, verkrachtingen, moord en afranseling.’
Het is moeilijk om het kluwen van gruwelijk geweld tussen de Simba’s en het Congolose leger te ontwarren. ‘Het is het verhaal van de kip en het ei’, zegt historicus Quanten. In elk geval droegen de witte huurlingen bij aan de spiraal van mensonterend geweld.
‘Vuile Belgen’
De huurlingen van Vandewalle redden zo’n 650 Europeanen in de brousse rond Paulis en Stanleystad, maar ze brengen de achterblijvers ook verder in gevaar, want de Simba’s keren zich steeds meer tegen ‘de vuile Belgen’. Veel gijzelingen beginnen pas als vergelding ná de wandaden van huurlingen.
Vandewalle maakt zich zorgen over het gebrek aan discipline binnen de pelotons met huurlingen. Ook Marc Goossens gaat tweemaal op de vuist met collega-huurlingen. ‘Een echt gezag bestond niet in de huurlingenpelotons’, getuigde de Belgische huurling Roger Bracco in een boek van Ludo De Witte. ‘De chefs waren de mannen met de krachtigste vuisten of kerels met een zeker prestige, wegens hun staat van dienst in eerdere gevechten.’
Echt verbazen mag dat niet, want de huurlingen waren niet onbesproken. Amateurbokser Goossens had voor zijn vertrek naar Congo al meer op zijn kerfstok dan het uit de hand gelopen gevecht op de Kuiperskaai. Vivianes ’teddybeer’ was een agressieve recidivist. De juridische bronnen uit het Gentse rijksarchief liegen niet: van 1959 tot 1961 wordt hij maar liefst vier keer aangeklaagd voor slagen en verwondingen. Zijn slachtoffers heten Oscar, Francine, Michel en Agnes. Als vechtersbaas was hij gevreesd in Gent, maar de Congolese ambassade achtte hem geschikt als strijder voor het regeringsleger.
Koffer vol geld
In januari 1965 kunnen de huurlingen na weken strijd in de brousse even verpozen in de hoofdstad Leopoldville. Marc Goossens zet tijdens die vakantie de bloemetjes buiten in de nachtclub Show Boat. Met een metalen koffertje vol geld imponeert hij de lokale schoonheden. Hoe kwam hij aan tienduizenden Congolese franken cash?
De huurlingen tekenden een contract voor zes maanden en verdienden goed geld, dat weten we uit teruggevonden contracten. Ze kregen bovendien een premie als ze in een gevaarlijke zone moesten vechten. De helft van hun soldij werd op een buitenlandse rekening gestort, de helft kregen ze ter plaatse van de Banque du Congo.
Dat loon is echter onvoldoende voor een koffer vol geld, maar er is een andere verklaring volgens Quanten. ‘Tijdens hun opmars plunderden de huurlingen banken en bedrijven. Ze hadden veel dynamiet mee, niet zozeer voor operaties, maar om kluizen op te blazen.’ Xavier Piers de Raveschoot beschrijft in zijn boek meerdere van die rooftochten. Ze contrasteren met de idealistische motivatie die huurlingen vaak geven voor hun avontuur: de strijd tegen het communisme.
Goossens overleeft zijn tijd in Congo, al raakt hij zwaargewond in een gevecht met rebellen waarin collega Bernard, de moordlustige die borsten wilde afsnijden, dodelijk wordt geraakt. Volgens een Belgische onderzoekscommissie in 1966 kostte de Simba-rebellie het leven aan honderdduizenden Congolezen en 268 Belgen. Huurlingen komen niet voor in dat rapport.
Goossens heeft de smaak te pakken en trekt na de oorlog in Congo als huurling naar de Nigeriaanse burgeroorlog. Daar vecht hij aan de kant van Biafra. Op 11 november 1968 komt hij bij Operatie Hiroshima om het leven. De Vlaming die in Afrika de wapens graag liet spreken, sterft op Wapenstilstand.
Monumenten
In een Gentse koffiebar anno 2019 probeert Viviane Van Develde nog altijd te vatten waarom haar Marc ging vechten in Afrika: ‘Hij voelde zich wellicht thuis in een mannengemeenschap waar niemand iets vraagt en niemand iets weet over elkaar.’
Onwetendheid op een heel ander niveau is ook wat historicus Idesbald Goddeeris hekelt in het huidige debat over de rol van België in Congo. ‘De schimmige jaren zestig en de dekolonisatie blijven sterk onderbelicht’, stelt de hoogleraar koloniale geschiedenis aan de KU Leuven. ‘Het gaat vaak over Leopold II, maar zelden over de militaire interventies van België in Congo.’
‘De witte huurlingen in het Congolese leger, aangestuurd door Belgische officieren, kun je eigenlijk vergelijken met de pioniers van Leopold II, die voor hem Congo gingen ontdekken. De ontdekkers van onze vorst waagden hun leven in de jaren 1880, de huurlingen van Vandewalle in de jaren 1960. ‘ De collateral damage van beide groepen avonturiers waren telkens honderden of duizenden Congolese doden.
Dat deze donkere episode in onze Belgische geschiedenis zo onbesproken blijft, wijt Goddeeris aan het feit ‘dat het dekolonisatieproces zo slecht verlopen is’. Meer historisch onderzoek is volgens hem nodig om de juiste impact van Belgen in de Congolese burgeroorlog te kunnen inschatten.
Dat onderzoek moet ook leiden tot bewustwording. ‘Vooral het westerse slachtofferschap van Europeanen die tijdens de Simba-opstand uit Congo werden gered, is ons bekend. Er zijn monumenten voor omgekomen missionarissen, maar er is geen enkel monument voor zwarten die door Belgische kogels zijn omgekomen.’
Bron: Knack | Brecht Castel