25 jaar Cel Vermiste Personen: “Daar stonden we dan, samen te blèten”

Toen Julie, Melissa, An en Eefje van de radar verdwenen en ons land op zijn kop stond, kwam er een niet te weigeren missie: in allerijl een Cel Vermiste Personen oprichten. Founding fathers Alain Remue (60) en Guido Van Rillaer (65) stonden een kwarteeuw lang samen langs elke waterloop en doorploegden elk bos. Beiden gezegend met één cruciale eigenschap om vermiste kinderen of demente bejaarden tijdig terug te vinden: fingerspitzengefühl. “88 procent van onze dossiers loopt goed af.”

Twee letters van een nummerplaat: een F en een R. Meer had Guido Van Rillaer niet nodig om seriemoordenaar Marc Dutroux te ontmaskeren. We schrijven 1996 en het land staat al een jaar in rep en roer na een tweedubbele ontvoering. Verontrustende verdwijningen die in het collectieve geheugen zitten, alleen al door hun voornamen.

“Eerst verdwenen Julie en Melissa, niet veel later An en Eefje”, vertelt hij. “We stonden onder grote druk en het onderzoek liep voor geen meter. We hadden aangedrongen op een buurtonderzoek rond het zwemdok van Bertrix, waar iemand een verdachte camionette had gezien.” Collega-speurder Albert Priem had een getuige gesproken die op dat ogenblik in een gracht stond te plassen, hij kon slechts twee letters van de nummerplaat van de Renault-camionette doorgeven. Twee, geen drie, dus eigenlijk konden ze wettelijk weinig doen.

“We hebben geen drie letters dus ze gooien die info hier in de vuilnisbak, maar ik geef het toch maar mee, Guido, zei hij. Gezond boerenverstand leert me dat het alfabet 26 letters telt, dus ging ik aan de slag met het computersysteem en deduceerde na een uurtje speurwerk 77 nummerplaten. Daar stond ene Marc Dutroux tussen, ooit al geschaduwd in een ander onderzoek, Operatie Othello. Het kostte hemel en aarde om de collega’s in Neufchâteau tot enige actie aan te manen, maar we zaten juist.”

Van Rillaer vertelt het zonder een spat gepoch. Hij is, wanneer u dit leest, “met tegenzin” toe aan zijn eerste pensioendag na 43 dienstjaren. Een vintage speurder is hij. Een flik met stropdas die de schijnwerpers mijdt en zijn daden laat spreken.

Gedijen deed de rijkswachter het best in de schaduw van Alain Remue, de voorbije 25 jaar zijn baas en net op zijn best in de schijnwerpers. Altijd vriendelijk voor mensen achter het politielint, kordaat als er aasgieren opduiken. “Ik ben vaak het uithangbord van de hele cinema geweest”, zegt Remue daarover, “maar heb vooral 25 jaar het voorrecht gehad om met topflikken als Guido te werken. Guido was de eerste die Dutroux linkte aan de verdwenen meisjes, dat feit alleen al kan nooit onderschat worden. Alleen al over dat staaltje speurwerk zou je films en documentaires kunnen maken. Hoe vaak heeft hij niet meegeschreven aan scenario’s voor Vermist, Witse of Heterdaad? Nooit ging het over Guido’s verdiensten zelf. Of wie stond er als eerste in de gruwelkelders van de Hongaars-Belgische seriemoordenaar Andras Pandy, denk je? Guido.”

Hoe zijn ze bij jullie terechtgekomen om de Cel Vermiste Personen op te richten?

Van Rillaer: “Ik leidde destijds de sectie zeden en geweld op het Centraal Bureau Opsporingen. Wij deden alles: moord, ontvoeringen, gijzeling, verkrachtingen, noem maar op. Toen, in de zomer van ’95, waren er vier meisjes verdwenen en stond Justitie onder grote druk om een speciale cel op te richten. Ik kreeg telefoon van majoor Danny Decraene. Ik kreeg één uur om te beslissen, hapte toe en nam nog drie goede collega’s mee. De eerste weken van de Cel waren gekkenwerk. Vergelijk het met iemand die een winkel opendoet, nog volop zit te vloeren terwijl de eerste klanten al in de winkel staan. En het ergst van al: we kregen als baas een ‘onderrichter’, een soort strenge onderwijzer van de rijkswachtschool, een zekere Remue. Dat was niet het type op wie rijkswachters als ik zaten te wachten.” (lacht)

Remue: “We hadden elkaar nog nooit gezien of gesproken. Maar het marcheerde meteen. We hadden ook geen tijd om te zeuren en werden onmiddellijk meegesleurd in de zaak-Dutroux, naast lopende zaken als de verdwijningen van Nathalie Geijsbregts en Elisabeth Brichet. Het waren zotte tijden eigenlijk.”

In plaats van lof kwam er in die woelige periode, midden jaren 90, een stortvloed aan kritiek. De eerste pagina uit 25 jaar Cel Vermiste Personen werd meteen de donkerste.

Remue: “Ik ben een zeer positief ingestelde mens, maar het is de enige periode in mijn leven waar ik met bitterheid naar terugkijk. Eigenlijk was er niets logisch aan die hele periode. Wij, net in het leven geroepen om jacht te maken op vermiste kinderen, werden met alle zonden van Israël beladen. We kwamen in een politieke mallemolen terecht, waar we geen enkele vat op hadden. Er moesten koppen rollen en wij waren een makkelijke schietschijf. Genre: wij bij de rijkswacht wisten van de ontvoeringen, hielden alles achter en wilden nog meer kindjes laten ontvoeren om dan, veel later, tot meerdere eer en glorie van de rijkswacht de zaak op te lossen. Verzin het en het gebeurde. Tijdens de Dutroux-commissie werden wij behandeld als criminelen. Gelukkig zijn wij voor 200 procent over de hele lijn vrijgepleit. (fel) Het was gebakken lucht, er was nul komma nul achtergehouden.”

Liam Vanden Branden (2) verdwijnt op 3 mei 1996 in de buurt van Mechelen. Wat er met hem gebeurd is, is tot op vandaag niet duidelijk.

Van Rillaer: “Wij werden uitgescholden. Op school gaf men lessen over hoe slecht de rijkswacht wel was. Het was ongelooflijk hoe wij compleet ten onrechte werden aanpakt, terwijl wij net Dutroux hadden gepakt. De rijkswachters, zo ontstond de perceptie, dat waren de slechteriken. René Michaux, de befaamde rijkswachter die in het huis van Dutroux stond maar de meisjes niet vond, is aan de schandpaal genageld. De man is later vrijgepleit, maar heeft zich letterlijk dood gedronken, in totale eenzaamheid. Het is een periode die aan onze ribben is blijven kleven. Gelukkig is die perceptie, door succes te boeken en hard te werken, ook snel gekeerd.”

Remue: “Laat duidelijk zijn: de shit die wij toen onterecht over onze kop kregen, valt in geen duizend jaar te vergelijken met het leed dat de ouders van de vermoorde meisjes moesten doorstaan. Ik zie die mensen graag, en dat weten ze.”

Intussen zijn we bijna 29.000 dossiers van vermiste kinderen, demente ouderen, criminele feiten, accidenten en wanhoopsdaden verder. Hoe emotioneel betrokken raak je bij die dossiers?

Van Rillaer: “Je kan dat nooit helemaal afsluiten. Ik ben jarenlang op VN-missie geweest in Kosovo, om daar massagraven te onderzoeken als head mission of missing persons. Soms zat de lijkgeur drie weken in mijn auto als ik huiswaarts naar Pristina reed. Ik heb vier jaar in Pristina gewoond en heb er meer lijken gezien dan hier, maar het was een schone tijd. Zeker als je zelf kinderen hebt, kruipen al die zaken onder je vel. Ik geef een voorbeeld: een van mijn laatste operationele zaken in België, in de provincie Namen, was een vrouw die we terugvonden met een bijl in haar borst, verstopt onder een stapel hout. Vermoord door een Rus op zoek naar geld. Nadat we haar lichaam vonden, heb je ’s avonds wel nood aan een debriefing met een pintje.”

Remue: “Iedereen op het bureau heeft zo zijn eigen, emotioneel geladen dossiers. Voor mij zijn dat Aurore Ruyffelaere, de studente die op de Gentse Feesten verdween en door ons dood werd teruggevonden. Annick Van Uytsel ook, slachtoffer van Ronald Janssen. En, met stip: Julie Van Espen. Een blonde, knappe, ambitieuze jonge vrouw van 23. Mijn dochter? Eva, 23 jaar, blond, knap, ambitieus. Ik heb dat arme meisje gezien als ze uit het kanaal werd gehaald. Fuck! Dat vergeet je nooit meer. (lange stilte) Het kon ieders dochter geweest zijn. Mijn dochter, Guido’s dochter. Ik word boos als ik mensen hoor zeggen dat Julie pech had omdat ze op de verkeerde plek op het verkeerde moment was. No way!(fel) Die pipo, Steve Bakelmans, moest daar niet zijn. Ieder kind, elke jonge vrouw, is een kras op je ziel.”

Van Rillaer: “Het is onze taak om in zulke stresssituaties professioneel te blijven. Maar je denkt daar wel aan natuurlijk. Julie Van Espen was heel erg. Maar ook drie dagen eerder was er iets heel ergs gebeurd, waar amper een haan naar heeft gekraaid: de moord op een mannetje van 9, Daniël, in het asielcentrum in Broechem. Dat was ook een heel heavy verhaal. Ik heb het er persoonlijk moeilijk mee dat zulke verhalen, op jullie reconstructie in Het Nieuwsblad na, amper aandacht hebben gekregen.”

Wat is de schoonste zaak die jullie samen hebben opgelost?

(In koor) “Alizéetje. Furfooz, paasvakantie 2006.”

Remue: “Als leidinggevenden gingen we niet constant samen op pad. We hadden de dag en nacht voordien net een ander meisje levend teruggevonden toen de telefoon ging. Guido belde. Klein meisje vermist, op een camping, langs de Lesse. Alizée heette ze, twee jaar oud en al twee uur weg.”

Van Rillaer: “We hebben meteen helikopters gestuurd, speurhonden, alle grote middelen. Op zo’n moment twijfelen we nooit. Het is meteen met de grote karavaan.”

Remue: “Ik herinner me nog het geluid van die kolkende rivier wanneer ik arriveerde. Het was slecht weer, het was koud, het was nat. Links zie je dat donkere bos, rechts de donkere Lesse. Ook haar ouders wisten dat het er heel benard uitzag.”

Van Rillaer: “In de gietende regen zijn we toen dat bos beginnen uit te kammen. Plots vonden we haar broekje. En dan haar laarsje. En wat verder: haar slipje. Dan denk je: Oh my God, dit kan toch niet waar zijn. Zeg dat het niet waar is.”

Remue: “De ochtend nadien hebben we Alizée alsnog levend en wel teruggevonden. Ze lag kletsnat te slapen in een bos. Wat bleek? Dat arme meisje was al twee kilometer uit de richting gelopen en moest plassen. En had dus haar broekje uitgedaan.”

Van Rillaer: “Ik zie een van de speurders nog met haar op de arm uit het bos komen. Een onwaarschijnlijk beeld. En wij: op ons knieën in de modder zakken en huilen, een kwartier aan een stuk.”

Remue: “Het was magisch. Ik mocht toen het goede nieuws gaan vertellen aan de ouders, die compleet radeloos in hun tentje zaten. Ik zal het nooit vergeten, omdat ik mij als een lompe hond gedroeg. (lacht) In plaats van meteen We hebben haar! te roepen, zei ik: Ik heb nieuws, blijf kalm. We wisten duidelijk nog niet goed hoe we goed nieuws moesten brengen.”

Hoe vaak is het nieuws dat jullie moeten brengen slecht?

Remue: “Ik heb het speciaal uitgezocht. 88 procent van onze dossiers loopt goed af. Meestal gaat het om vermiste, vaak demente bejaarden of weglopers. Helaas ook wel mensen die een wanhoopsdaad plegen of een bizar ongeval meemaken. Mensen associëren ons altijd met vermiste kinderen in criminele dossiers, bijvoorbeeld zoals de langs een Luikse spoorweg dood teruggevonden zusjes Stacy en Nathalie, maar dat is maar 1 procent van ons werk. Twaalf procent loopt dus slecht af.”

Van Rillaer: “Je intuïtie leert je vrij snel in welke richting het gaat. Elke zaak is anders, zegt Alain altijd. En dat klopt. Bij ons zijn er geen standaardrichtlijnen, en toch weet je vaak of het goed of slecht dreigt af te lopen. Dat mag ook wel na 29.000 dossiers. Voor ons is dat fingerspitzengefühl.”

Remue: “En toch gaat het soms toch nog totaal anders. Neem de recente verdwijningszaak van Eduard Timmermans in Heverlee. 77 jaar en weggelopen uit het rusthuis. Ik had het gevoel dat we hem na een halfuur zouden terugvinden. Uiteindelijk is hij pas drie weken later teruggevonden na een zoveelste zoekactie. De heli met warmtecamera was wel al over de plek gevlogen. Maar geloof niet in fabels of filmscenario’s: onder een dicht loofbos detecteert zo’n camera niks. Chapeau voor die familieleden die drie weken lang hebben gezocht naar zijn lichaam. We kregen dan de vraag om naar de herdenking te gaan, maar ik doe dat nooit. De voorbije 25 jaar hebben we exact 3.390 mensen dood teruggevonden. Dat zijn 3.390 begrafenissen, maar wij gaan nooit. Onze taak is dan volbracht en hoezeer ik die nabestaanden ook in mijn hart sluit, ik probeer die persoonlijke band af te houden.”

Alain, je bent de voorbije jaren in nagenoeg elk rusthuis gaan spreken over de problematiek van dementie.

Remue: “Ik kom terug op Eduard. Wat is het eerste wat wij doen? Dat rusthuis binnenstebuiten keren. Liefst 65 procent van alle vermiste bejaarden vinden we terug ín het rusthuis. Vandaar de sensibilisering. De bewustwording van die problematiek, ook alzheimer bijvoorbeeld, is mijn grote dada.”

Van Rillaer: “Ze zitten in het verwarmingskot, in een ander bed, in de kelder. De ervaring leert ons dat als er op het proces-verbaal staat dat de initiële zoeking negatief was, je het best opnieuw begint te zoeken.”

Remue: “Eerst het elementaire: elke deur openen, elke kast, onder elk bed. Pas als we zeker zijn, gaan we naar buiten.”

Na 25 jaar tussen hoop en wanhoop: hoe heeft deze job jullie visie op het leven bepaald?

Remue: “Als ik één ding geleerd heb doorheen onze carrière, dan is het wel het leven an sich te omarmen. Wij hebben intussen heel wat collega’s zien afhaken door ziekte, door kanker. Veel fijne collega’s die zo graag leefden. Als ik dan zoveel wanhoopsdaden zie van jonge mensen, van gasten die zich verhangen aan een boom omdat hun lief het heeft uitgemaakt, dan kan ik mij daar soms wel lastig in maken. Ge gooit het meest kostbare, uw eigen leven, zo weg. Die confrontatie vind ik soms hard om dragen.”

Nu je dat zegt: het leven is zoveel waard. Denken jullie dan achteraf soms nog: “Hadden we maar sneller dit of dat gedaan?”

Remue: (kordaat) “Neen. Uiteraard volgt er altijd een debriefing, en uiteraard is er ruimte voor kritiek en bijsturing. Maar het wordt nooit of nooit persoonlijk. Dat is een heilige lijn waar ik als chef over waak.”

Van Rillaer: “Uiteraard heb ik de voorbije 25 jaar wel een paar keer serieus onder mijn klo* gekregen. Maar dat was altijd terecht.” (lacht luid)

“Vergeet niet: zonder ons blijven veel zaken onder de radar. Een man die verklaart dat zijn vrouw verdwenen is. Een meerderjarige die zogezegd in haar auto is gesprongen en vertrokken. Zoiets is niet verboden. Zonder tussenkomst van de Cel blijft het daar ook bij. Tot dan blijft het dat mijnheer om 7.30 uur al de auto stond te stofzuigen. Op een zondag dan nog. En ook haar sacoche lag nog thuis. Verdacht!”

Naar aanleiding van 25 jaar Cel Vermiste Personen maakte VRT een vierdelige documentaire, gepresenteerd door Fatma Taspinar. Elke woensdag in september op Eén.

Bron » Gazet van Antwerpen | Pieter Huyberechts