De Nederlandse Corrie van der Valk werd 17 jaar na haar verdwijning geïdentificeerd dankzij de nieuwe Belgische DNA-databank Vermiste Personen. In de toekomst zullen wel meer graven van onbekende lichamen terug open gemaakt worden. Al gebeurt dat doordacht: “Elk stukje menselijk weefsel moet terug in het graf belanden.”
“Wat zij in 50 minuten oplossen, daar doen wij zes tot acht jaar over”, antwoordt Guido Van Rillaer op de vraag of we zijn werk mogen vergelijken met televisieseries zoals Cold Case of Vermist. Hij concentreert zich binnen de federale politiecel Vermiste Personen op niet-geïdentificeerde lichamen. “Mijn job is om namen op lichamen te plakken.”
Wat is het belang van de DNA-databank?
Van Rillaer: “Zonder de DNA-databank hadden we Corrie van der Valk nooit geïdentificeerd. Tot nu toe konden we enkel overgaan tot een DNA-controle als we een duidelijke aanwijzingen hadden voor een bepaalde identiteit. Maar als je nauwelijks aanwijzingen had, was dat uitgesloten. Dankzij de databank kunnen we nagaan of DNA uit onopgeloste zaken overeenkomt met ongeïdentificeerde lichamen. Elk niet geïdentificeerd lichaam is per definitie een vermiste persoon.”
“Wij zijn op dit moment het DNA van niet-geïdentificeerde lichamen aan het verzamelen om in de databank op te slaan. De zaak rond Corrie van der Valk was zo’n case waarvan we dachten: hoe komt het toch dat we niet weten wie dit is?”
Wordt er van elk niet-geïdentificeerd lichaam een DNA-staal bijgehouden?
“In principe wel. Wanneer het te lang duurt vooraleer een lichaam geïdentificeerd wordt, zal het parket een stukje DNA opsturen naar een laboratorium. Laboranten stellen op basis van een stukje spierweefsel of dijbeen een DNA-profiel op. In die databank zitten dus geen stukjes tissue, maar een DNA-code die uit cijfers en letters bestaat.”
“Bij een onrustwekkende verdwijning werkt het gelijkaardig. Daar zal de politie meteen DNA-materiaal, zoals een haar van een borstel, verzamelen om de zaak te kunnen oplossen. Indien er een maand na de verdwijning nog geen doorbraak is, komen die gegevens nu in de DNA-databank terecht.”
Met andere woorden: die DNA-databank zal vooral in de toekomst kunnen helpen.
“Wij hebben afgesproken met het parket om nu zoveel mogelijk DNA te verzamelen van alle onopgeloste zaken vanaf 2007. Voor oudere zaken, zoals die van Corrie van der Valk, zal het niet vanzelfsprekend zijn om die op te lossen. Er zijn heel veel parketten en die werken allemaal op een andere manier. Bovendien hebben hervormingen en verhuizingen ervoor gezorgd dat er veel dossiers verloren zijn gegaan.”
Gaat u dan binnenkort een hele reeks graven delven?
“Vooraleer we een zaak opnieuw uitspitten, controleren we of het niet-geïdentificeerde lichaam er nog is. Bij een begraafplaats in een klein dorpje zoals Lucin is dat meestal geen probleem. Maar bij een begraafplaats zoals het Schoonselhof in Antwerpen is dat niet vanzelfsprekend. Daar kan het zijn dat een lichaam al onder een tweede of derde laag begraven mensen ligt. Onlangs hebben we een man uit Engeland geïdentificeerd. Er is toen familie uit het Verenigd Koninkrijk en Nieuw-Zeeland naar België afgezakt. Het enige wat we toen konden zeggen was: ‘Hier ergens lag hij begraven.’”
Met hoeveel collega’s zoekt u naar namen van onbekende lichamen?
“Op papier zijn we met vijf, in de realiteit met drie. En dat is te weinig. Wij zijn verantwoordelijk om de DNA-database nauwgezet aan te vullen met nieuwe cases, daarnaast proberen we zaak per zaak van dichtbij te bestuderen en de vraag te stellen: waarom is die persoon nooit geïdentificeerd. Zodra we een doorbraak kunnen forceren, brengt die heel veel coördinatie met zich mee.”
“Bij een opgraving alleen al moet je grafdelvers, een griffier, wetsdokters en andere praktische zaken in orde brengen. Zo moeten we ervoor zorgen dat een stukje menselijk tissue dat wij opgraven, nadat het bij het labo gepasseerd is, terug in het graf belanden. Je mag dat – om het stout te zeggen – niet zomaar in de vuilnisbak gooien.”
Bron » De Morgen