Juli
1 Juli 1997
Bart Van Lysebeth, de administrateur-generaal van de staatsveiligheid, verklaart op 1 juli dat zijn dienst nooit betrokken was bij het Bende-onderzoek, zelfs nooit speurde naar een eventuele rol naar extreem-rechts. Daarin is de staatsveiligheid nochtans gespecialiseerd. Een medewerker die zich rond de jaarwisseling 1995-96 aanbod bij de onderzoekscel zou zelfs zowat als een verdachte zijn behandeld.
4 Juli 1997
Uit de hoorzittingen met de huidige en gewezen chef van de militaire veiligheid op 4 juli blijkt dat die dienst nooit heeft onderzocht of extreem-rechtse kringen verantwoordelijk konden zijn voor de Bende-moorden. Zelfs extreem-rechtse rijkswachters ontsnapten wat dat betreft aan de aandacht van de militaire veiligheid. Zulk onderzoek was beter wel gebeurd, geven ze toe. Waarom het niet gebeurde moeten hun voorgangers maar uitleggen, voegen ze eraan toe. Verder blijkt dat ze de individuele dossiers van een aantal extremistische militairen en rijkswachters nu wel ter beschikking stellen van het parlement. Eind 1996 waren ze daar niet meteen toe bereid.
7 Juli 1997
Albert Raes, de gewezen chef van de staatsveiligheid, getuigt op 7 juli. Hij zegt nooit aanwijzingen en zeker geen materiële bewijzen te hebben gevonden dat extreem-rechts op een georganiseerde wijze betrokken was bij of opdracht gaf tot de Bende-moorden. Toch wil hij die mogelijkheid niet helemaal uitsluiten. En wat hij zeker nooit heeft uitgesloten is dat ‘extremistische wapengekken’ van bijvoorbeeld WNP betrokken waren bij die moorden. Dat is meteen een terechtwijzing van procureur des konings Deprêtre die deze bewering in zijn mond had gelegd. Raes bestrijdt ook krachtig dat de staatsveiligheid nalatig zou zijn geweest in het zoeken naar verbanden tussen de Bende-moorden en extreem-rechts.
Raes geeft wel voedsel aan de hypothese van de wapenhandel. Hij merkt op dat hij in 1991 uit zijn functie werd weggepromoveerd omdat de bemoeienissen van de inlichtingendienst een bedreiging vormden voor het milieu van de wapenhandel. ‘Telkens als wij de mogelijke betrokkenheid van dit milieu bij terroristische activiteiten natrokken, werden we teruggefloten,’ zegt hij daarover, en ook ‘onze belangstelling voor dit milieu in relatie met terrorisme heeft wellicht paniek veroorzaakt.’ Namen geeft hij niet, maar alle feiten zijn gemeld aan de bevoegde overheden, er is dus nog zoekwerk voor de Bendecommissie bis. Wat de staatsveiligheid op het spoor was, zegt hij niet te weten. Wel vreest hij dat hij nu onder de zoden zou liggen indien men hem had laten doen.
9 Juli 1997
Op 9 juli getuigt rijkswachtkolonel André Michaux, die al sinds 1986 de nationale coördinator is van het Bende-onderzoek door de rijkswacht. Hij kan niet uitleggen hoe het komt dat indertijd parket en politiek te horen kregen dat het extreem-rechtse spoor binnen de rijkswacht degelijk is onderzocht terwijl dat niet het geval was. Maar, vult hij aan, er is wel degelijk gewerkt op het spoor Bouhouche en Beijer, een hypothese als een andere.
Zij zijn verdachten, en dat geldt evenzo voor sommige leden van de bende van Patrick Haemers. Luitenant-generaal Willy De Ridder, de grote baas van de rijkswacht, meent dat de nationale coördinator onder de verwachtingen bleef omdat het gerechtelijk apparaat onaangepast was voor nationale onderzoeken. Hij kon alleen maar vaststellen dat zelfs een coördinerende magistraat geen greep kreeg op het onderzoek, met andere woorden dat hij de onderzoeksrechters niet op een lijn kreeg in het belang van het onderzoek.
14 Juli 1997
In de jaren tachtig gingen de procureurs-generaal ervan uit dat de ministers hun niet te zeggen hadden en dat zorgde voor zware conflicten, zo blijkt op 14 juli 1997 uit de getuigenis van Victor Bricoux. Die was toen kabinetschef van de intussen overleden minister van Justitie Jean Gol. Jean-François Jonckheere, die ‘op bevel’ van Gol aangesteld was tot nationaal coördinator voor het Bende-onderzoek, voegt toe dat de procureurs-generaal pas na een half jaar tijd vonden voor hem, en dat in het belangrijkste gerechtelijk onderzoek. Het bleef trouwens bij die ene keer.
Dezelfde dag is ook ex-minister van Justitie Melchior Wathelet aan de beurt. Die ontkent tussenbeide te zijn gekomen in de organisatie van het Bende-onderzoek en zegt alle parlementaire kritiek op het beleid van de procureurs-generaal steeds aan hen meegedeeld te hebben. Hij voegt er nog aan toe: verder was dat hun zaak, niet de mijne. Met andere woorden, als de parketten faalden in de bestrijding van het banditisme en het terrorisme, dan liet Wathelet dat maar zo.
15 Juli 1997
De Bendecommissie bis hoort voor het laatst getuigen op 15 juli 1997. Eerst komen de nationale magistraten André Vandoren en Patrick Duinslaeger aan het woord. Volgens hen is de doorstroming van belangwekkende gegevens naar de Bende-onderzoekers systematisch gebeurd. Even waar is dat de gerechtelijke politie haar beste krachten wegtrok uit het onderzoek – te wijten aan de gebrekkige organisatie van de GP – en dat zij als nationale magistraten zelf via de pers moesten vernemen dat het Bende-onderzoek helemaal naar Charleroi verhuisde. Zij werden met andere worden zelf amper betrokken bij de coördinatieproblemen in dit onderzoek.
Afsluitend is er een lange confrontatie tussen vier onderzoeksrechters die een belangrijke rol speelden en soms nog spelen in het Bende-onderzoek: Freddy Troch, Jean-Claude Lacroix, Pierre Hennuy en Luc Hennart. Zowel Troch als Lacroix nemen het Hennart kwalijk dat die het dossier Mendez-Bouhouche-Beijer afgeschermd hield voor hen. Hennart spreekt dat tegen. De soms scherpe woordenwisseling tussen deze magistraten maken nog eens duidelijk dat slechte samenwerking en beperkte informatie-uitwisseling mee geleid hebben tot de mislukking van het Bende-onderzoek.