‘Meneer Niemand’ betaalde de bom

Bijna veertig jaar geleden beleefde Italië zijn ergste terreurdaad: de bomaanslag in het station van Bologna. Pas nu heeft het gerecht een min of meer helder beeld van opdrachtgevers en uitvoerders. Het zijn oude bekenden.

Hoeveel kost dat, een bomaanslag? Voor het bloedbad in het station van Bologna in 1980 was het budget 5 miljoen dollar. Het werd vanaf februari 1979 verzameld op een rekening in Genève bij de Zwitserse bank UBS, onder beheer van Licio Gelli. Zo staat het in een document met als titel ­‘Bologna-525779-X.S.’, dat het Italiaanse gerecht al in 1982 bij Gelli in beslag nam. Gelli was grootmeester van de dissidente loge Propaganda Due (P2), die de maçonnieke organisatievorm gebruikte om P2 als een geheim genootschap te laten opereren, met als doel een ‘democratische wedergeboorte’, zijnde een autoritaire, anticommunistische staat.

Het geld op de Zwitserse rekening voedde een reeks transacties die complex waren opgezet om zo weinig mogelijk sporen na te laten, voor het belandde bij de uitvoerders van de aanslag. Die lieten op zaterdag 2 augustus 1980, om vijf voor half elf, op het hoogtepunt van het vakantieseizoen, in de wachtzaal van het drukke Centraal Station van Bologna een met TNT en nitroglycerine gevulde koffer ontploffen. Balans: 85 doden, tweehonderd gewonden. Het was de zwaarste aanslag in Italië sinds de Tweede Wereldoorlog.

Het onderzoek verliep traag, ook omdat zichtbaar sprake was van obstructie. Toch kon het gerecht in 1995 drie daders definitief veroordelen. In 2007 kwam een vierde mededader voor de rechter en begin dit jaar nog kreeg de neofascist Gilberto Cavallini, alias ‘De Zwarte’, die al lange straffen uitzat voor moord en gewapende overvallen, levenslang. Hij had de eigenlijke daders onderdak, valse documenten en een auto bezorgd. Anderen, zoals Gelli en enkele officieren van de geheime dienst en de politie, liepen veroordelingen op omdat ze het onderzoek hadden gedwarsboomd met valse verklaringen en desinformatie (fake news zou dat vandaag heten) in de media. Opvallend: allen bleven elke betrokkenheid bij de aanslag ontkennen.

Follow the money

Dat ‘het bloedbad van Bologna’, zoals de aanslag in Italië bekendstaat, een extreemrechtse terreurdaad was, lijdt geen twijfel. Maar al ontbrak het nooit aan verdenkingen of complottheorieën, er kwam geen klaarheid over de structuur van de samenzwering. Tot vorige week. Toen maakte het parket van Bologna bekend dat het had kunnen reconstrueren hoe de aanslag was opgezet. Vanuit het principe ‘follow the money’ (‘volg het geld’), kwam het uit bij de UBS-rekening. Zo kwam de loge P2 in beeld: van daaruit vertrok het geld, van daaruit kwam dus de opdracht.

De speurders konden het leidende kwartet van P2 identificeren. Van hen is Licio Gelli de bekendste – hij stond nu eenmaal graag op het voorplan. Toch was hij, ondanks zijn titel als grootmeester, niet de spil van de loge. Dat was Umberto Ortolani, alias ‘Meneer Niemand’, een schimmige bankier die vooral in Zuid-Amerika een financieel imperium opbouwde, warme relaties onderhield met het Vaticaan en toen de grond hem thuis te warm onder de voeten werd, lang in Brazilië in ballingschap kon.

De twee andere opdrachtgevers lieten zich voor het eerst gelden tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar in tegengestelde rangen. De ene, Mario Tedeschi, vocht aan de kant van de nazi’s, de andere, Federico Umberto D’Amato, werkte voor de Amerikaanse inlichtingendienst OSS, de voorloper van de CIA. Wat ze toen al deelden, was het anticommunisme. Dat was ook wat hen bond toen ze in 1966 Rome overspoelden met de ‘Chinese posters’, die zogezegd waren aangeplakt door verstokte stalinisten. De posters zongen de lof van de Chinese Volksrepubliek. In die tijd was het net tot een breuk gekomen tussen Moskou en Peking en met de posters hoopten Tedeschi en d’Amato onmin te stichten in de uitgesproken op de Sovjet-Unie gerichte Italiaanse communistische partij PCI.

Tedeschi maakte carrière in de extreemrechtse journalistiek en politiek, onder meer als senator voor de neofascistische MSI, en was een meester in desinformatie, (zoals de ‘Chinese posters’). Ex-politiecommissaris en polyglot d’Amato was een nog invloedrijker personage. Hij leidde het ‘bureau voor vertrouwelijke aangelegenheden’ bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat zich vooral inliet met agitatie tegen de vakbonden en de PCI. Hij wordt gezien als verbindingsman tussen de Italiaanse staat, de Navo en de extreemrechtse scène. Hij breide een verrassend eind aan zijn carrière: als restaurantcriticus bij het centrumlinkse (!) weekblad L’Espresso.

8mm-filmpje

Voor de aanslag die ze in gedachten hadden, namen die vier contact met Paolo Bellini, militant van de neofascistische Avanguardia Nazionale (‘Nationale Voorhoede’), die ook informant was van d’Amato’s ‘bureau voor vertrouwelijke aangelegenheden’. Iemand die sterk lijkt op Bellini is ook te zien op een 8mm-filmpje dat een Duitse toerist dertien minuten voor de aanslag in het station had gedraaid. Voor het ‘handwerk’ had Bellini zich gewend tot de Nuclei Armati Rivoluzionari (‘Gewapende Revolutionaire Kernen’), een neofascistische terreurgroep: alle tot nu veroordeelde daders waren er lid van.

En de aanslag in Bologna diende ergens voor. Hij was het tragische hoogtepunt in wat bekendstaat als ‘de strategie van de spanning’ tijdens de zogeheten ‘loden jaren’ in Italië. Die begon in 1969 met een bomaanslag tegen een bank in Milaan (17 doden, 88 gekwetsten), die de politie in de schoenen van extreemlinkse anarchisten trachtte te schuiven. De terreurcampagne – die een spiegelbeeld kreeg in de terreur van ­extreemlinkse Rode Brigades – moest Italië rijp maken voor een autoritaire staat, met anticommunisme als centrale ideologie.

De context daarvan is internationaal: de Koude Oorlog, waarin de VS en de Navo Italië zagen als de ‘weke onderbuik’ van Europa: de communistische PCI haalde traditioneel veel stemmen. De ­Navo en de CIA vonden voor hun zorgen een gewillig oor bij het breed verspreide neofascisme en bij al wie niets goeds verwachtte van het communisme: politici (ook sociaaldemocraten), bankiers en zakenlui, kranteneigenaars, aristocratische nostalgici of op law and order gestelde politie- en inlichtingendiensten. En het ‘hoger belang’ gingen ze al snel zien als een vrijbrief voor politieke moord, pogingen tot staatsgreep en uiteindelijk terreur.

Berlusconiteit

Ongetwijfeld speelde ook Gladio daarin een rol, het clandestiene paramilitaire netwerk dat de Navo had opgezet om het gewapende verzet te organiseren in het geval van een Sovjet-invasie in West-Europa. Dat mocht al beginnen met verzet tegen de PCI. In zijn laatste roman, Het nulnummer (2015), heeft de schrijver Umberto Eco dat web indringend beschreven, waarbij hij vooral ‘de berlusconiteit der dingen’ uit de doeken doet: de pervertering van de democratie via mediamanipulatie (DS 21 februari 2015). Niet toevallig verwees hij zo naar de mediamagnaat en politicus Silvio Berlusconi; die was overigens al lid van P2, nog voor hij in de politiek ging.

De clandestiniteit, beschermd door het veiligheidsapparaat van de staat, creëerde echter een sfeer waarin het officiële doel ook ­privébelangen kon dienen. Dat leidde tot politiek wanbeheer en corruptie, deals met de maffia en tot financiële schandalen als het failliet van de Banco Ambrosiano (waarvan de voorzitter, P2-lid Roberto Calvi, ‘gezelfmoord’ onder een brug in Londen eindigde) en de bank van het Vaticaan.

Rond 1978 leek het gevaar het meest acuut, toen de twee grootste partijen, de christendemocratie en de PCI, zich bereid toonden om een ‘historisch compromis’ te sluiten. Zo zouden de communisten legaal aan de macht komen, vreesde rechts. Extreemlinks verweet de PCI dan weer een onvergeeflijk reformistisch verraad. Voor de neofascisten was ‘Bologna’ daarop het antwoord, georganiseerd vanuit P2, zo is sinds vorige week officieel bekend.
Alleen het klein grut heeft ervoor geboet. Van de vier opdrachtgevers heeft, ondanks tal van aanklachten, niemand ooit één dag in de gevangenis gesleten. En nu zullen ze het ook niet meer aan een rechter hoeven uit te leggen; zijn ze allen overleden.

Bron » De Standaard | Marc Reynebeau