Tijdens de heropbouw van Europa na de Tweede Wereldoorlog reorganiseerde een neoaristocratische elite van rechtse signatuur zich achter de schermen in een kluwen van allianties. Als eerste legde historica Klaartje Schrijvers dat netwerk bloot in haar proefschrift ‘L’Europe sera de droite ou ne sera pas’, waarmee ze onlangs aan de Universiteit Gent promoveerde tot doctor in de nieuwste geschiedenis. Schrijvers baseerde zich in belangrijke mate op het monumentale archief van de onlangs overleden De Morgen-journalist Walter De Bock.
Walter De Bock stierf eind november aan de gevolgen van alzheimer. Een jaar voor zijn dood schonk hij zijn archief, dat dertig jaar onderzoeksjournalistiek omvat, aan de faculteit Geschiedenis van de KU Leuven. Voor het archief toegankelijk werd voor studenten en onderzoekers, mocht voormalig animatiefilmmaakster Klaartje Schrijvers (39) er anderhalf jaar naar hartenlust in wroeten. “Walter had me carte blanche gegeven. Toen ik in januari 2005 voor het eerst bij hem kwam, had ik een lijst bij me van 360 protagonisten over wie ik meer wilde weten. Walter was meteen wild enthousiast. ‘Het is op jouw doctoraat dat mijn archief heeft liggen wachten’, glunderde hij.”
Walter De Bock maakte naam met zijn dossiers over grootschalige corruptie en fraude, illegale wapenhandel en de infiltratie van de georganiseerde misdaad in het zakenleven en de politiek. Daarnaast bracht De Bock tijdens zijn carrière extreem rechts in kaart en onderzocht hij de verwevenheid tussen neonazi’s en ‘fatsoenlijk’ rechts. Het was precies in die laatste branche dat Schrijvers zich op dat moment al twee jaar aan het verdiepen was.
“Ik was in het bezit van parlementaire verslagen en allerlei officiële documenten, maar daar kon ik niets mee doen. Wat ik nodig had waren egodocumenten: losse krabbels van telefoongesprekken, agenda’s, briefwisseling, ledenlijsten van al dan niet obscure organisaties. Dat zat allemaal in het archief van Walter. Ik ben ook op gerechtelijke dossiers gestoten en op documenten van de Staatsveiligheid. Dat is de redding van mijn doctoraat geweest. Walters archief was het enige dat heb ik kunnen raadplegen waarin de anticommunistische actie uitvoerig was opgenomen. Op basis van zijn documenten heb ik een rechts netwerk in kaart kunnen brengen dat nog nooit was ontrafeld.”
Het onderzoek van Schrijvers deed heel wat stof opwaaien. Tijdens haar verdediging midden december kreeg de doctoranda de wind van voren van eminente wetenschappers als Rik Coolsaet en Bruno De Wever, die haar verweten zich bijna uitsluitend te hebben gebaseerd op de “niet geheel onzijdige collectie” van De Bock. Maar, zo gaf Coolsaet toe, “dit proefschrift zal niet te mijden zijn door wie hier later iets over wil schrijven.”
Rudi Van Doorslaer, die samen met Etienne Verhoeyen een boek schreef over de moord op Julien Lahaut, prees het titanenwerk van Schrijvers. “Door het in kaart brengen van een netwerk van rechtse allianties kan de moord op Lahaut op een dieper niveau worden gecontextualiseerd”, klonk het enthousiast.
Een mooi compliment van Rudi Van Doorslaer. Eigenlijk zegt hij dat u voor een stuk hebt meegeschreven aan de Belgische geschiedenis.
Klaartje Schrijvers: “Ik heb althans een bijzonder aspect van onze geschiedenis belicht waar niet naast valt te kijken. Uit mijn onderzoek blijkt dat in de twintigste eeuw allianties hebben gefunctioneerd die Europa te allen prijze rechts wilden maken. Die organisaties hebben buiten de schijnwerpers bestaan, wars van alle andere evoluties in de voorbije eeuw, zoals de emancipatie van de arbeider.”
“Voor alle duidelijkheid: ik heb de moord op Julien Lahaut niet opgelost (onlangs raakte door een Canvasdocumentaire de echte dader bekend). Maar ik heb wel kunnen aantonen waarom de moord al die jaren nooit is opgelost. Het gaat over meer dan een paar royalisten die beslisten Lahaut een kogel door de kop te jagen omdat hij tijdens de eedaflegging van koning Boudewijn ‘Vive la république’ zou hebben geroepen. Door mijn onderzoek heb ik een ruimere context blootgelegd waarin de moord mogelijk was gemaakt.”
Wat hebt u precies onderzocht in uw doctoraat?
“De ondertitel van mijn proefschrift is: ‘De netwerking van een neoaristocratische elite in de korte twintigste eeuw’. Ik heb figuren bestudeerd die zich in het midden van de voorbije eeuw duidelijk als rechts, autoritair, antidemocratisch, anticommunistisch, ultrakatholiek en royalistisch profileerden. Vanuit die gemeenschappelijke ideologie troffen ze elkaar in diverse organisaties. Daarop heb ik een kluwen van allianties in kaart gebracht die functioneerden tussen 1917 en 1989. Ik noem dat de anticommunistische periode, omdat de protagonisten in de netwerken allemaal anticommunistisch waren. Dat was de belangrijkste drijfveer om allianties aan te gaan.”
“Die neoaristocratische elite bestond enerzijds uit bloedadel, anderzijds uit de hoogopgeleide bourgeoisie en de nouveaux riches. Er zaten ook veel industriëlen en bankiers tussen, net als hoofdredacteurs van rechtse bladen, politici, inlichtingenagenten en juristen. Florimond Damman, een Franstalige Gentenaar, fungeerde als gids van mijn verhaal. Damman was bekend om zijn ‘grands diners européens’, waar elke keer zo’n 200 genodigden op afkwamen, en die hij veelzeggend ‘Charlemagnediners’ had gedoopt. De deelnemers verheerlijkten de christelijke middeleeuwen ten tijde van Karel De Grote.”
“Voor het grote publiek is hij een onbekende, maar Damman had banden met alle organisaties, niet alleen Belgische. Hij was een begenadigd spreker en werd overal uitgenodigd. Daarnaast stichtte hij de AESP, L’Académie Européenne des Sciences Politiques. Dat was een internationale organisatie waarin de rechtse neoaristocratische jetset uit heel Europa was vertegenwoordigd. Ze discussieerden over welke richting de Europese eenmaking uit moest gaan. Via Dammans onwaarschijnlijke contacten kon ik van het ene netwerk naar het andere gaan.”
Wie zat allemaal in die netwerken?
“Te veel mensen om op te noemen. Otto von Habsburg, zoon van de laatste keizer van Oostenrijk-Hongarije, die later een politiek mandaat opnam als Europarlementslid, is misschien de bekendste. Je hebt ook Alfredo Sanchez-Bella, Spaans minister onder het Francoregime, Antoine Pinay, voormalig eerste minister van Frankrijk en Giulio Andreotti, voormalig eerste minister van Italië.”
“In België duiken figuren op als Paul Van Zeeland, Paul Vanden Boeynants en merkwaardig genoeg ook Gaston Eyskens. Die was lid van de AESP en zat ook in het CEDI, het Centre Européen de Documentation et d’Information, dat banden had met Opus Dei en het Vaticaan. Via Andreotti kwam ik zelfs tot de stay-behindnetwerken van na de Tweede Wereldoorlog en de CIA.”
Het ging in ons land om royalisten en nationalisten, die toch nadachten over een supranationaal Europa. Is dat geen paradox?
“De adel was dan wel nationalistisch wanneer het over het koninkrijk ging, maar op zich is de aristocratie altijd internationaal geweest. Hun dynastieën kennen geen grenzen. Bovendien ging het om een Franstalige elite, die haar Belgisch nationalisme combineerde met een verdoken imperialisme. Een eengemaakt Europa moest voor hen als een soort compensatie gelden voor het machtsverlies in de kolonies. Er waren absoluut geen banden met het Vlaams nationalisme. Eigenlijk is het vooral de koningskwestie en de dekolonisatie van Congo die de netwerkvorming van voormalige rechtse verzetslui hebben gevoed.”
“Opvallend genoeg liggen de roots van dat netwerk in de anticommunistische actie tijdens het interbellum. Toen al voelde de adel en een deel van de industriële en financiële elite zich bedreigd door het communisme. Het segment dat ik heb bestudeerd en waarvan vele leden later in het rechtse verzet gingen, was in het interbellum aanhanger van de Nieuwe Orde en zocht onder meer aansluiting bij paramilitaire organisaties.”
“Dat antidemocratische karakter lijkt voldoende om als collaborateur te worden gebrandmerkt, maar het rechtse verzet was naast nationalistisch en royalistisch ook anti-Duits en ultrakatholiek. De leden waren fervent leopoldistisch: ondanks de houding van Leopold III in de Tweede Wereldoorlog sprak het rechtse verzet zich onomwonden uit voor zijn terugkeer na zijn verbanning.”
Was een sterk eengemaakt Europa na de Tweede Wereldoorlog niet vooral een Amerikaanse constructie?
“Europa moest in de jaren vijftig economisch worden heropgebouwd en daar hebben de VS met hun Marshallplan een grote rol in gespeeld, dat klopt. Maar ondertussen waren de regeringen in ballingschap er al over aan het debatteren hoe dat Europa er staatkundig en organisatorisch uit moest zien. Na de oorlog ontstonden behalve de officiële European Movement verschillende ‘Europeïstische’ organisaties die een rechtse koers beoogden. Hun credo was: l’Europe sera de droite ou ne sera pas. Europa moest bovenal de christelijke en westerse waarden incarneren en een machtig bolwerk vormen tegen het communistische gevaar.”
Volgens professor Rik Coolsaet vervulde dat netwerk maar een marginale rol.
“Van de figuren die ik in mijn netwerken heb geïdentificeerd, zoals Otto von Habsburg en Antoine Pinay, kun je toch bezwaarlijk zeggen dat zij politiek marginale figuren waren. Hun werk speelde zich discreet af achter de schermen. Ze hadden niet de behoefte om in de schijnwerpers te staan.”
Maar hebben zij concrete dingen verwezenlijkt?
“Dat is een delicate vraag. Men ontmoette elkaar op diners, meetings en conferenties waar de jetset van Europa samenkwam. Niet op het politieke toneel. Het enige wat je kunt vermoeden, is dat er sprake is geweest van een zekere impact. Maar die impact concreet neergeschreven terugvinden is onmogelijk, net omdat de protagonisten subtiel te werk gingen. Je kunt je wel afvragen of Europa door dat netwerk nu rechts is, of niet links genoeg.”
“Ik ben geen expert van de Europese Unie, maar je kunt er niet onderuit dat extreem rechts in Europa behoorlijk aan terrein wint. Alleen heeft dat niets te maken met de rechtse allianties die ik in kaart heb gebracht. Je kunt bezwaarlijk van het Vlaams Belang zeggen dat het een ‘élite de l’esprit’ is. Beweren dat Europa antidemocratisch is en geen parlementen heeft, is al even grote onzin.”
“Maar je kunt wel zeggen dat Europa de christelijke en westerse waarden die het predikt steeds meer centraal stelt. De christelijke lobby is momenteel een van de sterkste in Europa. Het zou interessant zijn te onderzoeken in hoeverre die lobbygroeperingen mijn rechtse netwerken overlappen.”
Hoe bent u er eigenlijk toe gekomen om dat netwerk in beeld te brengen?
“Ik ben altijd al geïntrigeerd geweest door de moord op Julien Lahaut. De symbiose van royalisme en anticommunisme die in ons land tot een macaber hoogtepunt komt, dat is fascinerend. Etienne Verhoeyen en Rudi Van Doorslaer waren bovendien de eersten die na de moord wezen op het bestaan van anticommunistische netwerken in ons land.”
“Tegelijk was ik in mijn licentiaatsverhandeling tot een min of meer gelijklopende vaststelling gekomen. Tijdens de artsenstaking van 1964 kwam de politieke elite tegenover het artsenkorps te staan, dat de liberale waarden van het beroep wilde vrijwaren van het ‘etatisme’. De overheid was immers gewonnen voor meer inmenging in de sociale zekerheid door de salarissen en het aantal consultaties van de artsen vast te leggen.”
“De staking die daarop volgde, was alleen maar mogelijk omdat de artsen zich organiseerden in syndicale kamers. Daar doken plotseling vroegere verzetslui, ex-kolonialen en figuren uit poujadistische partijen op. Wat deden die mensen opeens in dat verhaal? Toen had ik al een vermoeden van een zekere netwerking.”
Zijn de allianties die u hebt geïdentificeerd vandaag nog actief? Het is nog altijd niet duidelijk hoe de moord op Lahaut is kunnen gebeuren en wie precies de opdracht heeft gegeven.
“We mogen niet in complottheorieën denken. Toch is het best mogelijk dat men als het onderzoek naar de moord op Lahaut wordt heropend de werkelijke opdrachtgevers vindt. En ik sluit niet uit dat in dat geval mijn netwerken opduiken, of dat de daders mijn netwerken op zijn minst kruisen. Maar om dat fatsoenlijk te kunnen onderzoeken moet de archiefwet dringend veranderen. Nog altijd is het voor onderzoekers moeilijk om de anticommunistische actie te bestuderen.”
Hebt u veel weerstand ondervonden bij het vergaren van de informatie?
“Ofwel stoot je op een muur van stilzwijgen door censuur en door de ontoegankelijkheid van de bron, ofwel stoot je op afwezige bronnen. In de archieven van de gerechtelijke politie is bijvoorbeeld nauwelijks iets terug te vinden over anticommunisme, omdat zij voornamelijk de communistische actie viseerden. Bij de Staatsveiligheid ben ik niet eens binnen geraakt, ook niet na herhaaldelijk aandringen en een persoonlijk gesprek.”
“In de National Archives and Records Administration in Washington was er ronduit sprake van censuur. Telkens als ik nog maar in de buurt kwam van anticommunisme, stootte ik op restricted files. Bovendien was de informatie die ik er aantrof niet altijd even accuraat. Het gaat om documenten die verzameld zijn door de CIA, Amerikaanse ambassades, militaire inlichtingendiensten, de State Departement.”
“Ook over België, ja. Maar hun biografische gegevens kloppen niet altijd. Namen zijn fout gespeld, gebeurtenissen fout geïnterpreteerd of uitsluitend door een Amerikaanse bril. Zes weken aan een stuk heb ik daar zes dagen per week alles uitgespit wat ik kon vinden. Gelukkig was het archief van Walter er nog.”
Heeft Walter De Bock nog geweten dat uw doctoraat klaar was?
“Ik heb hem de laatste keer gezien bij de overdracht van zijn archief in november 2006. Paul Huybrechts, die zijn archief inventariseerde, heeft hem een week voor zijn dood nog kunnen zeggen dat het doctoraat af was. Het proefschrift lezen kon hij uiteraard niet meer. Walter was de laatste twee jaren snel achteruit gegaan. Toen ik hem in januari 2005 leerde kennen, kon hij nog uit het blote hoofd dingen ophalen die nuttig waren voor mijn onderzoek. Dat ging op het einde niet meer en daar kon hij heel boos om worden.”
“Ik besef dat ik enorm bevoorrecht ben geweest. Niemand zal ooit nog zo vrij zijn archief kunnen raadplegen. Ik heb het kunnen inkijken op het moment van de overheveling, met de fiat van Walter zelf. Mensen die na mij komen, zullen zich aan de archiefwet moeten houden, of kunnen stuiten op het journalistieke bronnengeheim. Zeker met betrekking tot erg delicate dossiers.”
“Het spreekt voor zich dat mijn onderzoek nooit zo uitgebreid zou zijn geweest zonder het archief van Walter. Het is gemakkelijk om mijn doctoraat op basis daarvan onderuit te halen. Walter had ten slotte een uitgesproken ideologisch profiel en zijn critici gaan ervan uit dat zijn archief op dezelfde manier gekleurd zou zijn. Maar elk archief komt tot stand door selectie. Je zegt toch ook niet van de zuilgebonden archieven zoals het Kadoc en het liberaal archief dat ze niet neutraal zouden zijn.”
Tijdens de lofrede liet uw promotor Gita Deneckere uw vorige carrière als filmmaakster niet onbesproken. Vreemde switch: animatrice wordt doctor in de geschiedenis.
“Tot 2000 heb ik gewerkt als zelfstandig kunstenares. Ik behoor tot een van de laatste lichtingen van Raoul Servais in Gent. Maar het kunstenaarsbestaan is zo onzeker. In 1994 heb ik het filmfestival van Venetië mogen openen met mijn kortfilm, maar het volgende jaar moest je bij wijze van spreken krabben om rond te komen. Ik deed het graag, het was monnikenwerk dat opperste concentratie vereiste. Maar het was tijd voor iets anders.”
“Geschiedenis heeft me altijd geïnteresseerd. Waarom ook niet, dacht ik. Op mijn dertigste ben ik gewoon tussen de eerstejaars les beginnen te volgen. Toen ik met mijn licentiaatsverhandeling grootste onderscheiding behaalde, kwam ik in aanmerking om te doctoreren. Dingen onderzoeken en me verdiepen in informatie heeft altijd in me gezeten. Ik vind het heerlijk om aan iets te beginnen waarvan je niet weet wat de uitkomst zal zijn. Zo wist ik niet dat ik van het rechtse verzet in België zou uitkomen bij een Europees netwerk. Iets van nul kunnen creëren, dat is gewoon fantastisch. Eigenlijk is dat met animatiefilms precies hetzelfde.”
Bron » De Morgen