De nieuwe administrateur-generaal van de staatsveiligheid Koen Dassen protesteert krachtig tegen de manier waarop zijn dienst wordt gecontroleerd door het Comité I, het orgaan dat namens het parlement toezicht moet uitoefenen op de werking van de inlichtingendiensten. ‘Mijn dienst wordt verlamd door de vele controleonderzoeken’, zegt Dassen. ‘En dat terwijl we aan de vooravond van een oorlog staan.’
‘De staatsveiligheid moet op volle kracht en met groot zelfvertrouwen kunnen werken. Zoals het nu gaat, kan het echt niet langer,” zegt Koen Dassen.
Dassen, de vroegere kabinetschef van minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne (MR), staat pas vier maanden aan het hoofd van de staatsveiligheid. “Ik stel vast dat er grote frustratie en onzekerheid bestaat bij het personeel van mijn dienst”, zegt Dassen in een gesprek met De Morgen. “Nog voor ze een onderzoek aanvatten, zitten ze al met angst voor de mogelijke reactie van het Comité I. Waar zijn we dan in godsnaam mee bezig?”
Het Comité I, voluit het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, werd opgericht in de slipstream van de tweede parlementaire onderzoekscommissie naar flaters in het onderzoek naar de Bende van Nijvel. Het beschikt over een eigen enquêtedienst, werkt in opdracht van het parlement en rapporteert aan de senaatscommissie belast met het toezicht op het Comité I. Jaarlijks publiceert het Comité I een activiteitenverslag, dat, na bespreking in het parlement, openbaar wordt gemaakt en heel wat informatie geeft over de werking van de staatsveiligheid en haar militaire evenknie, de ADIV.
Volgens Dassen wordt de werking van de staatsveiligheid echter “verlamd” door de “overdreven” controles van het Comité I. Dassen heeft het probleem aangekaart in brieven aan premier Verhofstadt, minister van Justitie Marc Verwilghen (VLD) en senaatsvoorzitter Armand De Decker (MR), die ook voorzitter is van de begeleidingscommissie in de Senaat. “Ik stel geen oplossingen voor, want dat is niet mijn taak”, verklaart Dassen. “Ik maak me zorgen en vraag enkel dat de bevoegde bewindslieden zich bezinnen over de vraag of dit wel de goede manier van werken is. Ik wil klare taal over de te volgen spelregels.”
De chef van de staatsveiligheid is naar eigen zeggen een groot voorstander van transparantie en een goede samenwerking met het parlement, “maar het Comité I is niet het parlement”, zo voegt hij er in één adem aan toe. “Parlementaire controle moet kunnen”, zegt Dassen, “maar ofwel bestaan er nu heel grote misverstanden, ofwel is het dringend nodig dat de procedure wordt bijgeschaafd. Er is momenteel geen echte dialoog met het Comité I. Het kan toch niet dat ik brieven schrijf naar het Comité I en daar niet eens een antwoord op krijg?”
“Ik stel vast dat het Comité I drie, vier controleonderzoeken tegelijkertijd opstart en voortdurend beslag legt op onze tijd. We verliezen daardoor veel tijd die we nuttiger zouden kunnen besteden. Sommige personeelsleden hollen bij het kleinste probleem naar het Comité I, zonder eerst de normale administratieve procedures te volgen. Mijn mensen worden dan ook uitgenodigd om zoveel mogelijk naar het Comité I te stappen met hun problemen. Dat is niet gezond. Elk klein dossier geeft meteen aanleiding tot een voorafgaand onderzoek. We krijgen soms niet eens de kans om onze dossiers af te werken. Wij ondergaan dat, zonder enige dialoog.”
De indruk ontstaat dat het Comité I enkel dient om de staatsveiligheid op te vingers te tikken, meent Dassen. Hij stoort zich ook aan het feit dat in de jaarrapporten van het Comité I dossiers met naam en toenaam worden genoemd. “Moet dat echt?”, zo vraagt hij zich af. “Wat is trouwens de meerwaarde van die controleonderzoeken, die op inquisitoire wijze worden gevoerd?”
Net zoals er een protocol is afgesloten tussen de politiediensten en het Comité P, een soortgelijk orgaan dat namens het parlement toezicht houdt op de politiediensten, denkt Dassen in de richting van een protocol om uit de impasse te geraken. “In zo’n protocol zouden we bijvoorbeeld kunnen afspreken dat leden van de staatsveiligheid die ondervraagd worden door het Comité I een proces-verbaal krijgen van hun verklaring. Men zou ook regels kunnen afspreken zodat een controleonderzoek volgens een tegensprekelijke procedure verloopt.”
Dassen merkt ten slotte op dat ook zijn voorgangers stuk voor stuk “op gespannen voet” leefden met het Comité I. “Wie gaat dan waar in de fout?”, redeneert hij. “Ofwel zijn we heel slecht bezig, ofwel moet het Comité I overwegen om zijn bureaus maar meteen in onze kantoren te installeren.”
Bron » De Morgen