Cold cases zijn hot. De politie blaast steeds vaker het stof van oude onopgeloste moordzaken. Tussen duizenden vellen papier speurend naar een over het hoofd geziene aanwijzing. Maar hoe na tientallen jaren nieuwe sporen vinden in dossiers waar collega’s de tanden al op hebben stukgebeten? In een tuin in de Westhoek is vorige week het lichaam van Jean Hyde opgegraven, acht jaar nadat hij er vermoord werd.
Het onderzoek naar het verdachte overlijden in 1988 van de Brusselse baby Sandra is recentelijk heropend. Er is een doorbraak in zicht in de meer dan twintig jaar oude moord op Ingrid Caeckaert. DNA bracht na vijftien jaar opheldering in de moord op Stavros Varzos in Watermaal-Bosvoorde en drie jaar voor het verjaren van het dossier, is een nieuw DNA-spoor opgedoken dat moet leiden naar de Bende van Nijvel.
Volgens de politie en het parket is het niet zo dat in het hele land systematisch cold cases worden heropend, zoals dat bijvoorbeeld in Amerika en Nederland wel het geval is. Daar bestaanteams die voltijds focussen op oude, onopgeloste zaken. Allemaal code 32, zeg maar verdachte overlijdens, die op het schap zijn beland. Dader onbekend.
Dat bij ons oude zaken meer en meer herbekeken worden, is meestal de individuele verdienste van een speurder die hevige frustratie voelt bij het etiket “onopgelost”. Of van het parket dat er een prioriteit van maakt om zaken die dreigen te verjaren nog eens onder de loep te nemen, maar die goodwill is niet in elk gerechtelijk arrondissement even sterk aanwezig.
Wanneer ik commissaris Jean-Michel Le Moine van de federale gerechtelijke politie Brussel spreek, vertelt hij meteen met welk beeld hij die ochtend wakker is geworden. ‘salvatore Gaglio, in zijn grijze Opel Kadett voor zijn huis in de Charles Demeerstraat in Laken.” De man is vermoord met vijf kogels uit een M3 Grease gun, een machinegeweer uit de oorlog in Korea. Kaliber .45. “Een zware zaak dus, exact twintig jaar geleden gebeurd. We hebben nog tien jaar voor de verjaring, maar zitten muurvast.”
Net als Le Moines ontzagwekkende geheugen zitten zijn kasten vol onopgehelderde moordzaken. De oudste dateert van 1984, de gruwelmoord op Christine van Hees, een zestienjarig meisje – “ja, we zijn er nog altijd actief mee bezig” – en zijn meest recente zaak vond plaats in 2005. Om welk dossier het gaat, wil hij niet kwijt. “Wij doen ons werk liever in alle stilte.”
Zonder er enige ruchtbaarheid aan te geven, richtte Le Moine in december 2010 zijn eigen cold case-cel op, de enige in België. Het team is doorgaans met acht zaken tegelijk bezig. “In vergelijking met de massa cold cases die er zijn, is dat heel weinig.” Hoeveel dossiers van moord en doodslag er enkel en alleen in het arrondissement Brussel dreigen te verjaren? “Meer dan honderd, schat ik.”
“Wat ziet u als u naar dat beeld kijkt?” In zijn kantoor hangt een grote foto van een Toeareg. “Euh, een woestijn, een sluier, misschien tranen in de ogen.” “Zal ik u zeggen wat een cold case-speurder ziet? De fotograaf.” Inderdaad, in de oogbol van de geportretteerde is minuscuul de weerspiegeling van de fotograaf te zien. “Zoiets valt een getraind oog meteen op. Je kan dit werk pas doen als je minstens al tien jaar bezig bent. We trekken de moeilijkste zaken aan, die de anderen al hebben opgegeven.”
“En het belangrijkste aanknopingspunt is verdwenen: de plaats delict. Daar waar de moordenaar, het slachtoffer en de speurders samenkomen. Daar waar alles is: het lijk, de sporen van een gevecht, de vluchtroute van de dader… Sinds enkele jaren filmen we elke afstapping, maar in die oude zaken moeten we vertrekken van een stapel kartonnen dozen vol papier van anderen, niet zelden nog op typemachines getikt. Getuigen zijn overleden, collega’s van toen zijn van job veranderd, bewijsstukken zijn vernietigd. Ja, dat valt voor, zelfs in onopgehelderde zaken.”
Is dat niet zeer ontmoedigend allemaal? “Cold case-onderzoek is als een religie. Mijn speurders moeten “gelovig” zijn. Iemand die naar een zaak kijkt en denkt dat er niets meer aan te doen is, hoort niet thuis in dit team.” Voor een keer gaan geloof en wetenschap hand in hand. De forensische expertise en technologieën hebben de afgelopen jaren een immense vooruitgang geboekt, wat de slaagkansen bij een heropend onderzoek gevoelig vergroot.”
“Van DNA-analyse was meer dan vijftien jaar geleden nog geen sprake, toen moest men het stellen met een simpele bloedgroeptest. Maar ook andere expertisedomeinen als ballistiek, microsporen, textielonderzoek en kruitsporen zijn sterk verfijnd. Het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC), dat heel wat deskundigen uit al die disciplines in huis heeft, krijgt de laatste tijd dan ook redelijk wat cold cases te verwerken. Roselien Crab, gerechtelijk deskundige DNA bij het NICC, werkt momenteel aan twee oude moordzaken. Welke? Geen antwoord, ook hier absolute discretie. ‘soms weet de familie van de slachtoffers niet eens dat de speurders weer op de zaak zitten.”
“Er zijn verschillende redenen waarom een zaak na zoveel jaar wordt heropend”, legt Crab uit. “Er kan plots een nieuw overtuigingsstuk opduiken, of een lichaam dat opgegraven wordt, of iemand die plots in een dronken bui zijn mond voorbijpraat.” Maar meestal is de dreigende verjaring doorslaggevend. Het gerecht heeft maximaal dertig jaar om een moordzaak op te lossen, dat is het proces en de berechting inbegrepen. Als het einde van die termijn nadert, wil men wel nog eens alles uit de kast halen. Het onderzoek van de laatste kans.
Dat begint in de bewaarkamers van de griffies. Uitpuilende rekken vol papier en overtuigingsstukken. Soms is amper het moordwapen in beslag genomen, soms de hele huisraad, tot de pollepels toe, zoals in de affaire-Dutroux. In het beste geval zijn de papieren zakken verzegeld en op kamertemperatuur in een droge ruimte bewaard. Dat zijn toch de strikte voorschriften van vandaag, maar bij die oude zaken wil dat weleens tegenvallen, weet Le Moine.
“Zakken scheuren, projectielen verdwijnen, haren die van onder de nagels van het slachtoffer zijn gehaald en vermoedelijk van de dader zijn, zijn plots nergens meer te vinden. Dat is dan het enige overtuigingsstuk in zo”n zaak. Nu kan dat natuurlijk niet meer, maar vroeger… Niemand kon zich toen voorstellen dat we twintig jaar later nog iets met dat haartje zouden aanvangen.”
Wel dus. Een onderzoekster van het NICC tuurt door haar fluorescentiemicroscoop. “Yes, we hebben een haarwortel, dus mogelijk ook kern-DNA! Langwerpig, zie je? Duidelijk een uitgetrokken en geen uitgevallen haar. De bolletjes die oplichten zijn allemaal celkernen, zeer geschikt materiaal.” Bingo, aan de hand van dit ene haartje kunnen de experts het DNA-profiel van de eigenaar opstellen. Dat wordt dan vergeleken met de profielen in de Europese DNA-databank. Een match betekent een doorbraak in de zaak. Het haartje is afkomstig van een één-op-één-taping van een lijk. “Een vrij nieuwe methode waarbij we het lichaam van het slachtoffer strookje per strookje beplakken met stukjes tape”, vertelt Gert De Boeck, operationeel directeur criminalistiek bij het NICC.
“Wanneer we die er weer aftrekken, blijven alle microsporen erop hangen. Denk aan haren, vezels, pollen of planten- en schotresten. Maar dan kleiner dan 100 micrometer. Met de strookjes kunnen we de afdruk van het lichaam hervormen zodat we precies weten welk spoor van welke plaats op het lichaam komt. Afhankelijk van de vindplaats kan men daar zelfs een bepaalde activiteit aan koppelen. Als iemand gewurgd is, is bijvoorbeeld mogelijk in de halsstreek veel meer textieloverdracht, van de kleren van de dader, te vinden dan elders op het slachtoffer. Of denk aan Ait-Oud, verraden door zijn jeansbroek.”
“Normaal kunnen we niets met zo”n veelvoorkomende stof. Maar zijn broek had toevallig een productiefout, het polyester was te heet opgewarmd. Zo konden de textielresten gevonden op de lichaampjes van Stacy en Nathalie aan hem gelinkt worden. Toeval zei hij, hij had de zusjes alleen maar even opgetild zodat ze boven de mensenmassa konden uitkijken. Maar aan de hand van het aantal vezels dat we terugvonden en hun locatie konden we concluderen dat zijn versie onzin was. Hij had ze ontvoerd, verkracht en vermoord.”
Midden maart dit jaar konden de speurders naar de Bende van Nijvel een nieuw DNA-profiel isoleren. Het spoor is gevonden op een voorwerp dat afkomstig is van de overval in Aalst in 1985. Het zat in een van de zakken die een jaar later uit een kanaal zijn gevist. Hoe kan het dat 27 jaar na de moordende raid nog een nieuw bruikbaar spoor wordt gevonden? “Vroeger had men veel meer cellen nodig om een profiel te genereren”, legt Roselien Crab uit.
“Nu kunnen we een kleine hoeveelheid DNA vermenigvuldigen door er kopieën van te maken. Onlangs kregen we een enveloppe binnen van bijna dertig jaar oud. Ze was met speeksel dichtgeplakt, maar eerder DNA-onderzoek leverde geen resultaat op. Nu hebben we die speekselresten opnieuw geanalyseerd en een volledig genetisch profiel van een man kunnen opstellen. Vroeger hadden we trouwens altijd speeksel, sperma of bloed nodig voor DNA-analyse. Nu komen we met DNA in zeer minieme hoeveelheden al een pak verder. Kijk, ik heb nu deze balpen vast, ik bloed niet, ik heb er niet op gebeten, maar toch laat ik DNA na: huidcellen, zweet. Bovendien zijn er nu ook analysekits om gedegradeerd DNA te onderzoeken, dat dus onderhevig is geweest aan afbraak.” Zoals bij voorwerpen die lang in het water hebben gelegen? “Bijvoorbeeld.”
De forensisch adviseurs van het NICC coördineren de dossiers. Concreet betekent het dat Jan Verstraeten net vier postpakken vol op zijn bureau heeft binnengekregen. Een oude moord. “Dan kan je beginnen met het hele dossier uit elkaar te halen en te ordenen. En dan lezen. In dit geval achttien brede ringmappen. Om te zoeken of er nog nieuwe mogelijkheden en invalshoeken zijn. Wat is er over het hoofd gezien? Soms blijkt dat bepaalde overtuigingsstukken nog nooit geanalyseerd zijn. Dan doen wij, bijvoorbeeld, voor het eerst een taping op kledij die al twintig jaar in een zak ligt.”
“Of zoeken we naar werktuigsporen, analyseren we glas, of herbekijken we kogels. Dat kan als na zoveel jaar een wapen is teruggevonden. Dan vuren we proefschoten af, om te kijken of de hulzen uit dat bepaalde wapen zijn afgevuurd. Want elk wapen laat specifieke sporen na, afdrukken op de kogel. Daar maken we beelden van die we vergelijken in onze ballistische databank. Mogelijk kunnen zo hulzen in drie verschillende zaken gelinkt worden aan één wapen. Of we gaan kledij stubben, een verfijnde techniek om kruitresten te vinden op kledij, ook na ettelijke jaren.”
“Wie heeft Carine vermoord op 23 oktober 1998?” Het is Carines zoon die drie jaar na haar dood duizend affiches met die noodkreet eigenhandig in heel Anderlecht gaat plakken. Hij móét weten wie de laatste klant was die dienster Carine in Café La Belle Vue aan het Bizetplein zo zwaar heeft toegetakeld. Waarom moest zijn moeder dood? De poetsvrouw vond haar ’s morgens in een plas bloed in de toiletten. Haar slip tot op haar knieën naar beneden getrokken. Doodgeschopt en -geslagen. De moordenaar moet verschillende keren voorbij de affiches zijn gepasseerd, hij zweeg al die jaren.
De affiche hangt ook in het bureau van Jean-Michel Le Moine, het is zijn voorbeeld van hoe het niet moet. “We waren zeer snel bij de zaak. Een vreselijk dossier, een kat vond er haar jongen niet in terug. Op de plaats delict was elk spoor compleet onbruikbaar. De hulpdiensten hadden de vrouw verplaatst. Nieuwsgierigen hadden door de crime scene gelopen. En dan de getuigen, allemaal cafégangers.”
“Ze kwamen uit de ondervragingen en gingen terug op café, waar ze hun verklaringen lieten lezen aan de anderen, die op hun beurt ook naar ons stapten om te zeggen dat ze informatie hadden. Alle mensen van de straat hadden hun eigen theorie over de feiten. Het enige wat wij zeker wisten was dat Carine haar moordenaar moet gekend hebben. Ze had haar jas aan om te vertrekken, had de vaat al gedaan en was aan het afsluiten. Een onbekende zou ze nooit meer hebben binnengelaten zo laat ’s nachts.”
Het onderzoek was een catastrofe en Le Moine kon niet verkroppen dat hij geen doorbraak vond. “Ik ging ermee slapen, ik werd er ’s nachts wakker van. De zaak was iets persoonlijks geworden. Haar twee zoontjes, Ludovic en James, waren bij mij op hun knieën komen smeken om de moordenaar te vinden. Ik had het hen beloofd. Een belofte die een speurder eigenlijk niet mag maken, maar het was allemaal zo vreselijk. Twee jonge kinderen die achterbleven, een vader die niet meer thuis woonde en een moeder die was gestorven omdat ze naast haar werk overdag ook nog eens ’s nachts ging opdienen om geld voor de kinderen te verdienen.”
In 2006 heropende Le Moine het dossier. “Daarvan heb ik geleerd dat je een cold case nooit mag laten onderzoeken door de speurders die er in het begin ook bij betrokken waren. Om tunnelvisie te vermijden heb je een nieuw team nodig, een frisse blik, meer afstand. Ik was er gedurende al die jaren van overtuigd dat het om een bepaalde persoon ging. Ik ging op jacht naar hem. Ik zat in zijn nek. Hij legde een leugendetectortest af. Allemaal zonder bevredigend resultaat.”
Vier jaar later bleek, per toeval, dat de dader iemand anders is. Een man stapte straalbezopen het politiebureau binnen om te melden dat zijn auto gestolen was en vertelde er stoemelings bij dat hij Carine had gedood. “Hij was al verhoord, maar blijkbaar onvoldoende. Zijn nieuwe verklaring was heel geloofwaardig, hij wist details die niemand anders kende. Hij was de echte dader. Niet veel later heeft hij zich opgehangen in zijn cel. Op het moment dat het dossier op het punt stond opgelost te worden, berooft de dader zich van het leven. Zeer hard voor de familie om dat te aanvaarden.” Meer details over de zaak wil Le Moine niet kwijt. Volgens het parket zou het dossier nog niet helemaal zijn afgesloten omdat er mogelijk een tweede, nog onbekende persoon, bij betrokken was. De kwelling voor de familie blijft duren.
De familieleden, dat is de reden waarom Le Moine het doet. “Ik wil met alle fatsoen aan de ouders, kinderen, broers of zussen kunnen zeggen “we hebben echt alles gedaan wat we konden”. Helaas moet ik er eerlijk bij vertellen dat dat in veel dossiers niet het geval is. Door een gebrek aan capaciteit blijven een hoop zaken slapen, die we zeker zouden kunnen oplossen. Waar nog pistes open liggen. Waar DNA nog nooit naar de databank is gestuurd. Dat is toch uiterst triest. Dat zijn moordenaars en verkrachters die vrij rondlopen, die mogelijk recidiveren. Ronduit gevaarlijk, maar in het nationaal veiligheidsplan zijn wij geen prioriteit. Terwijl ik dat de grote zaken die het land gedestabiliseerd hebben, toch cold cases zijn. De Bende van Nijvel, de affaire-Van Noppen, Cools, Julie en Melissa enzovoort.”
Dat rechtvaardigt volgens Le Moine de dure kosten om cold cases alsnog te onderzoeken. “Het is verdorie onze morele plicht. Een maatschappij kan toch niet aanvaarden dat een moordenaar ongestraft blijft. En een humane mens kan niet aanvaarden dat ouders en kinderen de rouw om hun overleden naaste niet kunnen aanvatten, want dat is wel zeer moeilijk als er geen antwoorden zijn. Het zal jouw kind of geliefde maar zijn, waar niemand meer voor vecht. Elke dode verdient een kans.”
Bron » De Standaard