Politici zijn zo (on)machtig als ze willen

Behalve voor de nabestaanden van haar slachtoffers, dreigt de Bende van Nijvel stilaan de allure van een gezelschapsspel te krijgen. Het is mogelijk om de talloze losse eindjes in het officiële onderzoek te verbinden aan evenveel hypothesen, speculaties, complot- en andere theorieën, en omgekeerd, zonder dat ooit zeker is of het verband wel klopt. De eventuele identificatie van Chris B. als ‘De Reus’ maakt daar allerminst een uitzondering op. Zodat de waarheid uiteindelijk weleens in het volle daglicht verborgen zou kunnen liggen: iedereen kan ze zien, maar ze is onzichtbaar doordat er zoveel mist en ruis rondhangen. De ‘manipulatie’ waarover zelfs minister van Justitie Koen Geens (CD&V) nu spreekt, kan vele vormen aannemen.

Tegenover de driestheid van de Bende (en, wellicht, haar opdrachtgevers) staat echter de aarzeling en de bescheidenheid van de politiek in die tijd – of toch van sommige politici. In de jaren tachtig bleef een regering, gemiddeld, geen anderhalf jaar overeind. Maar er is een andere kant aan die vaststelling. Tegenover die indruk van instabiliteit en politieke onmacht staat het feit dat al die tijd dezelfde man premier van het land was, de christendemocraat Wilfried Martens – op een kort intermezzo na, toen diens partijgenoot Mark Eyskens, wachtend op het vallen van de blaren, op de winkel paste.

Nog andere politici bleven, ondanks de beperkte houdbaarheid van de coalities, lang op post. De liberaal Jean Gol – die van de staat niet veel verwachtte, behalve dat die met de spierballen kon rollen – bleef ruim zes jaar lang minister van Justitie en vicepremier. De christendemocraat Charles-Ferdinand No­thomb was bijna vijf jaar lang minister van Binnenlandse Zaken en vicepremier. En als hij voortijdig vertrok, was dat niet omdat hij geen politieke verantwoordelijkheid nam voor het falen van het veiligheidsbeleid, in zijn geval het Heizeldrama, maar vanwege een misrekening in de vaudeville rond de benoeming van een burgemeester in Voeren. Het is even veelzeggend dat het kabinet dat in dat decennium het langst overeind bleef, de christendemocratisch-liberale regering Martens-Gol, regeerde met volmachten. Al mocht dat toen zo niet heten. Men werd verzocht te gewagen van ‘bijzondere machten’.

De politiek toonde zich niet al te ongerust over misdaad en terreur. In zijn memoires brengt Jean-Luc Dehaene (CD&V), toen minister van Sociale Zaken, de Bende van Nijvel niet eens ter sprake. Omtrent veiligheid meldt hij wel dat het verhitte debat rond de plaatsing van atoomraketten in België, die op massaal verzet bij de vredesbeweging stuitte, ertoe leidde dat zijn huis, op bevel van Nothomb, door ‘rijkswachters met de mitraillette in aanslag’ werd bewaakt – tegen wie eigenlijk?

De regering diende zich eerst zelf bedreigd te voelen, voor ze de dreiging ernstig nam. ‘Pas toen de politieke overheid in het najaar van 1984 zelf het doelwit werd van de CCC-terreur,’ aldus Martens in zijn herinneringen, ‘kregen wij meer oog voor het ontspoorde misdaaddossier.’ En, meldt hij nog, zelf wilde hij, als jurist met scrupules, niet ingrijpen tegen die ‘ontsporing’, omdat ‘het mij aan een wettelijke basis ontbrak’. En ook omdat hij, erkende hij, toen vooral oog had voor de weinig populaire sociaaleconomische ‘beslommeringen’ van zijn kabinet.

Niettemin, aldus Martens, belette dat ‘zijn’ minister van Justitie Gol, nochtans ook een ervaren jurist, niet om zich wel degelijk over het dossier te buigen, goeddeels in zijn eentje, en de rest van de regering, de premier inbegrepen, erbuiten te houden. Had dit alles, zoals Martens het zich in zijn memoires herinnerde, vooral te maken met de CCC, hij meldt ook dat Jean Gol ‘in het geheim het Anti­terreurcollege oprichtte, dat de door veiligheidsdiensten gevoerde acties inzake terrorisme moest coördineren’. Maar dat gebeurde al ruim een jaar voor de CCC hun eerste bom lieten ontploffen. Een proactieve minister kan efficiënt zijn, zeker als zijn premier de golf van misdaad en terreur slechts kan duiden als ‘een diepe morele crisis’ – en om de vrede in de coalitie te bewaren, zijn fractie ‘mobiliseert’ om te beletten dat het parlement de zaak zelf zou uitspitten via een onderzoekscommissie.

Dan is het – o, speculatie – misschien geen toeval dat de Bende van Nijvel haar laatste en bloedigste overval pleegde, in Aalst, terwijl de regering demissionair was en Martens al een nieuwe rooms-blauwe coalitie in de steigers had staan. Toen hij even later, op 14 februari 1986, zijn zesde kabinet rond had, maakte dat, omgerekend, 200 miljoen euro extra budget vrij voor veiligheid, nieuwe middelen die, zoals altijd, vooral de rijkswacht ten goede kwamen, onder meer om Golf GTI’s aan te kopen.

Dat gebeurde in een tijd waarin het van de modale burger haast doodsverachting vergde om gewoon boodschappen te gaan doen in het warenhuis. Tien jaar later, in 1995, zond de openbare omroep een Panorama-uitzending die brandhout maakte van het onderzoek naar de Bende van Nijvel. Daarin bracht toenmalig Kamerlid Tony Van Parys (CVP), nog een ervaren jurist, later eventjes minister van Justitie, met enige verbijstering in zijn stem in herinnering hoe vanzelfsprekend en noodzakelijk mensen het in die ‘loden jaren’ vonden om bij hun bezoek aan het warenhuis gewapende politiemannen en rijkswachters aan te treffen – en hoe geruisloos dat tot de normaliteit was gaan behoren.

Voorbij alle speculaties en complottheorieën over het recente verleden klinkt dat laatste vandaag weer erg vertrouwd. Alles went.

Bron » De Standaard | Marc Reynebeau