Slachtoffers van de Bende van Nijvel: ‘De daders zijn nooit gepakt, al zijn ze wel bekend. Iedereen wéét dat zij het gedaan hebben’

De fictiereeks 1985 sleurt ons terug naar de turbulente jaren 80, gemarineerd in het bloed van de 28 dodelijke slachtoffers van de Bende van Nijvel. Drie jongvolwassenen belandden in het oog van de storm die België toen op zijn kop zette, met brutale overvallen en blinde terreur. Wat u op het scherm te zien krijgt, is meeslepende fictie, maar voor sommigen was het de bittere realiteit. We brachten het eerste en het laatste Bende-slachtoffer samen voor een sneakpreview: oud-kolonel Herman Vernaillen (81) en zijn dochter Hilde (57), die ontsnapten aan een moordaanslag in 1981, en David Van de Steen (46), slachtoffer van de Bende-overval in Aalst.

‘Mama, heb jij de gangsters horen schieten?’ ‘Opa, is dit echt gebeurd?’ ‘Was mammie er echt zó erg aan toe?’ We zijn ten huize van Hilde Vernaillen, dochter van oud-kolonel Herman Vernaillen. Ze was 15 jaar toen gangsters in de nacht van 25 oktober 1981 hun woning in Hekelgem beschoten. De moordaanslag mislukte maar net, moeder Vernaillen raakte zwaargewond en het gezin met drie dochters bleef met een levenslang trauma achter. Op de sofa zitten de kleindochters van de kolonel, Philien (22) en Noémie (26), tussen hun grootvader en hun moeder in, vol vragen over wat ze in de eerste aflevering van 1985 te zien krijgen.

Die nieuwe fictiereeks van regisseur Willem Wallyn begint in 1981. De eerste aflevering zoomt in op de diepe crisis waarin de rijkswacht verkeert wanneer majoor Herman Vernaillen een enorm drugsschandaal binnen het korps blootlegt. De rijkswachtofficier, in de reeks vertolkt door Peter Van Den Begin, ontdekt dat speurders van de antidrugsbrigade met criminelen in zee gaan om zelf op grote schaal drugs te smokkelen – de beruchte zaak-François. Majoor Vernaillen wordt door zijn eigen bazen onder druk gezet om het schandaal onder de mat te vegen, maar zet zijn onderzoek koppig voort. Tot hij buitenspel wordt gezet door de mislukte moordaanslag op zijn gezin. ‘Ik wist te veel, dat was duidelijk’, zegt de kolonel op rust. ‘En zij wisten dat ik doorging en dat ik me niet liet intimideren. Dus probeerden ze me op een andere manier te stoppen.’

In 1985 volgen we de lotgevallen van drie jongvolwassenen die ‘het echte leven’ in Brussel gaan ontdekken: boezemvrienden Marc en Franky als jonge rijkswachtrekruten, Vicky als linkse studente aan de VUB. Ze worden elk op hun eigen manier meegezogen in een spiraal van gebeurtenissen en misdaden die worden toegeschreven aan de Bende van Nijvel. Het zijn de jaren van de Koude Oorlog, de massabetogingen tegen de kruisraketten, piratenzenders op de radio en opwindende hits van The Clash en T.C. Matic. De rijkswacht, toen nog een militaristische organisatie, staat bij linkse studenten bekend als ‘rotzakken die harder dan nodig op betogers slaan en racisten die altijd dezelfden controleren’.

In ons land heerst politieke chaos, op straat ontploffen bommen van de extreemlinkse CCC en volgen brutale overvallen elkaar crescendo op. Televisiejournaals tonen beelden van doorzeefde rijkswachtcombi’s en de bedekte lichamen van burgers die vermoord werden terwijl ze boodschappen gingen doen.

De zaak-François en het verregaande gekonkel tussen speurders en criminelen leidden in de jaren daarna tot de moorddadige overvallen van de Bende van Nijvel, zo toonde onderzoeksjournaliste Hilde Geens vorig jaar overtuigend aan in haar boek Het complot van de stilte. Oud-kolonel Vernaillen beschouwt zich dan ook als het allereerste slachtoffer van de Bende van Nijvel, hoewel die aanslagen officieel tussen 1982 en 1985 hebben plaatsgevonden. ‘Het waren dezelfde daders en dezelfde motieven’, zegt hij.

Naast hem op de sofa zit het laatste slachtoffer van de Bende van Nijvel: David Van de Steen, die op 9-jarige leeftijd zijn ouders en zus verloor en zelf zwaargewond raakte bij de overval op de Delhaize in Aalst in 1985. Vernaillen en Van de Steen delen een lange geschiedenis en voelen zich lotgenoten: in 1986, een jaar na de Bende-overval in Aalst, kreeg de grootvader van David een anonieme dreigtelefoon, waarin werd gezegd dat hem hetzelfde lot als kolonel Vernaillen wachtte als hij de rijkswacht bleef zwartmaken. Het bezorgde de toen 10-jarige David en zijn grootvader veel slapeloze nachten, maar Davids grootvader bleef er zijn leven lang van overtuigd dat de rijkswacht achter de Bende van Nijvel zat. Eigenlijk geeft 1985 hem nu gelijk, vindt David.

David Van de Steen: “Er is al zoveel gezegd en geschreven over de Bende, maar hier krijgen we een blik op hoe het er destijds aan toeging in de coulissen van de rijkswacht. Het leek een strakke hiërarchie, maar onderhuids werden er allerlei clubjes gevormd, met elk een eigen agenda. Ze waren bezig met drugs, wapens, afpersingen… Je had een clandestiene extreemrechtse organisatie binnen het korps, de groep G, waarvan de leden elkaar begroetten met een Hitlergroet en de hakken tegen elkaar. En er waren de Roze Balletten, seksfeestjes met minderjarigen waar de beau monde van Brussel aan deelnam, ook hoge ambtenaren, politici en mannen uit de rijkswachttop…

“De rijkswacht had dus heel wat te verbergen, en had daar zo haar eigen methodes voor. En dat is nog maar een deel van het verhaal, want ook bij de Staatsveiligheid en de toenmalige Gerechtelijke Politie gebeurden louche zaken. Natuurlijk vertelt Willem Wallyn alles op zijn manier en ligt er een laag fictie over, maar het heeft allemaal wel echt bestaan. Voor mij is 1985 een soort oorlogsfilm over de Bende. Een fictief verhaal rond waargebeurde feiten, waardoor mensen zich een beeld kunnen vormen van hoe dit allemaal is kunnen gebeuren.”

Door merg en been

Kleindochters Philien en Noémie Verhofstadt zijn opgegroeid met de verhalen van hun opa. Al duizend keer heeft hij hun verteld hoe er op zondagavond 25 oktober 1981 iets na middernacht wordt aangebeld, hoe hij naar de voordeur stommelt, het gordijntje aan het zijraam wegschuift – ‘Wie is daar?’ – en onmiddellijk beschoten wordt.

Herman Vernaillen: “Ik draai me direct om, trek de sleutels uit het slot en duik naar beneden. Ik ben geraakt in mijn schouderblad en in mijn arm, maar ik voel niks. Ik blijf liggen en tel de schoten, tek-tek-tek, tek-tek-tek, reeksjes van drie, tien keer na elkaar: dertig schoten in totaal.

“Mijn jongste dochter Iris, 12 jaar, komt me de revolver brengen die op onze slaapkamer ligt. Ik druk haar tegen de grond, want ze zijn nog steeds aan het schieten. Als het schieten ophoudt, kom ik overeind en ga ik kijken. Ik zie een auto vertrekken met gierende banden, een Mazda met een automatische versnellingsbak, maar het is te laat: ik kan niets meer doen. Ik zie dat er bloed uit de mouw van mijn peignoir drupt, ik ben blijkbaar geraakt. Pas dan zie ik dat mijn vrouw daar ligt in een plas bloed, zwaargewond. Onze oudste dochter Inge sleept haar achter een zetel en dan naar de slaapkamer. De muren hangen vol bloed, ik bel zelf de rijkswacht en de hulpdiensten.”

De aanslag op majoor Vernaillen zit in de eerste aflevering van 1985, en terwijl het schieten op tv doorgaat, wordt het muisstil in de huiskamer.

Philien Verhofstadt: “We wisten wel wat er gebeurd was, opa heeft alles ook tot in het kleinste detail uitgebeeld, maar het is toch nog anders om het te zien gebeuren. En oma die zo zwaargewond was… Ze had er evengoed niet meer kunnen zijn. Dat was even slikken. Het is plots geen verhaal van opa meer, het is écht. Heel vreemd.”

Noémie Verhofstadt: “Opa vertelde zoveel verhalen op vakantie. Als kind was dat leuk, want je wilde altijd meer weten. ‘En toen? En toen?’ Ik vond het vooral spannend en hield er op school zelfs spreekbeurten over. Maar nu vind ik het vooral eng en besef ik hoe ingrijpend het was, ook voor mama. Stel je voor dat ze plots in je tuin staan en op je beginnen te schieten. Zij had evengoed in de deuropening kunnen staan, hè mama?”

Hilde Vernaillen: “Het schieten zelf heb ik niet gehoord. Ik ben wakker geworden toen Inge mama door de nachthal naar haar slaapkamer sleepte. Toen ze voorbij mijn kamer kwam, hoorde ik mama roepen: ‘Ze gaan hem vermoorden!’ Ik dacht eerst dat ik gedroomd had, maar ik zag licht branden onder de deur. (Tegen haar vader) Ik liep naar de gang en zag jou bij mama staan. Je had toen pas door hoe zwaargewond ze was, je schreeuw ging door merg en been. Tegen mij zei je: ‘Ga kijken of de ambulance er nog niet is.’ – ‘Dat durf ik niet’, antwoordde ik.

“Kort daarna zat ons huis vol rijkswachters in burger, een wetsdokter, een onderzoeksrechter… Ze hadden een soort hoofdkwartier ingericht in de slaapkamer van Iris, mijn jongste zus. De buren dachten dat er een feest bij ons aan de gang was, omdat ze de ene wagen na de andere hoorden aankomen. Onze ouders waren toen al naar het ziekenhuis gebracht, wij gingen mee met onze tante Esther. ’s Morgens werden we wakker met het nieuws over de aanslag op de radio – dat originele radiobericht gebruiken ze trouwens in de serie. Ik herinner me het nog goed: het was onwezenlijk om de naam van je ouders te horen noemen op de radio. Die hele nacht was onwezenlijk.”

Wist jij dat het leven van je moeder aan een zijden draadje hing?

Hilde: “In het begin besefte ik dat niet. Ik had mama wel in Inges kamer zien liggen: bij elke hartslag gutste er bloed uit de kogelwonden in haar buik. Dat beeld is me het meest bijgebleven.”

Herman: “Mijn vrouw heeft die hele nacht op de operatietafel gelegen. Daarna heeft ze vier dagen tussen leven en dood gezweefd, bewusteloos. Dat waren voor mij de zwaarste momenten. Het doet me nog altijd pijn dat mijn vrouw dat is overkomen, en dat ik niks heb kunnen doen. Had ik nu één of twee van die mannen kunnen neerknallen, dan had ik tenminste nog íéts gedaan.”

Noémie: “Als ik de reeks zie, vraag ik me de hele tijd af: waaróm? Ik snap gewoon niet dat iemand het vanwege drugs in zijn hoofd haalt om een aanslag te plegen op iemands familie. Dan denk ik: mammie heeft jullie nooit iets misdaan.”

Hoe voelt het om de aanslag nagespeeld te zien in de serie, Hilde?

Hilde: “Ik had de eerste aflevering al eens gezien met mijn vader, op een voorvertoning van productiehuis Eyeworks, en toen rolden de tranen over mijn gezicht. Niet dat ik de aanslag herbeleef, maar het moment waarop ze schieten, komt heftig binnen. Nochtans zijn we ook naar de opnames gaan kijken, dus het was geen grote verrassing. Maar ik ken de slachtoffers zo goed. Ik was er zelf bij. Ook confronterend was het moment waarop de chirurg zegt dat mama voor haar leven zal moeten vechten… Dat pakte me.”

Herman: “Ja, ik heb haar moeten vastpakken. Kindje toch.”

Scherpschutters

David Van de Steen was in 1981 een kleuter van 5, maar ook hij herinnert zich de aanslag bij de Vernaillens.

David: “In Aalst was dat groot nieuws, de grote mensen spraken over niets anders. Het OLV-ziekenhuis, waar Vernaillen en zijn vrouw lagen, werd zwaar bewaakt, met scherpschutters op de daken. Dat was toen ongezien! Vier jaar later lag ik in hetzelfde ziekenhuis met mijn zware verwondingen na de overval in de Delhaize.

“De ziekenhuisdirectrice, zuster Bénédicte, heeft me achteraf verteld dat ze Vernaillen en zijn vrouw om de twee dagen naar een andere kamer verhuisden, omdat ze bang waren dat de daders hen door het raam zouden beschieten.”

Hilde: “Dat weet ik nog: als we jullie in het ziekenhuis kwamen bezoeken, lagen jullie heel vaak alweer op een andere kamer, met politiebewaking voor de deur.”

“Mijn zussen en ik kregen ook rijkswachtbescherming. We logeerden bij onze grootouders en tantes, en altijd hield er buiten een ploeg de wacht. Als we naar school werden gebracht, volgden ze ons in een auto. Ik zat toen in het vierde middelbaar bij de Dames van Maria in Aalst. Vanuit mijn klaslokaal kon ik de scherpschutters van de groep Diane (speciale eenheid van de rijkswacht, red.) op het dak van het OLV-ziekenhuis zien lopen. Voor mijn ouders, wist ik. En beneden in een schoollokaaltje zaten de mannen die mij en mijn zussen moesten beschermen. Niemand kon de school binnen, en wij mochten zelf ook niet naar buiten. Het was allemaal zo onwerkelijk.”

Herman: “Een dag na de aanslag, toen mijn vrouw en ik geopereerd waren, kwamen onze dochters op bezoek in het ziekenhuis. De jongste, Iris, had mijn revolver mee naar binnen gesmokkeld, een zware Smith & Wesson 357 Magnum. ‘Om je te beschermen’, zei ze. 12 jaar was ze. Ik bewaarde het wapen onder mijn hoofdkussen en een dag later kwam het al van pas: plots stond er een militair geneesheer aan mijn ziekenhuisbed om te zeggen dat ik naar het militair hospitaal zou worden overgebracht. Ik haalde mijn revolver vanonder mijn kussen en zei: ‘Zie je dit, dokter? Wie mij komt halen, schiet ik neer. Ik meen het!’ (Windt zich op) Je moet het je voorstellen: je vrouw ligt op sterven en dan komt zo’n klootzak zeggen dat je daar weg moet. (Met overslaande stem) Dat vond ik zo onmenselijk! Dan kun je toch begrijpen dat ik razend was?”

Ook in de serie keert die scène terug: daar bedreigt Peter Van Den Begin maar liefst twéé dokters in het ziekenhuis.

Herman: “Mijn vrouw heeft dat nooit geweten. Toen ze het in de serie zag, vroeg ze een beetje ongerust: ‘Heb jij dat echt gedaan?!’ Ik zeg: ‘Mama, ik heb dat zéker gedaan. Jij lag toen nog in coma.’”

Toen jullie ouders uit het ziekenhuis kwamen, gingen jullie met het gezin weer thuis wonen. Was dat niet akelig, Hilde?

Hilde: “Mijn moeder wilde er niet blijven wonen, mijn zussen en ik eigenlijk ook niet. Maar papa wilde niet weg. Hij wilde tonen: ‘Jullie krijgen me hier niet weg.’

“Toen we pas thuis waren, moesten de gordijnen altijd dicht: we wilden geen wandelende schietschijven zijn voor iemand die buiten stond. We schoven de kleerkasten voor de ramen in onze slaapkamer. Als mama en papa weg waren, deden we alle deuren op slot, ook de binnendeur naar de garage. Papa’s revolver namen we mee in de living. Ik sliep die eerste weken heel slecht. Je wordt wakker van het minste geluid, je zenuwen staan strak gespannen.”

Herman: “In het begin kregen we nog rijkswachtbescherming, ze zaten in een caravan op onze oprit. Maar na een paar maanden viel die weg en waren we op onszelf aangewezen. Toen heb ik mijn drie dochters leren schieten, zodat ze zich veilig voelden.”

Hilde: “Mama was daar niet zo zot van, maar wij waren er niet tegen. We waren nooit écht op ons gemak. Mijn zussen en ik hadden elk een geweer op onze slaapkamer staan, achter de deur.”

Herman: “Wil je geloven dat ik op oudejaarsavond bijna een paar kinderen voor mijn deur doodgeschoten heb? (De kleindochters giechelen nerveus) Sinds we terug thuis waren, lag er altijd een machinegeweer klaar op het dressoir, geladen. Het mocht geen tweede keer gebeuren, de volgende keer zou ík als eerste schieten. Die avond, nog geen twee weken nadat we uit het ziekenhuis waren ontslagen, wordt er na elf uur nog aangebeld. Ik ben onmiddellijk klaarwakker, grijp naar mijn geweer en doe het gordijn open met de loop, klaar om te schieten. Er stonden verdorie kinderen voor de deur! Zangertjes! Net zo goed had één van hen een verkeerde beweging gemaakt en was er – trrrrt – een salvo weg. Ik trek de deur open: ‘Godverdomme! Wat komen jullie doen op dit uur van de avond?’ Die kinderen: ‘Wij komen zingen, meneer.’ – ‘Weten jullie niet wat hier gebeurd is?’ – ‘Toch wel, meneer.’ – ‘Awel, zing dan!’ (algemene hilariteit) Ze hébben gezongen, maar het was niet goed, hoor. Maar degene die het meest geschrokken was, was ikzelf.”

David Van de Steen: ‘Het is ongelooflijk dat Madani Bouhouche het onderzoek naar de aanslag op Herman Vernaillen heeft kunnen manipuleren.’

Schoothondje

De serie 1985 begint een paar maanden voor de aanslag op het gezin Vernaillen. We zien hoe de jonge rijkswachtrekruut Marc De Vuyst door toeval als typist bij de rechtlijnige majoor Vernaillen terechtkomt. Zo raakt hij betrokken bij het onderzoek dat Vernaillen voert naar de drugstrafieken van rijkswachtcommandant Léon François, in de reeks een arrogant heerschap dat zich onaantastbaar waant. Tijdens zijn verhoren gedraagt François zich hoegenaamd niet als een verdachte: ‘Ik vraag me af hoelang jij je uniform nog gaat dragen’, klinkt het neerbuigend tegen majoor Vernaillen.

Philien: “Heb jij die François echt ondervraagd, opa?”

Herman: “Ja, kindje, en nog een hele reeks andere rijkswachters die een drugshandel hadden opgezet. Ze werden één voor één aangehouden. François had ik voor het laatst bewaard. Een hele nacht lang heb ik hem ondervraagd. En hij maar klagen dat hij zo moe was. Maar de volgende ochtend is hij aangehouden.”

Noémie: “Was hij echt zo arrogant als in de reeks?”

Herman: “François? Dat was een schoothondje. Weet je wat hij bij zich had toen ik hem ondervroeg? Een bijbel, die lag op zijn schoot. In de serie antwoordt hij alsof hij de baas is, maar de echte François deed het in zijn broek.”

Marc De Vuyst krijgt in 1985 meteen zicht op de poel van corruptieschandalen. Zijn ideaalbeeld van de rijkswacht ligt in scherven. Had u een idee van de wanpraktijken binnen het korps vóór u aan de zaak-François begon, kolonel?

Herman: “Totaal niet. Ik was voordien commandant in het district Asse geweest, ik wist niets van de zaken die in Brussel gebeurden. Toen werd ik districtscommandant in Brussel en kreeg ik dat onderzoek in de maag gesplitst door de procureur van het Brusselse parket. Ik heb het eerst geweigerd, want mijn taak was de ordehandhaving bij betogingen en de beveiliging van ambassades. Maar ze hebben me verplicht. Ik wist dat het niets dan ellende zou brengen, want mijn oversten waren tégen dat onderzoek. Zodra ik begon te graven, was het alsof ik een beerput opende.”

In de reeks wordt uw personage geïntimideerd door een generaal in de gangen van het justitiepaleis. ‘Het is jammer dat we een goeie officier gaan verliezen’, zegt hij veelbetekenend.

Herman: “Iets soortgelijks heb ik ook in het echt meegemaakt, met generaal Fernand Beaurir. Ik stond met de generaal alleen in de lift en hij zei: ‘Het is goed dat we niet in andere tijden leven, want anders…’ En toen maakte hij een snijbeweging met zijn vinger over zijn keel. Ik was niet onder de indruk en antwoordde: ‘Ofwel krijg ik felicitaties.’”

Wisten uw kinderen dat u met zo’n delicaat onderzoek bezig was?

Herman: “Nee. Mijn vrouw wist dat, maar de kinderen niet: die moesten studeren.”

Hilde: “In de maanden voor de aanslag kregen we thuis wel veel anonieme telefoontjes: zwijgen en dan inhaken, of een muziekje laten horen. Blijkbaar om ons bang te maken, maar wij vonden het vooral vervelend. Vlak voor de aanslag kwam er weer een anonieme telefoon. Ik nam op en zei: ‘Als jij dat plezant vindt, ík niet’, en ik heb opgehangen. Een paar dagen later stonden ze hier voor de deur.”

De obscure BOB’er (de opsporingsbrigade van de rijkswacht, red.) Madani Bouhouche, griezelig goed gestalte gegeven door acteur Roda Fawaz met zijn donkere bril, en zijn collega Robert Beijer hangen voortdurend in de buurt van Vernaillen rond om hem te intimideren. Op een nacht betrapt Vernaillen het sinistere duo terwijl ze afluisterapparatuur in zijn bureau plaatsen. In de serie blijft hij er ijzig kalm bij en zet hij Bouhouche en Beijer als straf uit de BOB.

Philien: “Peter Van Den Begin acteert echt heel goed, maar hij is wel een stuk braver dan opa. Die scène waarin hij ontdekt dat hij afgeluisterd wordt… Opa was kwáád geworden!”

Hilde: “Ik kan me ook niet voorstellen dat hij zo zachtaardig zou reageren (lacht).”

Noémie: “Opa kan heel fel reageren. Dat herinneren we ons ook nog van onze opvoeding (lachje). Bij mammie en opa ging het er streng aan toe.”

De rijkswachtdiscipline zat er nog altijd in.

Philien: “Zeker. Bij oma ook, die is even stipt en kordaat.”

Herman: “Toen mijn vrouw het zag, zei ze: ‘Dat ben jij niet, jouw personage is veel te braaf.’”

Hilde: “Maar papa, het is geen biografie hè, dat ben jij natuurlijk niet. Je moet het bekijken als een verhaal over een man die rechtdoor gaat, ondanks alle tegenstand en de bedreigingen, en die onverstoorbaar zijn onderzoek blijft voeren.”

Herman: “De inquisiteur, hè: dat was mijn bijnaam.”

Zijn jullie trots op jullie opa, Philien en Noémie?

Noémie en Philien (in koor): “Héél trots!”

Philien: “Zeker toen we de serie zagen. Ik heb het gevoel dat iedereen bij de rijkswacht corrupt was. De enige goeie, dat was onze opa. Je ziet mensen in elkaar geslagen worden omdat ze niet willen meedoen met de corruptie… Maar mijn opa trekt zich er niks van aan. Dan denk ik: chapeau! En nu nog altijd. Hij deinst nergens voor terug. Het is mooi om te zien hoeveel kracht er in hem zit.”

Herman Vernaillen: ‘Toen mijn vrouw de serie zag, zei ze: ‘Dat ben jij niet, jouw personage is veel te braaf.’’

Donnant-Donnant

Franky Verhellen, de andere jonge rijkswachtrekruut uit 1985, slaat een heel andere weg in dan zijn vriend Marc. Hij laat zich op sleeptouw nemen door avontuurlijke maar ongure types bij de rijkswacht. Wanneer hij beseft dat hun acties bittere ernst worden, kan hij niet meer terug.

David: “Wat ik zo goed vind aan 1985, is hoe dat systeem van rijkswachters die werken met informanten uit het criminele milieu in het verhaal verweven zit, en hoe snel het fout kan lopen.”

Het systeem donnant-donnant.

David (knikt): “Hoe de grenzen tussen speurders en criminelen vervagen. Het begint met een kleine gunst, maar het wordt steeds serieuzer.

“Aan die twee jonge rijkswachtrekruten zie je hoe makkelijk je ergens tot over je oren in betrokken kunt raken. Die Franky, bijvoorbeeld: ’s morgen staat hij nog in de keuken van de mess aardappelen te schillen, maar dan wordt hij door een van die louche types opgevorderd voor een opdracht. Tegen de avond heeft hij dingen gezien die hij nooit had mogen zien. Ze hebben hem in de tang, want als hij niet meedoet, gaat hij eraan of lappen ze hem erbij. En zo komen die twee jongens, die zulke goeie vrienden waren, plots tegenover elkaar te staan.”

Als je de reeks bekijkt, zou je inderdaad denken dat de hele rijkswacht corrupt was, behalve Herman Vernaillen.

David: “Ze zetten het op scherp, natuurlijk, het is fictie. De gewone gendarme wist daar niks van. Maar zodra je op een bepaald niveau kwam, moest je goed uitkijken, denk ik. Daar werden kampen gevormd en moest je dus kleur bekennen.”

Hilde: “Voor mij was het een schok om al die verdorven toestanden te ontdekken. Ik dacht dat je zoiets alleen in films zag. De rijkswacht was voor ons iets goeds. We gingen als kind, toen papa districtscommissaris was in Asse, elk jaar naar het Sinterklaasfeest, waar ook de kinderen van het weeshuis waren uitgenodigd, en hadden dus een totaal ander beeld van de rijkswacht. En dan is er die aanslag en besef je: die zijn niet te vertrouwen.”

Herman: “Mijn vrouw heeft sindsdien nooit meer een rijkswachter in huis gelaten. Nu nog laat ze nooit mannen in uniform binnen.”

Hilde: “Die reeks roept bij mij weer dat gevoel van onmacht, ontgoocheling en frustratie op. De daders zijn nooit gepakt, al zijn ze wel bekend.”

Op het assisenproces over de aanslag in 1995 zijn de hoofdverdachten, Madani Bouhouche en Robert Beijer, vrijgesproken.

Herman: “Terwijl iedereen wéét dat zij het gedaan hebben. Beijer heeft het in 2010 in zijn boek (‘De laatste leugen’, red.) geschreven en hij heeft het ook persoonlijk aan mij bekend, in het bijzijn van de Brusselse procureur. Hij wist dat ze hem juridisch niks meer konden maken. Beijer biechtte toen op dat ze met vier waren: hijzelf, Bouhouche en nog twee anderen van wie hij de naam niet wilde zeggen. Hij zei dat het de bedoeling was om mij te vermoorden, niet om mijn vrouw te raken. Dat ze zwaargewond was geraakt, daar had hij veel spijt van. Ik heb hem geantwoord: ‘Als ge nog één voet op mijn hof zet, schiet ik u af.’”

David: “Het is ongelofelijk dat Bouhouche het onderzoek naar de aanslag op Vernaillen heeft kunnen manipuleren. Hij heeft zó met het bewijsmateriaal gefoefeld dat hij en Beijer ermee wegkwamen.”

Hilde: “Wraakroepend is het. Dat ze dan achteraf een boek schrijven waarin ze ongestraft mogen uitbazuinen: ‘Ik was het!’ Zodra je vrijgesproken bent voor een misdaad, kunnen ze je er blijkbaar nooit meer voor veroordelen. Maar wij kennen tenminste twee daders: David weet niets, dat is nog erger.”

De politie is intussen hervormd. Hielp dat om je vertrouwen te herstellen, Hilde?

Hilde (resoluut): “Na wat er gebeurd is? Nee. Ik weet niet of het er bij de politie nog zo aan toegaat, maar mijn vertrouwen is voor altijd geschonden. Hetzelfde denk ik over het gerecht. Ik heb niet het idee dat het gerecht rechtvaardig handelt.”

U bent na de aanslag heel slecht behandeld bij de rijkswacht, kolonel.

Herman: “Tijdens het onderzoek ook al, hoor. Ze hebben me op alle mogelijke manieren gepest. Wat kon ik daartegen doen? Niks! De moordaanslag was mislukt, dus hebben ze me op andere manieren proberen kapot te krijgen. Ons pas gebouwde huis was aan flarden geschoten, er was voor honderdduizenden franken schade, maar nooit heb ik één frank schadevergoeding gekregen. De rijkswacht weigerde ons een renteloze lening. Financieel zaten we aan de grond. Zelfs de ambulance heb ik zelf moeten betalen, omdat mijn vrouw er ook in lag.

“Ik werd achteraf wel tot kolonel benoemd, ze konden niet anders. Maar ik werd overgeplaatst naar het logistieke centrum, waar ik zes maanden lang in een kamertje zat zonder dat iemand tegen mij sprak. Een kolonel vroeg mij: ‘Ben je nu tevreden, tussen de olie en het smeersel?’ Natuurlijk niet, het was geen leven. In 1988 ben ik met vervroegd pensioen gegaan bij de rijkswacht en ben ik bedrijfsmanager geworden. Ze hebben me niet kapot gekregen.”

Zwart gat

De reeks zal ongetwijfeld oude wonden openrijten bij de families van de slachtoffers.

Hilde: “Ik vind erover praten goed, zo kun je het beter achter je laten. Maar mijn zussen willen er niets meer over horen.”

Herman: “Iris heeft zich destijds heel sterk gehouden, als jongste. Ze kwam bij mij toen we nog niet zo lang uit het ziekenhuis waren. ‘Papa, ik wil dokter worden.’ Ze had haar moeder gewond gezien en ze vond het zo erg dat ze haar niet kon helpen. Wel, ze ís dokter geworden. Maar over de aanslag wil ze het nooit meer hebben.”

Philien: “Mammie ook niet. Ze vindt het niet leuk als opa erover vertelt, ze is nog altijd bang voor een aanslag.”

Noémie: “Maar ze praat er wel over als je ernaar vraagt, en dan pinkt ze een traantje weg. Ze heeft me ook haar littekens getoond.”

David: “Iedereen reageert er anders op. Toen ik voor het eerst bij de Vernaillens op bezoek kwam, zag ik onmiddellijk de gelijkenis met mijn grootouders. Mijn grootvader was een vechter en kon niet zwijgen over de Bende. Mijn grootmoeder wilde er niets van horen, omdat het te confronterend was voor haar. Herman kan ook niet zwijgen over de aanslag, hij vertelt het opnieuw en opnieuw. Zijn vrouw is wantrouwig en schuw; ze gaat in de keuken zitten, maar volgt het gesprek wel. Die constante alertheid, die nooit wijkende onrust, is heel herkenbaar voor mij.”

Hilde: “Ik ben altijd alerter gebleven dan anderen. Als ik thuiskwam met de wagen, ging ik achterwaarts naar de garagepoort om die te openen, met mijn gezicht naar de straat. En dan vlug terug de auto in. Toen ik trouwde, heb ik mijn geweer niet meegenomen: mijn man wilde geen wapens in huis. Dus werden het honden, die horen alles. En onlangs hebben we camera’s rond het huis gehangen. Maar ik denk niet dat ik mijn angst heb doorgegeven aan mijn kinderen.”

Denk jij dat de reeks het onderzoek naar de Bende nieuw leven zal inblazen, David? Ben je tevreden met het wetsvoorstel waardoor de Bende-aanslagen nooit zullen verjaren?

David: “Eigenlijk verwacht ik niks meer. Tien jaar geleden hebben we gevochten voor een verlenging van het onderzoek. Vandaag denk ik: wat maakt het nog uit? We staan zoveel jaren later nog geen stap verder. Tientallen tips hebben advocaat Jef Vermassen en ik al doorgespeeld aan de onderzoekers: er komt nooit iets van. Het lijkt alsof alles daar in een zwart gat verdwijnt. Misschien is het beter dat het verjaart, zei Vermassen toen. Dan komen de dossiers vrij in 2025 en kunnen wetenschappers ze bestuderen. Ik weet niet wat ik ervan moet denken.”

Je bent ook veel met je gezondheid bezig geweest.

David: “Ik kan niet anders. Een jaar geleden heb ik een herseninfarct en een hersenbloeding gekregen, die ik maar net heb overleefd. Die nacht in het ziekenhuis dachten mijn vrouw Nathalie en mijn zoon Yanni dat het gedaan was met mij. Ik heb maanden in een rolstoel gezeten en moet nog altijd drie keer per week naar het ziekenhuis om te revalideren. Nu vindt Nathalie dat we ook met andere dingen bezig moeten zijn, in plaats van altijd maar met de Bende. Die hersenbloeding was een kantelpunt. Je denkt dat je nog tijd hebt voor van alles en nog wat, en op zo’n moment wordt duidelijk dat je niet zo onsterfelijk bent als je denkt.”

Bron » Humo | Annemie Bulté