VMO

De “onschuldige” VMO van Bob Maes

Bomaanslagen, traangasgranaten in woningen, knokpartijen en geweldadige acties tegen politieke tegenstanders, herdenkingen van Oostfrontstrijders. Hoe onschuldig was de VMO in de tijd van Bob Maes? Apache.be frist het geheugen even op.

Te midden van de heibel van de voorbije dagen over de aanwezigheid van federaal staatssecretaris Theo Francken en Vlaams minister Ben Weyts (beiden N-VA) op het feestje voor de negentigste verjaardag van voormalig VMO-leider Bob Maes, dook opnieuw een hardnekkige mythe op. Die wil dat de oorspronkelijke VMO, die in 1950 door Maes werd opgericht en eenentwintig jaar later ook door hem werd ontbonden, zogenaamd niet gewelddadig of extreemrechts was. Pas nadien, toen de heropgerichte VMO onder leiding stond van de beruchte Bert Eriksson, zou de organisatie ontspoord zijn tot een onversneden knokploeg en privé-militie.

De meest bekende wandaden van de VMO dateren inderdaad uit die tweede periode: kidnapping van politieke tegenstanders (zoals advocaat Marc Nève en De Morgen-journalist Walter De Bock), pogingen tot ontvoering (José Happart, Philippe Busquin), brandstichtingen in linkse boekwinkels en lokalen, gezeul met lijken van beroemde collaborateurs (Cyriel Verschaeve, Staf De Clercq), betogingen tegen gastarbeiders, militaire trainingskampen in de Ardennen en Duitsland, enzovoort. Maar dat betekent geenszins dat de ‘oude’ VMO louter uit doetjes en koorknapen bestond.

Bob Maes

Bob Maes

Historicus Bart De Wever

Robert ‘Bob’ Maes, geboren in 1924 in Zaventem, was tijdens de Tweede Wereldoorlog een collaborateur van het dertiende knoopsgat. Eind 1943 werd hij zonder medeweten van zijn ouders lid van de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen (NSJV), een jeugdbeweging van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) die door de Duitse overheid werd gesubsidieerd. Hij was toen 19 jaar.

In het NSJV werd hij gouwleider in Oudergem en tijdens de laatste maanden van de oorlog streeksecretaris. In die periode werd hij ook lid van het VNV, de fascistische partij die was opgericht door Staf De Clercq. Na de bevrijding, in september 1944, meldde hij zich aan bij de politie en zat een jaar in hechtenis. Zoals veel kleine collaborateurs werd hij niet veroordeeld, maar wel op de lijst van de krijgsauditeur gezet en verloor hij voor een periode van twintig jaar zijn burgerrechten.

Eind 1950 besloot Maes de Vlaamse Militanten Orde (VMO) op te richten, een organisatie die bijeenkomsten van Vlaams-nationalisten moest beveiligen. De in deze onverdachte historicus Bart De Wever schreef daarover:

“Toen het Vlaams-nationalisme zich na de repressie trachtte te herorganiseren, kreeg men bij allerhande vergaderingen of activiteiten vaak te maken met tegenbetogers of kwam het regelmatig tot harde confrontaties. Vanuit die optiek startte Maes in het najaar van 1950 de VMO. De organisatie stelde zich tevens als propagandaploeg ten dienst van de Vlaamse Concentratie (de voorloper van de Volksunie, GT). De herinnering aan de vooroorlogse Vlaams-nationale partijmilities speelde bij de oprichting van de VMO zeker een rol: het woord ‘Orde’ in de naam werd gekozen als doelbewuste verwijzing naar de Dinaso Militanten Orde.”

De DNO was de militie van het Verdinaso, die in 1941 opging in de Dietsche Militie-Zwarte Brigade, een zwart geüniformeerde paramilitaire formatie van het VNV waarvan sommige leden deelnamen aan gewapende acties tegen het verzet.

“Vlug bleek dat de VMO wel verder ging dan alleen maar propaganda maken voor de Vlaamse zaak en Vlaamsgezinde manifestaties beschermen, zoals het in die kringen graag wordt voorgesteld”, schreef Jan Capelle in het boek Extreem-rechts en de staat. “Reeds op 14 december 1953 achtte de magistratuur het nodig 16 VMO-militanten te veroordelen wegens het bezit van verboden wapens en het toebrengen van slagen en verwondingen.”

“Immers, enkele maanden voordien had de leiding de leden opgetrommeld om met militaire precisie een viering van oud-strijders en verzetslieden te Diksmuide in de pan te hakken. Aanleiding tot deze operatie was de oproep van de Vlaamse Concentratie en van het Vlaams Studentencomité uit Leuven om ‘hun wagens omver te werpen’ en ‘ze in brand te steken’. Enkele honderden personen waren bij deze gelegenheid door de politie opgebracht en Bob Maes himself had twee maanden in voorhechtenis gezeten op beschuldiging van militievorming.”

De VMO-actie in Diksmuide was gericht tegen Jean Fosty, een Franstalige journalist en voormalig weerstander die met zijn Comité d’Appel au Pays ageerde tegen amnestie voor voormalige nazi-collaborateurs. Bij zijn arrestatie bleek Bob Maes in het bezit van een zak nagels. Hij zat twee maanden vast, werd veroordeeld tot één maand effectief, en verloor zijn burgerrechten, die hij pas had teruggekregen, opnieuw voor vijf jaar.

Bomaanslag

Op 11 juli 1963 vierden drie VMO-leden de Guldensporenslag op hun manier door een bomaanslag te plegen op de Congreskolom in Brussel, een symbool van het unitaire België. Het plan werd beraamd op een vergadering van een twintigtal VMO’ers in een café in Wilrijk, in aanwezigheid van de feitelijke VMO-leider Wim Maes (geen familie van Bob), een man die tijdens de oorlog lid was geweest van de Dietsche Militie-Zwarte Brigade.

Met het springtuig op hun schoot reden de drie daders van Antwerpen naar Brussel. Het was de bedoeling de Congreskolom te doen instorten, maar ze raakten niet voorbij de solide bronzen poort van het monument en deponeerden de bom dan maar aan de buitenkant. Om kwart over drie ‘s nachts blies de explosie de vlam van de Onbekende Soldaat uit, rukte brokstukken van de arduinen sokkel en beschadigde de bronzen deuren.

Het was geen geïsoleerde aanslag, maar een schakel in een hele reeks gewelddadige acties waarbij vaak dezelfde VMO’ers betrokken waren. Zo werd de zaak van de Congreskolom in verband gebracht met de bomaanslag op het gerechtshof in Brugge, in de nacht van 13 februari 1963, waarbij gelijkaardige explosieven werden gebruikt. Op 4 december 1965 volgde een aanslag met explosieven op de Leeuw van Waterloo. Op 10 juni 1966 gooiden onbekenden een traangasgranaat in de woning van minister van Justitie Herman Vanderpoorten in Lier, de oom van huidig Open VLD-fractievoorziter Patrick Dewael. En op 29 juni van dat jaar gebeurde hetzelfde in de woning van de liberale advocaat Victor in de Antwerpse Justitiestraat.

“Een zekere terreur”

Pas vijf jaar na datum, in 1968, kon de aanslag op de Congreskolom worden opgehelderd, dankzij de spontane verklaringen van de zoon van Wim Maes die door de politie werd ondervraagd als slachtoffer in een zedenzaak. De drie daders bleken dokwerker Adolf Franck, Belga-journalist Rudi Degrijse en Wim Verreycken, leider van het trompetterskorps van de VMO en later fractievoorzitter in de Senaat van het Vlaams Blok. Dat de zaak zo lang stil kon worden gehouden, verklaarde de openbare aanklager tijdens het proces, was het gevolg van “een zekere terreur die in de rangen van de VMO heerste. Er werd gedreigd dat wie zijn bek zou open doen zou doodgeslagen worden”. Uiteindelijk werden de drie op 13 mei 1969 door de correctionele rechtbank van Antwerpen bij verstek veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en een boete. Ze gingen in beroep en werden vrijgesproken wegens verjaring van de feiten.

Inmiddels was de VMO intensief gaan samenwerken met het in 1960 opgerichtte Vlaams Nationaal Jeugdverbond (VNJ), een rechts-radicale jeugdbeweging waarvan de Antwerpse afdeling begin jaren zeventig in neonazistisch vaarwater verzeilde. Het VNJ, waarin Rik De Wever, de vader van de huidige N-VA-voorzitter, op lokaal Antwerps niveau een belangrijke rol speelde, fungeerde zowat als de jongerenafdeling van de VMO.

Breuk met VU

Met de in 1954 opgerichte Volksunie was de verhouding eerder dubbelzinnig. De partij kon de militanten gebruiken als plakploeg, ordedienst en propagandadienst, maar kreeg de VMO nooit helemaal onder controle. Toen de organisatie in 1960 met een eigen fanfare begon, wat dan weer het dragen van hun paramilitair uniform legitimeerde, werd dit door het VU-hoofdbestuur afgekeurd.

Bovendien kwam de relatie met de partij onder druk te staan doordat de VMO op eigen houtje acties begon te ondernemen waarvoor de VU uiteindelijk de politieke verantwoordelijkheid moest dragen. In september 1963 werd er bijvoorbeeld tijdens een nachtelijke VMO-actie tegen Franstalige opschriften in Oostende heel wat schade aangericht. Dit incident leidde tot een officiële breuk tussen de partij en de VMO, maar in de praktijk bleef de VMO opdraven als stoottroep van de Volksunie.

Bob Maes werd bij de oprichting van de Volksunie meteen lid van het hoofdbestuur en bleef nationaal verantwoordelijke van de VMO, ook al had hij sinds het aantreden van Wim Maes geen echte controle meer op de grootste, Antwerpse afdeling van de organisatie. Wel nam hij, samen met andere traditionele Vlaams-nationalisten in de partijtop van de Volksunie (zoals Rudi Van der Paal, de moneyman van de partij) consequent de verdediging op van de VMO als er zich problemen voordeden en spande hij zich altijd mee in bij het verzamelen van fondsen om de boetes te betalen van veroordeelde VMO’ers.

In 1971 besloot Bob Maes de VMO te ontbinden, wellicht onder druk van de Volksunie. Nog eens historicus Bart De Wever:

“Gezien de vele interne problemen na het overlijden van Wim Maes (in 1968, GT), besloot hij na overleg met onder meer Karel Dillen, Hector Goemans, de weduwe van Wim Maes en Kamiel Van Damme om op 12 juni 1971 tot de ontbinding van de VMO over te gaan. Het was voor hem een zeer emotionele beslissing. Het bleek tevens een kantelmoment te zijn in de politieke carrière van Bob Maes. Nog hetzelfde jaar kreeg hij een verkiesbare plaats op de Volksunie-lijst en werd hij verkozen tot senator. Hij bleef in de senaat tot 1985 en werd van 1972 tot 1986 ook gemeenteraadslid in Zaventem. Na de implosie van de VU stapte hij over naar N-VA.”

Sint-Maartensfonds

Een andere verklaring voor de ontbinding van de VMO was dat talrijke leden van de organisatie omwille van hun gespierde acties problemen hadden met het gerecht, en ook om de gerechtelijke politie en de veiligheidsdiensten om de tuin te leiden. Er liep een aantal processen tegen VMO’ers voor hun aandeel bij de zware rellen op het ereperk in Stekene waar het Sint-Maartensfonds op 30 juni 1969 een herdenkingsplechtigheid ter ere van de gesneuvelde Oostfronters had georganiseerd.

Het kwam tot een gewelddadige confrontatie met vaderlandslievende verenigingen die protesteerden tegen de herdenking. In september 1970 kwam het tot een vechtpartij tussen plakploegen van het Front Démocratique des Francophones (FDF) en VU-militanten, waaronder ook VMO’ers. Kort na de feiten overleed FDF’er Jacques Georgin. Er volgde een grootscheeps onderzoek tegen de VMO met tientallen huiszoekingen.

Na de ontbinding werd prompt een nieuwe VMO opgericht, dit keer onder leiding van Alber ‘Bert’ Eriksson, tijdens de oorlog lid van de Hilterjeugd Vlaanderen, gewezen paracommando en uitbater van café Odal in Antwerpen. Onder zijn leiding ging het met de organisatie van kwaad naar erger. Na een reeks processen werd de VMO op 26 mei 1983 verboden op basis van de wet op privé-milities.

Tientallen militanten werden veroordeeld als lid van een privémilitie en wegens geweldplegingen, ontvoeringen, illegale samenkomsten, wapenbezit, aanslagen en vandalisme. Na nog enkele mislukte pogingen om de organisatie onder een andere naam nieuw leven in te blazen, verdween ze eind jaren tachtig van het toneel.

Bron » Apache | Tom Cochez | Oktober 2014

Bronnen:

  • “Nieuwe Vlaamse Encyclopedie van de Vlaamse Beweging”, Uitgeverij Lannoo, 1998
  • “Extreem-rechts en de staat”, Uitgeverij EPO, 1981
  • “Bomaanslag was ‘jeugdzonde’ van Vlaams Blok-senator Wim Verreycken”, De Morgen, 11 juli 2003