Slachtoffers automatisch gebrieft bij vrijlating dader

Als slachtoffers dat willen, zal justitie hen auto­matisch een brief sturen wanneer een veroordeelde penitentiair verlof krijgt of definitief de gevangenis mag verlaten. Bij zware misdrijven contacteert een justitiehuis hen.

In mei kwam ex-bokser en ex-militair Hicham Diop vrij uit de gevangenis. Hij was veroordeeld tot een celstraf van vijftien jaar voor de mesaanval op een koppel politiemensen, die de aanslag met veel ­geluk overleefden. Na een derde van zijn straf kwam Diop in aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidstelling.

Het koppel dat hij had aangevallen wist niets van zijn vrijlating. ‘Wij zijn niet op de hoogte ­gebracht’, zei slachtoffer Filip De Pauw enkele weken geleden, nadat hij en zijn partner het nieuws ­hadden vernomen. ‘We hebben het per toeval gehoord. Dit is voor ons een slag in het gezicht.’ Hij vond dat justitie hen met de vrijlating van Diop in de steek had gelaten. In een reactie verwees het Gevangeniswezen naar de griffie van de rechtbank als verantwoordelijke om slachtoffers te verwittigen.

Zaak-Dutroux

Het incident maakt duidelijk hoe het gerecht het moeilijk blijft hebben met de opvolging van slacht­offers van misdrijven. Dat komt doordat het strafrecht in ­oorsprong draait om een proces van de maatschappij, vertegenwoordigd door het openbaar ­ministerie, tegen een persoon die een misdrijf heeft gepleegd.

Door de zaak-Dutroux (over de ontvoering, opsluiting en dood van jonge meisjes door Marc Dutroux) kwam er meer aandacht voor slachtoffers, maar dan vooral in de fase van onderzoek en proces. Griffies kunnen hen wel op de hoogte brengen over de strafuitvoering van een veroordeelde dader, maar de systematiek daarachter ­verschilt per gerechtelijk arrondissement. Daardoor gebeurt het niet altijd.

‘De emotionele impact van een uitspraak door een rechter is voor veel slachtoffers en nabestaanden bijzonder groot’, beseft minister van Justitie Vincent Van Quickenborne (Open VLD). ‘Slachtoffers zullen voortaan systematisch ­geïnformeerd worden over hun rechten tijdens de strafuitvoering.’

Die automatisatie gaat op donderdag 1 september van start. ­Nadat de rechter een vonnis met een gevangenisstraf heeft uitgesproken, zullen de ­burgerlijke partijen altijd een brief toegestuurd krijgen waarin hun rechten staan uit­gelegd. Daar zal ook een ‘slachtofferfiche’ bij zitten, waarmee ze kunnen aangeven hoe ze die rechten willen uitoefenen. In de eerste plaats gaat het om informatie krijgen wanneer de veroordeelde vraagt om onder voorwaarden vrij te komen, zoals bij een verlof uit de gevangenis, met een enkelband of bij een definitieve vrijlating. De burgerlijke partijen kunnen ook vragen om voorwaarden, zoals een contactverbod of het verbod voor de ­veroordeelde om zich in een ­bepaalde regio te begeven.

Herwerkte brief

Zo’n ‘slachtofferfiche’ bestaat al langer binnen justitie, zelfs in twee verschillende vormen, maar is ­herschreven om de inhoud duidelijker te maken. De fiche begint met een uitleg over de procedure van strafuitvoering. Als ze eenmaal is ingevuld, komt ze terecht in het strafuitvoeringsdossier. De veroordeelde en zijn advocaat zullen wel geen toegang hebben tot het adres van het slachtoffer.

Voor de slachtoffers en de nabestaanden van zware misdrijven komt daar nog bij dat de justitiehuizen hen spontaan zullen ­contacteren over hun rechten. De justitiehuizen, die in Vlaanderen bevoegd zijn voor slachtoffer­onthaal, zullen daarvoor automatisch een melding krijgen. Het gaat om opzettelijke en onopzettelijke feiten die de dood van een slacht­offer hebben veroorzaakt, waar­onder vergiftiging en foltering, en om verkrachting. Ook na veroordelingen bij ‘pogingen tot’ dat soort misdrijven, zullen justitieassistenten de slachtoffers contacteren. De diensten werden daarvoor versterkt.

‘Dit is een nieuwe, belangrijke stap in een verwaarloosde kerntaak van justitie: het slachtoffer op de eerste plaats zetten’, vindt Vlaams minister van Justitie en Handhaving Zuhal Demir (N-VA), die bevoegd is voor de justitie­huizen. ‘Een menselijke aanpak, respect voor trauma´s, begeleiding in de juridische procedure en up-to-date informatie over de straf van de dader zijn een basis om te kunnen helen na een misdrijf. Het is geen service, het is een recht.’

Bron » De Standaard | Nikolas Vanhecke

De nieuwe hobby van Marc Dutroux: “Moordzaken oplossen”

Marc Dutroux heeft een nieuwe manier gevonden om zijn tijd door te brengen terwijl hij een levenslange gevangenisstraf uitzit: moordzaken oplossen. Dat zegt zijn advocaat Bruno Dayez in de kranten van Sudpresse. De veroordeelde seriemoordenaar zou een lijst van 40 zaken opgesteld hebben.

Dutroux zit al 26 jaar achter tralies en heeft beslist om nu zelf rechercheur te gaan spelen. Hij voert vanuit de gevangenis zijn eigen onderzoek naar allerlei zaken. “Hij heeft veertig personen opgelijst die vermoord of volgens hem op verdachte wijze overleden zijn en legt linken met het netwerk waarvan hij naar eigen slechts een klein deeltje was”, zegt advocaat Bruno Dayez.

Het gaat onder meer om de Bende van Nijvel, maar om welke zaken nog kon Dayez niet zeggen. De advocaat beweert wel dat inspecteurs Dutroux zijn komen ondervragen over de Bende van Nijvel. “Enkele maanden geleden”, zegt Dayez. Daarvan vonden de kranten die de advocaat interviewden geen enkel bewijs en geen enkele bevestiging. Het was in ieder geval geen succes, zegt Dayez nog. “Dutroux was verward en zijn betoog te onsamenhangend.”

Daarnaast is Dutroux ook “zijn eigen waarheid” aan het neerschrijven, zegt Dayez. “Dat is zijn grote droom: de waarheid aan het licht brengen. In een boek bijvoorbeeld. Af en toe laat hij me iets lezen.”

Bron » Gazet van Antwerpen

Het nooit gestopte complot van de stilte

Het nieuwe boek van Hilde Geens, Het complot van de stilte, doet recht aan gewezen rijkswachtkolonel Herman Vernaillen en eerste wachtmeester François Raes en bevestigt dat de zaak-François de moeder van alle disfuncties is. Het geeft een goed beeld van wat er in de onderzoeken naar gewezen rijkswachtcommandant Léon François en de moorden van de Bende van Nijvel verkeerd liep. Het complot van de stilte in beide dossiers is nooit gestopt.

De zaak-François gaat over de manier waarop in de jaren van lood, ook in België, op aangeven en in samenwerking met de Amerikaanse Drug Enforcement Administration (DEA) de strijd tegen de wereldwijde drugshandel werd aangepakt. De DEA was een geheime dienst die door undercoverpraktijken met informanten en infiltratie in het crimineel milieu wou doordringen tot de organisatoren van de drugshandel. Daarvoor hadden zij de hulp nodig van de Belgische politie en justitie.

De toenmalige justitieminister Alfons Vranckx richtte het Bureau voor Criminele Informatie voor op. De rijkswacht deed hetzelfde met de oprichting van het Nationaal Bureau voor Drugs waarvan commandant Léon François de chef was. Door de infiltratie in het milieu liep het volkomen mis. De Belgische undercoveragenten van beide diensten raakten volkomen betrokken in de drugshandel en andere misdrijven en werden zelf criminelen.
De toenmalige rijkswachtmajoor Herman Vernaillen beet zich vast in het onderzoek maar kreeg zowel in het eigen korps als daarbuiten meer dan tegenwerking. Hij werd in zijn woonst door de verlopen rijkswachters Robert Beijer en Madani Bouhouche  beschoten waarbij hijzelf verwond werd en zijn echtgenote blijvende invaliditeit opliep. Eerste wachtmeester François Raes werkte met dezelfde verbetenheid maar werd er door de hiërarchie op de meest brutale wijze voor gepest en gestraft.

Hilde Geens heeft het allemaal doorzocht en op een rijtje gezet. Haar gedegen onderzoeksjournalistiek leidt tot het besluit dat de zaak-François de aanloop was tot de feiten gepleegd door de Bende van Nijvel en dat de betrokkenheid van diverse rijkswachters in beide dossiers niet ontkend kan worden.

Manipulaties bij onderzoek

Terecht draagt het boek de titel Het complot van de stilte. Twee parlementaire onderzoeken en het nog steeds lopende gerechtelijke onderzoek naar beide dossiers zijn er niet in geslaagd de waarheid boven te spitten. Dat komt omdat zowel bij de rijkswacht als de gerechtelijke politie maar ook in de magistratuur het stilzwijgen werd bewaard over heel wat feiten en pistes en er van alle kanten werd gemanipuleerd om de onderzoeken de verkeerde weg op te sturen. Het hele verhaal kan herleid worden tot enkele vaststaande elementen. Er is vooreerst het feit dat met de wereldwijde drugshandel ontzettend veel geld werd en wordt verdiend en dat het aangewend wordt niet enkel voor persoonlijk gewin maar ook voor politieke doeleinden.

Daarin zit de meest plausibele piste dat extreemrechts erbij betrokken was en het paste in de toenmalige extreem liberale en anticommunistische opvatting zoals die vanuit Amerika aan Europa werd opgedrongen. Het geheel toont hoe het misloopt wanneer de rechtsstaat wordt miskend, parallelle organisaties van of naast de gerechtelijke diensten en de reguliere politiediensten op afgeschermde wijze en met gebruik van bijzondere methoden hun gang mogen gaan.

Het is de vraag of het na de feiten en de onderzoeken anders is geworden. Meerdere elementen kunnen die vraag beantwoorden. De mislukking van het Nationaal Bureau voor Drugs heeft de rijkswacht niet verhinderd gewoon verder te gaan met dezelfde praktijken. Er werd een nieuwe geheime en parallelle dienst opgericht, de Gerechtelijke Informatie Dienst. Een gerechtelijk onderzoek in het witwasdossier rond de Antwerp Tower legde alle disfuncties bloot: opvoering fictieve rijkswachters, achterhouden van informatie, ontwijking van bestaande onderzoeken en vervalsing van processen-verbaal.

Ook de wereldwijde strijd tegen de drugshandel werd opnieuw aangewend om ontoelaatbare operaties mogelijk te maken. Door de operatie-Rebel werden alle in ons land verblijvende Turken gescreend, zogezegd om de kopstukken van de drugshandel te kunnen vatten. Uit het onderzoek van een geheim samenwerkingsakkoord tussen de Turkse politie en de toenmalige rijkswachtgeneraal Willy De Ridder bleek wat het werkelijk opzet was.

Verdwenen in kelders

De politiechef met wie samengewerkt werd, bleek ook de baas van de drugsorganisatie van de Grijze Wolven te zijn. Daarover werd een Turks parlementair onderzoek gevoerd dat aantoonde dat die organisatie ook verantwoordelijk was voor aanslagen, ontvoeringen en terreur. In het verslag daarover is te lezen dat de werking van het parlementair onderzoek werd belet. Anderzijds voerde de rijkswacht gedurende jaren opeenvolgende operaties uit tegen de in ons land verblijvende leden van de linkse Koerdische organisatie PKK. Geen enkele van die grote operaties leidde voor de rechtbank tot veroordeling wegens het beweerde terrorisme.

Zoals dat ook in de zaak-François en het onderzoek naar de Bende gebeurde, werden ook rond Antwerp Tower en in de Turkse dossiers maatregelen genomen om de stilte te bewaren. Hoewel alle misdrijven werden bewezen, verdween het dossier rond Antwerp Tower in de kelders van het justitiepaleis. Rapportering in de Turkse dossiers door het Vast Comité P werd vermeden door het verslag uit te stellen tot een nieuwe voorzitter en een nieuwe chef-enquêtes konden worden benoemd.

Het parlementair onderzoek naar Marc Dutroux had de waarheid kunnen bovenhalen. Want ook daarin ging het om de geheime en voor de magistratuur afgeschermde rijkswachtoperaties Décimes en Othello. En alweer werden dezelfde technieken toegepast om de stilte te bewaren. Door twee leden van het Vast comité P werd een zelfs binnen dat comité afgeschermd onderzoek gevoerd. In dat onderzoek bekenden de rijkswachters dat zij de operatie-Othello niet ter kennis hadden gebracht van de onderzoeksrechter “omdat het niet de gewoonte was”.

In het verslag aan het parlement werden deze bekentenissen verzwegen en werd de rijkswacht volkomen witgewassen. De onderzoekscommissie bevestigde dat de operaties geheime en parallelle acties van de rijkswacht waren en de onderzoeksrechter er buiten gehouden werd. De onderzoekscommissie ontdekte ook waarom dat gebeurde. Het was de strategie en de onderzoekspiste van de rijkswacht dat er achter Dutroux een netwerk bestond.

Kinderen als lokaas

De staf wou dit netwerk oprollen en hield daarom tijdens de opsluiting van Dutroux zijn huizen onder bewaking. Aan de vrouw van Dutroux, Michèle Martin, werd verboden het huis te betreden. Uit meerdere en samenlopende elementen uit het onderzoek bleek dat de kinderen in het huis opgesloten zaten terwijl de rijkswacht het huis onder observatie hield. Werden de kinderen als lokaas misbruikt om het beweerde netwerk te kunnen oprollen?

De parlementaire onderzoekscommissie gaf volgend antwoord: “Mochten de meisjes toen nog in leven zijn geweest, dan is het verdere verloop van de gebeurtenissen echt tragisch te noemen. De huissleutels werden immers pas op 6 januari 1996 teruggegeven aan de echtgenote van Dutroux, na herhaalde verzoeken van Dutroux en zijn advocaten aan de onderzoeksrechter, met de bede Michèle Martin in het huis te laten wonen. Als de kinderen in het huis aanwezig waren, betekent dit dat ze het één maand lang zonder verzorging en zonder voeding hebben moeten stellen.” Hoewel de commissie het “echt tragisch” noemde, werd geen verder onderzoek verricht. De commissie sloot haar werkzaamheden zonder sluitend antwoord.

Zoals dat in de zaak-François en de Bende het geval was, komt ook hier de vraag naar voor door welke “duistere macht”, zoals het eerste Bendeverslag het noemde, de stilte kon worden bewaard. Duister is die macht evenwel niet. Door de demilitarisering van de rijkswacht kwam dat korps onder het versterkt gezag van Binnenlandse Zaken te staan. Van daaruit werd gewerkt om de rijkswacht tot het sterkste korps te maken dat andere politiediensten als de zeevaart en de luchtvaartpolitie opslorpte.

Toen de commissie-Franchimont, die de knelpunten in het gerechtelijke optreden moest wegwerken,  de versterking van de opdrachten van de procureur en de onderzoeksrechter bekwam, werd door Binnenlandse Zaken een tegenzet gedaan. In de wet op het politieambt werd de politieoperatie verzelfstandigd en enkel onder het bevel van de politiemeerdere geplaatst. Op een studiedag stelde rijkswachtgeneraal De Ridder openlijk waar het om ging. “De procureur is niet bij machte om de leiding van de opsporing op zich te nemen: hij is daar niet geschikt voor. Hij kan alleen maar toezicht uitoefenen op de volledigheid en de degelijkheid van de opsporingen.” In deze duidelijke miskenning van de grondwettelijke opdrachten van de magistratuur en het voorstel tot radicale ingrepen handelde de korpsoverste niet enkel uit eigen overtuiging maar tevens onder de verantwoordelijkheid van zijn voogdijminister.

Geest van Vande Lanotte

De verantwoordelijkheid voor die radicale maatregelen van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, Johan Vande Lanotte (Vooruit), kan niet worden ontzien. Het is onder en door zijn beleid dat de rijkswacht verder kon gaan met het uitvoeren van geheime en parallelle operaties die tot de grootste disfuncties hebben geleid. Waarom hij het deed, heeft Vande Lanotte intussen bekend. Zijn boek draagt de toepasselijke titel “Machtspoliticus pur sang”.

Nadat de Keizer van Oostende zijn politieke macht verloren had, werd hij advocaat in het kantoor dat de belangen van de slachtoffers van de Bende vertegenwoordigt. Omdat dat kantoor inzage had in een groot deel van het dossier en het de evolutie van het nog steeds lopende onderzoek op de voet volgt, lijkt de aanwezigheid van Vande Lanotte veel op een bewaker van de stilte. Om zijn verantwoordelijkheid voor de ontsporingen van de rijkswacht in de Turkse operaties te keren heeft Vande Lanotte nu zelfs een tribunaal opgericht dat de schending van de mensenrechten door Turkije aanklaagt. Ook in de huidige werking van de parketten is de geest van Vande Lanotte niet weg te denken. Het is op zijn initiatief dat de justitieminister het monopolie van het strafrechtelijke beleid verkreeg waardoor alleen hij beslist over de richtlijnen die door de parketten verplicht moeten worden opgevolgd.

Of het een complot moet genoemd worden, is bijzaak. De hoge parketmagistratuur was niet in staat de eigen onafhankelijkheid veilig te stellen. Uit een ander parlementair onderzoek, dat naar Kazachgate, bleek dat twee procureurs-generaal gewillig meewerkten om een van megafraude betichte oligarch uit de wind te zetten. Ook daarover werd in de verslaggeving  de stilte bewaard. Mag het gezegd dat deze stilte oorverdovend is geworden? Is ons land dan nog een rechtsstaat of is het zoals de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie beweerde een “schurkenstaat” geworden? Wanneer wordt de stilte opgeheven?

Bron » Apache | Walter De Smedt

Walter De Smedt is gewezen raadslid van Comité I en Comité P. Hij bracht in juni 2020 het boek ‘Het land van de onbestrafte misdaden. Waarom faalt justitie?’ uit bij uitgeverij Kritak.

25 jaar na de Witte Mars: ‘Als we toen hadden opgeroepen tot revolutie, was dat gebeurd’

Een kwarteeuw geleden, op 20 oktober 1996, liepen 300.000 mensen door de Brusselse straten in de Witte Mars na de zaak-Dutroux. Drie deelnemers kijken terug op een van de indrukwekkendste manifestaties die ons land gekend heeft.

Dennis Barbion (52): “Ik word er opnieuw emotioneel van”

“Is het al 25 jaar geleden? Dat is bizar om vast te stellen, het staat nog vers in mijn geheugen gegrift. Ik was toen een jonge knaap, een twintiger. Ik word opnieuw emotioneel als ik eraan denk. Ik zat bij mijn ouders en zag de beelden van twee meisjes die gered werden uit het huis van Dutroux op tv. Dat had een enorme impact op mij. Er was daarvoor al een algemeen gevoel van ongerustheid: enkele kinderen waren vermist en dat maakte indruk, omdat ik dat echt ongezien vond voor België. Ik dacht: hoe is dat in godsnaam mogelijk? Ik vond het mijn plicht om deel te nemen aan de mars.

“Ik wilde mijn steun betuigen aan de ouders van vermiste en vermoorde kinderen, een teken geven van ‘ik denk aan jullie’. Maar ik deed ook mee om een signaal te sturen naar beleidsmakers, het gerecht en politici, want er moest echt iets wezenlijks veranderen. Het rammelde toen echt langs alle kanten.

“Ik weet dat er enorm veel volk aanwezig was en dat we stapsgewijs door Brussel liepen. Het was heel heftig en hartverwarmend om al die mensen te zien. Ook al was ik op dat moment maar één druppel in de oceaan, ik wilde iets mee veranderen. En dat is dan ook wel gelukt. De Witte Mars was noodzakelijk om effectief tot veranderingen te komen, zoals de oprichting van Child Focus daarna. Al vind ik het enorm droevig om te beseffen dat er eerst kinderen moesten sterven voordat er iets veranderde.”

Paul Marchal (68): “We wilden de kinderen eren”

“Als vader van een van de slachtoffers van Dutroux heb ik de Witte Mars als een enorme kracht en uiting van solidariteit ervaren, van alle burgers. De Witte Mars is gegroeid uit een aantal ouders van verdwenen, vermoorde of teruggevonden kinderen. We wilden geen protestmars organiseren, we wilden de kinderen eren en aandacht vragen voor kindslachtoffers, en voor de problematiek die er toen was: de overheid luisterde onvoldoende naar ons.

“Vijf families organiseerden de mars, onder wie de ouders van Julie en Melissa en de ouders van Loubna Benaïssa. Alles ging toen vrij snel: we hadden blijkbaar alle burgers mee. Door de mars is er ook wat veranderd, en ook dat ging ineens heel snel. We werden uitgenodigd door toenmalig premier Jean-Luc Dehaene, aan wie we onze grieven mochten vertellen. Het was een goed gesprek, maar wij wilden natuurlijk meer. We wilden dingen op papier. Een van de belangrijkste dingen die we op papier hebben laten zetten is dat er in ons land een plek zou komen waar ouders van verdwenen kinderen terecht konden. Wij hadden de ervaring dat we in de kou bleven staan en dat wilden we voor andere ouders niet.

“We wilden ook dat verdwijningen serieuzer werden genomen. Soms lieten speurders zelfs dagen en weken voorbijgaan. Dat was de aanleiding voor onze eisen: we wilden een organisatie en een structuur waar ze onmiddellijk naar ouders van verdwenen kinderen zouden luisteren. Dat is ook gelukt, en dat was een grote verandering.

“Als we hadden opgeroepen tot een revolutie zou dat zelfs gebeurd zijn, denk ik. Niet dat ik dat wou, we wilden een geweldloze mars en daartoe hadden we ook opgeroepen. Het woordje ‘solidariteit’ heeft op die mars voor mij alleszins inhoud gekregen.”

Magda De Bruyne: “Ook mijn zus werd ontvoerd en vermoord”

“Mijn zus is in 1961 op negenjarige leeftijd ontvoerd en vermoord in Kortrijk. Ze was 33 dagen vermist. Ik werd pas later geboren en kreeg dezelfde naam als haar, en was een soort van vervangdochter geworden. Mijn ouders waren altijd bang om mij ook te verliezen. Heel mijn leven stond in het teken van wat er gebeurd was. Voor mijn ouders was het een enorme klap, het tekende ook hun leven.

“In die tijd was zoiets heel uitzonderlijk. Toen al die verhalen over Dutroux uitkwamen leefde iedereen, maar wij vooral, ook mee. Ik weet nog dat mijn moeder in de periode-Dutroux ziek werd van de verhalen en weer nachtmerries kreeg omdat ze zich in de onrust van de families herkende. Ze beleefde alles opnieuw. Die onzekerheid, het blijven zoeken naar een kind, dat deed iets met onze familie.

“Ik ging die dag alleen naar de Witte Mars en wist niet goed wat ik kon verwachten, maar ik ben heel blij dat ik er toen bij was. Er was die grote massa waarin we allemaal meeliepen, die menigte op de trein. Ja, dat was allemaal heel aandoenlijk. Ik was er vooral omdat ook ik de angst van de getroffen families voelde. Ik herkende het verdriet daar, verdriet dat ouders en gezinnen van verdwenen kinderen altijd zullen meedragen.

“Ik vind dat de straffen voor daders strenger moeten. Op dat vlak vind ik dat justitie nog kan verbeteren, ook al zijn er ondertussen al wat dingen gebeurd. Maar ik kan niet begrijpen dat bijvoorbeeld de vrouw van Dutroux nu gewoon vrij is. Ik zag haar liever nog wat langer in de gevangenis zitten. Mensen die kinderen hebben laten uithongeren en sterven en die dan weer vrij rondlopen, dat is gewoon iets dat voor mij niet kan. Dat gaat er bij mij echt niet in.”

Bron » De Morgen

De zaak-Dutroux maakte de rechter sterker

Op 13 augustus 1996, vandaag 25 jaar geleden, is Marc Dutroux gearresteerd. De zaak-Dutroux markeerde het einde van een tijdvak en woog op wat in de plaats gekomen is. Luc Huyse maakt de balans.

Klachten over de werking van het recht en de rechtbanken zijn van alle tijden. Maar de intensiteit waarmee ze komen varieert in een ritme dat aan ebbe en vloed doet denken. Van de vroege jaren 70 tot de late jaren 90 was het ononderbroken hoog water. En altijd keken de politici de andere kant op. Wie de regeringsverklaringen van die periode leest, zal tevergeefs zoeken naar enige aandacht.

De politieke agenda heeft zowat alles wat met justitie te maken had gewoon genegeerd. Ook budgettair was het een ramp. Jaar na jaar kromp het aandeel van het departement in de begroting. Het absolute dieptepunt kwam in het midden van de jaren 80. Van elke 1.000 Belgische frank overheidsgeld gingen er 10 naar justitie en daarvan de helft naar de rechtspleging. Dat was geen verwaarlozing meer, maar plompe vernedering van de derde macht.

Minachting sprak ook uit de bemoeizucht van de politieke partijen bij de benoeming en promotie van rechters. Vanaf de jaren 70 was dat niet langer het werk van individueel dienstbetoon, maar van gulzige partijapparaten. Macht was zo zeer ongelijk verdeeld. Daar zorgde de opgedrongen vermageringskuur al voor. En de klemgreep op de loopbaan van magistraten verlengde tot ver in de toekomst de controle op de beroepsgroep. Neen, rechters zijn toen nooit wereldvreemd genoemd.

De top van de magistratuur heeft zich jarenlang bij deze scheve machtsverhoudingen neergelegd. Dat was het gevolg van een eigenzinnige interpretatie van de scheiding der machten. Het was al vroeg te zien in de reacties op Het beleid van de rechter, een boek uit 1973 van Walter Van Gerven, de Leuvense rechtsgeleerde en latere advocaat-generaal bij het Europese Hof van Justitie. De rechter, schreef hij, kiest ‘tussen verschillende, juridisch-technisch even goed verdedigbare oplossingen’ en hij neemt die beslissing op ‘grond van economische, sociologische, filosofische opties, hoe onvolmaakt hij zich daar ook van bewust is’.

In sommige gevallen, vond Van Gerven, kan het zelfs aangewezen zijn dat een rechter uitdrukkelijk de grenzen van de rechtsregel verlegt: ‘Dat betekent in feite dat de rechter, naar mijn smaak, een beleid mag voeren door een waarde, die mogelijk een minderheidswaarde is, boven een andere waarde te verkiezen.’ Rechterlijk activisme avant-la-lettre? Ik was erbij toen Van Gerven zijn visie presenteerde aan een gezelschap van hoge magistraten. Daar bleek hoezeer zij zijn argumentatie als onbespreekbaar beschouwden. Zij ging in hun ogen brutaal in tegen wat nog enkele decennia als een onwrikbaar dogma zou gelden: de rechtsregel is eenvormig en hard en daarom staat een rechter altijd boven het gewoel en zwijgt.

Spaghetti-arrest

Op de arrestatie van Marc Dutroux volgden twee maanden van traumatische gebeurtenissen. De toenmalige regering-Dehaene (1995-1999) probeerde de politieke agenda om te gooien, maar miste kracht, tempo en tijd. Het is de ontsnapping van Dutroux op 23 april 1998 die de politieke klasse uiteindelijk in overdrive zou zetten. De gevolgen daarvan zouden de machtsdeling tussen regering, parlement en magistratuur grondig wijzigen. En alle drie kregen zij te maken met burgers die van het beroep op de rechter een politiek wapen hebben gemaakt.

De zaak-Dutroux maakte de rechterlijke macht sterker. Haar feitelijke degradatie door de fel beperkte budgetten en het slot op de politieke agenda nam, nu justitie alle aandacht trok, aanzienlijk af. Er was voortaan ook constructief overleg tussen het departement en de magistratuur. En bij de benoeming en promotie van rechters is, na meer dan een eeuw, de bemoeiziekte van de politieke partijen grotendeels aan banden gelegd.

Ook binnen het rechterlijk korps zijn de machtsverhoudingen gewijzigd. Persrechters, door de regering-Dehaene ingevoerd, hebben de zwijgcultuur doorbroken. Een nieuwe generatie magistraten erkent nu dat, in de geest van Het beleid van de rechter, recht spreken onvermijdelijk een politieke dimensie heeft. Sommigen onder hen volgen Van Gerven zelfs in de stelling dat grondige herinterpretatie van de wet gerechtvaardigd kan zijn. Het Spaghetti-arrest in het Dutroux-onderzoek heeft in die twee ontwikkelingen een rol gespeeld.

Deze uitspraak van het Hof van Cassatie heeft op 14 oktober 1996 onderzoeksrechter Jean-Marc Connerotte, massaal door het publiek gesteund, na een juridische minizonde tot ontslag gedwongen. De manier waarop procureur-generaal Eliane Liekendael van het Hof de beslissing verdedigde, was een achterwaartse stap te ver. ‘Als ik het gevoel moet volgen’, zei ze toen in Het Nieuwsblad, ‘dan laat ik Connerotte voortspeuren. Maar al wie de deur binnenstapt moet zijn gevoel achterwege laten. Dat is eigen aan de rechtsstaat. Mijn enige taak is de rechtsregels toe te passen.’ Zo had ik het al in 1973 gehoord.

Plaatsvervangend wetgever

De hervormingen hebben ook vrij snel de positie van de burgers in de rechtspleging versterkt. Het slachtoffer kreeg een volwaardiger plaats in de gerechtelijke procedure. Aan laagdrempelige loketten in zogeheten justitiehuizen is informatie over rechtbankzaken aangeboden. Wat later is, dankzij goedkope rechtshulp, de gang naar het gerechtsgebouw vergemakkelijkt. Dat alles versnelde een evolutie die al enige jaren aan de gang was. De bevolking had zich al eerder als een derde speler tussen rechters en politici genesteld. Geregeld vroeg zij de magistratuur, via de Raad van State bijvoorbeeld, om in haar naam overheidsbeslissingen aan te vechten. Ook beroep op Europese rechtsinstanties was al ingeburgerd.

De weg naar de rechter als verzet tegen betwist overheidsbeleid is vandaag zo goed als ingeburgerd. Die route laat toe om, zoals in de nu lopende Klimaatzaak, een abstracte en ongrijpbare macht via de rechter om te zetten in een concrete, mobiliseerbare persoon. Het is ook een alternatief voor de maskerade rond onbevattelijke verantwoordelijkheden in de politiek (de open paraplu’s!). Daar hebben de Antwerpse actiegroepen, stRaten-generaal en Ademloos, in het Oosterweeldossier van gebruikgemaakt. Een dreiging met de inzet van de Raad van State was al genoeg om wat klaarheid te scheppen. (De Vlaamse regering poogt momenteel om voor burgers de weg naar rechtsinstanties een stevig stuk smaller te maken. Dat is nodig, zegt ze, om het bestuur krachtdadiger te laten werken. Maar wat de politici aan slagkracht denken te winnen, verliezen ze gegarandeerd aan legitimiteit.)

De politiek komt ook via de politici zelf de gerechtshoven binnen. Meer en meer slagen parlement en regering er niet in om binnen een redelijke termijn wetgevend werk te voltooien. Het gevolg is dat de rechter als het ware uitgenodigd wordt om, via het vellen van vonnissen en arresten, een algemene gedragslijn uit te zetten. Dat is wat in de late jaren 80 is gebeurd rond de wijziging van de abortuswetgeving. Die terugtred promoveert de magistratuur de facto tot plaatsvervangend wetgever. Een tweede vorm van, zij het ongewilde, uitbesteding volgt uit de overvloedige aanvoer van kreupele en onafgewerkte wetten en decreten. Hoe mistiger een rechtsregel, hoe vaker rechterlijke interpretatie mogelijk en nodig is. Dat was het probleem met het Octopusakkoord, de blauwdruk van het grondig gewijzigd politie- en justitielandschap. In nauwelijks vijf weken na de ontsnapping van Dutroux lag het er. Kort nadien is strijd om de juiste lezing ervan begonnen.

Langs meerdere wegen dringt de politiek de rechtspraak binnen. Voor één ervan zorgen burgers. Twee hebben de politici zelf aangelegd. Rechters spreken recht, met onvermijdelijk politieke gevolgen. Zo is, mede beïnvloed door de zaak-Dutroux, rond het beginsel van de scheiding der machten een wel heel complexe toestand ontstaan. Spelregels en afspraken zijn in beweging. Territoriumtwisten verharden. De uitkomst is onzeker.

Bron » De Standaard | Luc Huyse