Wanneer een (deel van een) tweeling een misdaad pleegt, hoe kan DNA-onderzoek in toekomst de juiste dader aanwijzen?

Wetenschappers van de KU Leuven willen een methode ontwikkelen waarmee ontdekt kan worden welk familielid een misdaad gepleegd heeft. Via het DNA van naaste verwanten kunnen daders al worden opgespoord, maar bij broers of mannelijke tweelingen is het nog vrij complex om te achterhalen wie van hen de dader is. Met de hulp van 100 tweelingen willen wetenschappers dat verschil duidelijker in kaart brengen.

Even een kleine opfrissing van de werking van DNA: een vrouw heeft twee X-chromosomen, terwijl een man een X- en een Y-chromosoom heeft. Dat Y-chromosoom wordt generaties lang bijna onveranderd doorgegeven van vader op zoon. Wanneer je dus het DNA van een man onder de microscoop legt, vind je ook sporen van zijn mannelijke verwanten.

Handig wanneer er DNA van een misdadiger onder de microscoop ligt, zou je denken. Want als je de dader niet kan vinden in de DNA-databank, kom je misschien toch al een stap dichterbij door een van zijn familieleden te vinden.

Maar daar heeft de DNA-wet uit 1999 lang een stokje voor gestoken. Die wet zegt dat er een identieke match nodig is tussen de verdachte en het DNA dat gevonden wordt tijdens een misdaad. Anders gezegd: het DNA moest je rechtstreeks naar de dader leiden.

Een jaar geleden is er dan toch een wetsontwerp goedgekeurd waardoor het mogelijk wordt om daders op te sporen via het DNA van naaste verwanten. Dat wetsontwerp kwam er mede dankzij het wetenschappelijk onderzoek van doctor in de forensische biomedische wetenschappen Sofie Claerhout (KU Leuven).

Zij gebruikte de onopgeloste moord op Ingrid Caeckaert om aan te tonen waarom een uitbreiding van de wetgeving nodig was voor zowel cold cases (onopgeloste moorden, red.) als toekomstig forensisch onderzoek.


Ingrid Caeckaert

Ingrid Caeckaert werd in 1991 met 62 messteken vermoord in de trappenhal van haar appartement in Knokke-Heist. Na 32 jaar blijft de moord onopgelost.

De dader liet een bebloede handafdruk achter op de deur van haar appartement. Er bestaat dus een DNA-staal van de dader. Het enige dat met het staal geconcludeerd kon worden, is dat het over een man gaat.

De dader zal, zelfs als ze hem ooit vinden, nooit meer berecht kunnen worden. Op 16 maart 2021 is de zaak namelijk verjaard.


Bij het DNA-staal gevonden bij de moord op Caeckaert werd nooit een exacte match gevonden in de DNA-databank. “Terwijl we door dat Y-DNA dat gevonden werd, relatief eenvoudig op zoek kunnen gaan naar dichte en verre familieleden van de onbekende dader.” Dat is dankzij het wetsontwerp van vorig jaar dus wel mogelijk.

Op dit moment doet Claerhout nog DNA-verwantschapsonderzoek om te weten te komen hoeveel generaties er tussen de verschillende Y-DNA’s zitten. Zo kan er op termijn bepaald worden wat het verschil in generatie is tussen de gedeeltelijke match en het oorspronkelijk Y-DNA.

Wat met dezelfde generatie?

Dat verschil tussen de generaties vinden is heel essentieel, anders wordt de foute persoon misschien beschuldigd van een daad die hij niet gepleegd heeft. Wanneer er geen generatieverschil is en er bijvoorbeeld een Y-DNA gevonden wordt van de broer van de dader, is het soms heel moeilijk om een onderscheid te maken, zo leren andere misdaden ons.

In Frankrijk bijvoorbeeld, moest een rechter twee personen veroordelen tot dezelfde gevangenisstraf. Het geweer waarmee drie mensen werden neergeschoten had het DNA van de dader. Probleem? Er kwamen twee verdachten in aanmerking: Mohamed en Djibril, een eeneiige tweeling. Eén van de twee had het geweer doen afgaan, maar beiden kregen een gevangenisstraf van 12 jaar opgelegd omdat er geen onderscheid in DNA gevonden kon worden.

In de Verenigde Staten heeft het 20 jaar geduurd vooraleer de juiste broer werd veroordeeld in een verkrachtingszaak. Ook hier toonde een DNA-spoor dat de dader een deel van een tweeling was, maar ze bleven naar elkaar met de vinger wijzen. Door vernieuwd onderzoek is er in 2019 toch een verschil gevonden in hun DNA.

In Nederland kwam er sneller duidelijkheid. De rechter moest daar te weten komen wie in 2019 een oudere vrouw verkracht had. Ook hier twee verdachten: een eeneiige tweeling. Twee jaar heeft het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) nodig gehad om in het gehele DNA van de broers – zo’n 3 miljard letters – een minimaal verschil te vinden.

Tweelingen van dichterbij bekijken

Maar het kan dus, een verschil vinden bij dichte verwanten. Het is nu alleen nog zoeken naar een speld in een hooiberg. Daar wil doctoraatstudent Heleen Coreelman onder leiding van Claerhout verandering in brengen. Hoe? Door 100 tweelingen te vragen hun DNA af te staan.

Door bij meerdere dichte verwanten hun Y-chromosoom te onderzoeken, zal er hopelijk sneller een verschil te vinden zijn tussen de 3 miljard tekens in het DNA. Ze zal in haar onderzoek vooral focussen op het Y-chromosoom, omdat net daar de verschillen zo klein zijn bij dichte verwanten.

Tot 20 maart kunnen tweelingen – en ook verre achterneven – zich melden op de website van CSY-verwantschapsonderzoek. Tegen eind oktober 2026 hoopt Coreelman resultaten voor te kunnen leggen. “Want het duurt wel een tijdje voordat we de profielen volledig in kaart hebben gebracht.”

Vingerafdrukken misschien niet zo uniek als gedacht, beweert nieuwe AI-tool

Men gelooft dat elke vingerafdruk op iemands hand volledig uniek is, maar dat wordt nu in twijfel getrokken door onderzoek van Columbia University. Een team van de Amerikaanse universiteit trainde een AI-tool om 60.000 vingerafdrukken te onderzoeken om te zien of het kon achterhalen welke van dezelfde persoon waren.

De onderzoekers beweren dat de technologie met 75 tot 90 procent nauwkeurigheid kan vaststellen of afdrukken van verschillende vingers van één persoon afkomstig zijn. “We weten niet zeker hoe de AI het doet,” gaf prof. Hod Lipson toe, een robotica-onderzoeker aan Columbia University die het onderzoek begeleidde.

Forensisch onderzoek

De onderzoekers denken dat de AI-tool de vingerafdrukken op een andere manier analyseerde dan traditionele methoden, door zich te richten op de oriëntatie van de ribbels in het midden van een vinger in plaats van op de manier waarop de individuele ribbels eindigen en splitsen.

“Het is duidelijk dat er geen gebruik wordt gemaakt van de traditionele markers die forensisch onderzoek al tientallen jaren gebruikt”, aldus prof. “Het lijkt erop dat het iets gebruikt zoals de kromming en de hoek van de wervelingen in het midden.” Prof. Lipson zei dat zowel hij als Gabe Guo, een student, verrast waren door het resultaat. “We waren erg sceptisch. We moesten controleren en dubbel controleren,” zei hij.

Graham Williams, hoogleraar forensische wetenschap aan de universiteit van Hull, zei dat het idee van unieke vingerafdrukken nooit vaststaat. “We weten eigenlijk niet of vingerafdrukken uniek zijn,” zei hij. “Het enige wat we kunnen zeggen is dat, voor zover wij weten, nog geen twee mensen dezelfde vingerafdrukken hebben laten zien.”

Plaats delict

De resultaten van het onderzoek van Columbia University kunnen invloed hebben op zowel biometrie – het gebruik van een bepaalde vinger om een apparaat te ontgrendelen of identificatie te verschaffen – als forensische wetenschap. Als er bijvoorbeeld een niet-geïdentificeerde duimafdruk wordt gevonden op plaats delict A en een niet-geïdentificeerde wijsvingerafdruk op plaats delict B, kunnen de twee op dit moment forensisch gezien niet met dezelfde persoon in verband worden gebracht – maar de AI-tool zou dit wel kunnen vaststellen.

Het team van Columbia University, dat geen van allen een forensische achtergrond heeft, gaf toe dat er meer onderzoek nodig was. AI-tools worden meestal getraind op enorme hoeveelheden gegevens en er zouden veel meer vingerafdrukken nodig zijn om deze technologie verder te ontwikkelen. Bovendien waren alle vingerafdrukken die gebruikt werden om het model te ontwikkelen complete afdrukken van goede kwaliteit, terwijl in de echte wereld vaak eerder gedeeltelijke of slechte afdrukken worden gevonden.

Geen bewijs in rechtszaken

“Ons hulpmiddel is niet goed genoeg voor het bepalen van bewijs in rechtszaken, maar het is goed voor het genereren van aanwijzingen in forensisch onderzoek,” beweerde de heer Guo. Maar Dr. Sarah Fieldhouse, universitair hoofddocent forensische wetenschap aan de Staffordshire University, zei dat ze in dit stadium niet dacht dat het onderzoek een “significante impact” zou hebben op het strafrechtelijk onderzoek.

Ze zei dat er vragen waren over de vraag of de markeringen waar de AI-tool zich op richtte hetzelfde bleven, afhankelijk van hoe de huid draaide toen het in contact kwam met het afdrukoppervlak, en ook of ze hetzelfde bleven in de loop van een mensenleven, zoals traditionele markeringen dat doen.

Maar dit kan lastig te beantwoorden zijn omdat de onderzoekers onzeker zijn over wat de AI precies doet, zoals het geval is met veel AI-gestuurde tools. Het onderzoek van Columbia University is getoetst door vakgenoten en wordt vrijdag gepubliceerd in het tijdschrift Science Advances.

Tweeling kan elkaars iPhone ontgrendelen

Maar een tweeling in Cheshire zou iedereen wel eens voor kunnen zijn. Hun oma Carol vertelde de ‘BBC’ dat haar twee kleinkinderen elkaars iPhone kunnen openen met hun eigen vingers. “Ze lieten het me zien op eerste kerstdag,” zei ze. “Ons werd verteld dat ze identiek waren toen ze geboren werden, maar ik kan het verschil tussen hen zien nu ze ouder zijn.” Ze beweerde dat haar kleinkinderen ook de gezichtsherkenning van de telefoons kunnen omzeilen.

Vingerafdrukken worden al voor de geboorte gevormd. Vorig jaar gepubliceerd onderzoek suggereerde dat het genetische proces erachter vergelijkbaar zou kunnen zijn met de manier waarop dieren zoals zebra’s en luipaarden hun markeringen krijgen: een theorie die voor het eerst werd voorgesteld door codebreker Alan Turing in de jaren 1950.

Bron » Het Laatste Nieuws

Studenten gaan op zoek naar onterecht veroordeelden in assisenzaken

In België is het officieel nog nooit gebeurd dat mensen onterecht veroordeeld werden voor moord of doodslag. Maar studenten van de KU Leuven pluizen oude dossiers uit. ‘Het gaat over mensenwerk. Dan ben je nooit zeker.’

In de Verenigde Staten bestaat een database met 3.307 mensen die zijn vrijgesproken, na een onterechte veroordeling. In Duitsland zijn 31 personen erkend als onterecht veroordeelden, in Nederland 11. ‘In België werd nog nooit een onterechte veroordeling gerapporteerd. Dat kan niet’, zegt Tamara De Beuf. ‘Een gerechtelijk onderzoek, een ondervraging door de politie, een veroordeling voor assisen. Het gaat altijd over mensenwerk. Dan kan je fouten nooit honderd procent uitsluiten’. De Beuf is projectleider bij ‘Voordeel van de twijfel’, een project van de KU Leuven waarbij een tiental masterstudenten van de richtingen rechten, criminologie en forensische wetenschappen een jaar lang aan de slag gaat met een waargebeurd moord- of doodslagdossier.

Inspiratie vonden de onderzoekers bij onze Noorderburen, waar in 2003 het onderzoeksproject ‘Gerede twijfel’ aan de Universiteit Maastricht werd opgestart. Momenteel loopt het project verder aan de Vrije Universiteit Amsterdam. De Vlaamse tegenhanger, die vorig academiejaar als proefproject werd opgestart, is momenteel op zoek naar zaken waar studenten volgend jaar mee aan de slag kunnen gaan.

Maar wat kan het werk van de studenten precies betekenen voor een mogelijk onterecht veroordeelde? ‘Op het einde van het schooljaar maken de studenten een dossier met hun bevindingen over aan de advocaat van de veroordeelde’, legt De Beuf uit. Die kan dan kiezen daarmee verder te gaan, en een herziening van de zaak aanvragen bij de in 2018 opgerichte Commissie Herzieningen in Strafzaken (CHS). Zelf zullen de studenten dus geen zaken bepleiten. Om zo onpartijdig mogelijk te blijven, is er voor de rest trouwens geen contact met de advocaat of getuigen in het dossier, beklemtoont De Beuf. ‘De studenten mogen zelf geen onderzoeksdaden stellen (zoals opnieuw met getuigen spreken, red.)’.

Nieuwe technieken

Wat ze dan wel onderzoeken? Heel wat, klinkt het: ‘De studenten kijken vooral naar welke pistes destijds misschien te snel werden losgelaten, hoe stevig de bewijslast is en of door nieuwe technologie geen nieuwe opties onderzocht moeten worden’. Dat de studenten uit verschillende departementen komen, maakt dat ze de zaak telkens vanuit een verschillende hoek benaderen, legt De Beuf uit. ‘Studenten rechten en criminologie kijken naar andere aspecten van het onderzoek dan die van forensische wetenschappen. Hoe werd het verhoor gevoerd, werden er suggestieve vragen gesteld? Tegenwoordig is het gangbaar dat er opnames zijn van belangrijke ondervragingen, maar vroeger was een proces-verbaal eigenlijk een samenvatting van het verhoor, waarin niet de letterlijke vragen en antwoorden werden neergepend. Studenten kijken wat ze kunnen leren uit de bewoordingen. Maar ook hoelang het duurde vooraleer een bepaalde getuige voor het eerst werd verhoord. Uit wetenschappelijk onderzoek weten we dat de mogelijke foutenmarge in een eerste verklaring toeneemt naarmate de feiten waarover de getuige moet vertellen langer geleden zijn.’

Studenten forensische wetenschappen kijken dan weer naar de wetenschap. Zijn er nieuwe DNA-technieken die gebruikt kunnen worden? Hoe werd het bewijs destijds verzameld? ‘Vroeger kwam het bijvoorbeeld voor dat verschillende kledingstukken in dezelfde zak werden meegenomen van de plaats delict. Dan kan je contaminatie niet uitsluiten’, aldus De Beuf. Maar ook simpele praktijktesten worden uitgevoerd: ‘Stel, je hebt een getuige die verklaart ’s nachts de veroordeelde aan de overkant van de straat te hebben gezien. Kan dat wel? Is er straatverlichting in die straat? Wanneer werd het donker op het moment van de feiten? Onze studenten doen het allemaal nog eens over.’

Bron » De Standaard

Wie gelooft de leugendetector nog? Deze drie technieken zijn betrouwbaarder (maar niet perfect)

Kijkers van De mol ondervinden elke zondagavond hoe lastig het is om te achterhalen of iemand liegt. Op zoek naar een beter alternatief dan de omstreden polygraaf letten wetenschappers alvast op drie opvallende eigenschappen van leugenaars.

Eigenschap 1: leugenaars zijn gestrest

Een zwetende verdachte die via talloze sensoren en draden verbonden is met een mysterieuze machine, dat is het clichébeeld van een leugendetector: de polygraaf. Een polygraaf meet de lichamelijke reactie van een verdachte tijdens een verhoor. Veranderingen in ademhaling, bloeddruk en zweetsecretie kunnen wijzen op stress.

Ondervragers gebruiken de polygraaf onder meer in de zogeheten controlevragentest. Een examinator stelt dan delictvragen (heb je de moord gepleegd?) en controlevragen (heb je in de afgelopen vijf jaar iemand pijn gedaan?). Het idee is dat daders gestrester reageren op delictvragen omdat ze liegen als ze die ontkennen. Onschuldige verdachten kunnen de delictvragen terecht met nee beantwoorden. Daarom maken zij zich meer zorgen om de controlevragen en reageren daar heftiger op.

De praktijk is weerbarstiger. Gershon Ben-Shakhar is emeritus hoogleraar psychologie aan de Hebrew University of Jerusalem en wijdde zijn carrière aan de polygraaf. Volgens hem is het lastig om geschikte controlevragen te bedenken. Daardoor schrikken niet alleen daders, maar ook onschuldige verdachten vooral van delictvragen. Zo kunnen zij onterecht als leugenachtig uit de test komen.

Ben-Shakhar noemt de controlevragentest ‘zeer problematisch’ en ‘niet wetenschappelijk onderbouwd’. Toch wordt de techniek veelvuldig toegepast, onder meer in de Verenigde Staten, Canada en Israël. Ook dicht bij huis nam de Belgische politie tot de coronapandemie elk jaar honderden verhoren af met de controlevragentest.

Ook de Japanse politie gebruikt de polygraaf, maar dan op een andere manier. Verdachten krijgen meerkeuzevragen voorgeschoteld over het misdrijf. Bijvoorbeeld: hoe heb je de moord gepleegd? Met een mes, een pistool, een hamer of een touw? Omdat mensen lichamelijk reageren op bekende informatie geeft de test aan of een verdachte daderkennis heeft.

Deze zogeheten verborgeninformatietest is gestoeld op een belangrijke aanname: dat onschuldige verdachten geen daderkennis hebben. Het grootste risico voor de test is dan ook het uitlekken van informatie over het misdrijf, bijvoorbeeld via de media.

Volgens Ben-Shakhar is dat geen onoverkomelijk probleem. Uit recent onderzoek van zijn groep blijkt dat je dit kunt oplossen door gedetailleerdere vragen te stellen. Dus niet: heb je de moord gepleegd met een mes of een pistool? Maar wel: heb je een broodmes of een schilmes gebruikt?

De verborgeninformatietest is onder wetenschappers breder geaccepteerd dan de controlevragentest. Het grote voordeel is dat de verborgeninformatietest bescherming biedt aan onschuldige verdachten. De kans is klein dat zij per toeval een sterke lichamelijke reactie vertonen op het juiste antwoord van alle vragen.

Universitair docent forensische psychologie aan de Universiteit Maastricht Ewout Meijer beaamt dit. “Net als de controlevragentest heeft de verborgeninformatietest een foutmarge, maar die zit aan de andere kant: de test beschuldigt minder onschuldige verdachten, maar mist meer daders. Dat is beter, want in het Nederlandse strafrecht hebben we liever tien daders vrij dan één onschuldige in de gevangenis.”

Eigenschap 2: leugenaars bewegen (waarschijnlijk) meer

De polygraaf is al een eeuw oud. Hebben wetenschappers in die tijd niets beters bedacht? Zeker wel, zegt Sophie van der Zee, die aan de Erasmus Universiteit onderzoek doet naar de lichaamsbeweging van leugenaars. Volgens de universitair docent is het automatisch analyseren van lichaamsbeweging een potentieel betere manier om leugens te ontmaskeren dan de polygraaf. Een polygraaf meet namelijk alleen stress, maar negatieve emoties, waaronder stress, zijn slechts een van de redenen waarom leugenaars zich anders gedragen dan mensen die de waarheid spreken.

Er zijn nog twee manieren waarop liegen een indirecte invloed heeft op ons gedrag. Liegen is moeilijker dan de waarheid vertellen, waardoor leugenaars meer automatisch gedrag vertonen. Een voorbeeld daarvan is spiegelgedrag: leugenaars kopiëren meer bewegingen van hun gesprekspartner dan mensen die de waarheid spreken. Daarnaast passen leugenaars hun gedrag bewust aan om eerlijk over te komen. Veel mensen denken bijvoorbeeld dat leugenaars wegkijken van hun gesprekspartner. Daarom doen leugenaars in werkelijkheid vaak het omgekeerde: ze maken zoveel oogcontact dat het onnatuurlijk wordt.

Alle drie de factoren beïnvloeden lichaamsbeweging. Daarom kun je er in theorie beter leugens mee opsporen dan met de polygraaf.

Andere experts zijn terughoudend als het gaat om het ontrafelen van leugens door te kijken naar lichaamstaal. Volgens Ewout Meijer leverde decennia aan onderzoek naar non-verbaal gedrag teleurstellend weinig op. Om diezelfde reden is ook Bruno Verschuere, universitair hoofddocent forensische psychologie aan de Universiteit van Amsterdam, ‘heel sceptisch’.

Voor Van der Zee was de wetenschappelijke consensus dat lichaamsbeweging niets zegt over leugenachtig gedrag juist een motivatie om het bestaande onderzoek tegen het licht te houden. Ze besefte dat de bestaande conclusies gebaseerd waren op handmatige analyses van videobeelden. “Op die manier laat je veel informatie weg, bijvoorbeeld kleine bewegingen en informatie over de richting en snelheid van bewegingen. Ik was jong en enthousiast en vond dat het beter kon.”

De onderzoeker ontwikkelde een preciezere methode om lichaamsbeweging in kaart te brengen. Ze trok liegende en de waarheid sprekende mensen een ‘full body motion capture suit’ aan: een elastisch pak vol sensoren op gewrichten en ledematen die zelfs de subtielste bewegingen nauwkeurig vastleggen.

Het onderzoek met die pakken heeft Van der Zee ervan overtuigd dat de hoeveelheid lichaamsbeweging wel degelijk iets zegt over leugenachtig gedrag. “Wij zien dat vier op de vijf mensen over hun hele lichaam meer bewegen als ze liegen dan als ze de waarheid spreken. Een op de vijf mensen beweegt juist minder als die liegt dan als die de waarheid spreekt.”

Ook wanneer mensen het geheim van de leugendetector kennen, blijven de resultaten overeind. In een recent herhaalexperiment vertelde Van der Zee haar proefpersonen van tevoren dat leugenaars vaak meer bewegen dan mensen die de waarheid spreken. Het gevolg: leugenaars gooiden hun gedrag om en gingen expres weinig bewegen. Maar dat deden ze zo overdreven dat onderzoekers hen alsnog relatief vaak konden herkennen als leugenaar.

De vertaalslag van het laboratorium naar de praktijk is lastig. Leugenaars bewogen volgens de sensoren weliswaar meer dan mensen die de waarheid spraken, maar Van der Zee kon dat verschil niet terugzien in de videobeelden. Waarschijnlijk gaat het om kleine bewegingen, maar het is ondoenlijk om iedereen een pak aan te trekken om die bewegingen te meten. Daarnaast moeten onderzoekers in andere laboratoria de Rotterdamse studie nog herhalen om te kijken hoe solide de resultaten zijn.

Eigenschap 3: leugenaars vertellen minder details

Hoe kun je er dan achterkomen of je gesprekspartner liegt? Simpel, volgens universitair hoofddocent Bruno Verschuere. Leugenaars zijn volgens deze psycholoog te ontmaskeren door te letten op de hoeveelheid details in hun verhaal.

In samenwerking met Ewout Meijer voerde Verschuere een reeks experimenten uit. Proefpersonen moesten ofwel een tentamen ‘stelen’ ofwel een onschuldig rondje lopen op de universiteitscampus. Bij terugkomst vertelden de onderzoekers aan de proefpersonen dat ze verdacht werden van een diefstal. Na een ondervraging van de proefpersonen beoordeelde een tweede groep proefpersonen wie van hen de waarheid sprak.

Wat bleek: proefpersonen die de verklaringen beoordeelden op de mate van detail waren het best in staat om leugens en waarheden uit elkaar te houden. Dat deden ze beter dan proefpersonen die geen instructies kregen en zelfs beter dan proefpersonen die naar de mate van detail én andere signalen keken.

Het succes van de methode valt te verklaren vanuit het leugenaarsdilemma. Aan de ene kant beseffen leugenaars dat ze met details moeten komen om geloofwaardig over te komen. Aan de andere kant weten ze ook dat hoe meer details ze verzinnen, hoe groter de kans is dat ze in de knoop komen en dus door de mand vallen.

Tot nu toe was de focus te veel gericht op het combineren van verbale aanwijzingen die leugenaars kunnen ontmaskeren, stelt Verschuere. Onderzoekers letten dan bijvoorbeeld op consistentie, emotie én plausibiliteit van een verhaal.

Aan die traditionele methode zitten haken en ogen. Zo vinden mensen het lastig om op meerdere signalen tegelijkertijd te letten. Signalen komen niet altijd met elkaar overeen, dus wat te denken als iemand wel een plausibel verhaal vertelt, maar het verhaal niet consistent is?

Daarnaast hebben de meeste verbale signalen een zwak effect of zijn ze slechts in een paar studies gevonden. “De mate van detail is het enige signaal dat een robuuste analyse over vele studies overleeft”, stelt Meijer.

Van de drie leugendetectiemethodes is het beoordelen van de mate van detail het makkelijkst toe te passen in de praktijk. “Als iemand een vaag verhaal vertelt, moet dat een signaal zijn om door te vragen”, licht Verschuere toe. “Als iemand dan nog niet met details komt, is dat wel een teken dat er iets aan de hand is.”

Toch is ook deze manier van leugens spotten niet zaligmakend. De proefpersonen van Verschuere maakten in zes tot acht van de tien verklaringen een correct onderscheid tussen leugen of waarheid. De aanpak werkt dus beter dan het opgooien van een muntje. Tegelijkertijd is de foutmarge nog te groot om bijvoorbeeld met zekerheid moordenaars en onschuldigen aan te wijzen.

Hetzelfde geldt voor de polygraaf en het meten van lichaamsbeweging. Beide methoden scoren beter dan het toeval, maar ze zijn verre van perfect.

Alle benaderde leugenexperts benadrukken: een leugendetector met 100 procent nauwkeurigheid is niet mogelijk, alleen al omdat er zoveel soorten leugens zijn. Leugenaars kunnen een beetje overdrijven, belangrijke informatie achterhouden of een totaal onzinverhaal vertellen.

Bron » De Morgen

‘Ik heb vertrouwen in onze democratie, maar er speelt zich achter de schermen heel wat af dat onttrokken is aan het zicht van het publiek’

Historicus Emmanuel Gerard (70) is niet vies van delicate dossiers. Hij heeft mee de moorden op de Waalse communistische politicus Julien Lahaut en de Congolese premier Patrice Lumumba opgelost, maar nu lijkt hij zich pas echt in een mijnenveld te begeven als commissievoorzitter van de Canon van Vlaanderen. Gerard is gebelgd door de scherpe verwijten van collega’s. Als hij begin mei de canon voorstelt, zullen die ook niet mild zijn. Maar het succes van het televisieprogramma Het verhaal van Vlaanderen sterkt hem in zijn voornemen: ‘Ik wil me bezighouden met dingen die ertoe doen.’

Uw collega’s hebben de Canon van Vlaanderen ‘staatspropaganda’ genoemd, en ze verwezen naar ‘een collaboratiecommissie’. Was u suïcidaal toen u eraan begon?

Emmanuel Gerard: “Ik wist dat de canon gevoelige materie is. U herinnert zich de discussie in de zomer van 2019 over de formateursnota van Bart De Wever (N-VA): er waren weinig voorstanders van het initiatief. Ik begreep de meeste kritiek, maar een interview met Frits van Oostrom, die in 2006 de canon van Nederland had samengesteld, trok me over de streep. Hij legde uit hoe hij de valkuil van het identitaire denken had vermeden. Beschouw je de canon als een instrument om de identiteit van een volk vorm te geven of om mensen iets bij te leren? Voor mij is het uitsluitend dat laatste.”

“Aan het succes van Het verhaal van Vlaanderen merk je dat mensen benieuwd zijn naar wat zich in het verleden op deze plek heeft afgespeeld. Ze hebben ook het recht dat te weten. Maar voor sommige collega’s kan het niet dat je het verleden tot deze regio beperkt. ‘Een identitair project’, noemen ze het. Ik betwist dat.”

Kunnen Vlamingen niet objectief naar het verleden kijken?

“Je kunt niet kijken naar iets dat er niet is. Voor veel Vlamingen is het verleden een zwart gat. Leopold II kennen ze nog, en de Vlaamse collaboratie ook, maar ze kunnen die niet plaatsen. Het is onze taak die te verduidelijken. Ik heb dertig jaar lang lesgegeven aan de universiteit, en een van mijn vakken was de politieke geschiedenis van België. Dat was ook niet identitair, ik heb van mijn studenten echt geen belgicisten gemaakt.”

Een van uw studenten was Bart De Wever.

“Ja (lacht).

“Wat is een canon? Een lijst van elementen die duidelijkheid verschaffen over wat zich in het verleden heeft afgespeeld. Dat impliceert een zekere rangorde. Ik behoor niet tot degenen die vinden dat in de loop van de geschiedenis stof neerdwarrelt waar geen enkele structuur of hiërarchie in zit. De Canon van Vlaanderen is omstreden omdat Vlaanderen zoals we het nu kennen, vroeger niet bestond.”

Dat is een moeilijke oefening, toch?

“Moeten we het dan hebben over ‘de canon van wat tegenwoordig Vlaanderen is, maar vroeger anders heette’? Op den duur mag je geen woorden meer gebruiken waarmee je jezelf verstaanbaar maakt. Ik weet ook dat Vlaanderen vóór 1830 niet bestond. Kun je daarom op het grondgebied van wat later Vlaanderen zal worden, geen politieke, sociale of culturele ontwikkelingen ontwaren?”

Op die manier ga je, volgens historici Jo Tollebeek, Marc Boone en Karel Van Nieuwenhuyse in een artikel voor de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, van Peter Paul Rubens een Vlaming maken, terwijl hij een Duitser is.

“Rubens is geboren uit ouders die uit Antwerpen waren gevlucht naar wat nu Duitsland heet. Ben je alleen Vlaming als je op Vlaams grondgebied wordt geboren? (Zucht) Ik begrijp die discussie niet. Ik heb ook geen zin meer om ze nog te voeren.”

De opdracht van uw commissie is het loskoppelen van identiteit en canon, staat er op de site. Slaagt u daarin?

“Wij schetsen op basis van bronnen een aantal ontwikkelingen uit het verleden. Dat zegt niets over identiteit. Je kunt natuurlijk wel een debat voeren over de identiteit van vandaag en daarvoor elementen uit het verleden aanvoeren, maar dat doet de commissie niet.”

Minister-president Jan Jambon (N-VA) noemt de canon een middel om de Vlaamse identiteit te bevorderen. ‘Dat staat in ons programma’, zei hij in De Standaard. ‘We zouden anders kiezersbedrog plegen.’

“Politici hebben vaak een idee van het verleden dat niet noodzakelijk strookt met hoe het werkelijk was. De commissie probeert een verhaal te brengen van het verleden van deze regio, los van de bekommernis wie daar welke identiteit uit afleidt. Maar als politici naar identiteit blijven verwijzen, creëren ze een nooit eindigende polemiek.”

In De Morgen zei uw commissielid Jan Dumolyn: ‘In de canon is het nog veel duidelijker dat het project een politiek oogmerk heeft.’ Duidelijker dan in Het verhaal van Vlaanderen, bedoelde hij.

“Ik heb de woorden van Jan Dumolyn anders begrepen. Het verhaal van Vlaanderen is ontstaan in een productiehuis (De Mensen, red.), en de Canon van Vlaanderen tijdens de vorming van de Vlaamse regering.”

“Er is géén politieke druk. Toen ik de opdracht aanvaardde, heb ik twee voorwaarden gesteld: ik zou de commissie zélf samenstellen. En er zou vanuit de politiek geen bemoeienis met de inhoud zijn. Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA, red.) respecteert onze onafhankelijkheid volkomen. De commissie bestaat uit verstandige mensen die erg goed weten wat hun deontologie is. Ze gooien die niet te grabbel voor een politiek geïnspireerde canon.”

Als er politieke druk komt, houdt het op?

“Wat zou dat zijn, politieke druk?”

Dat je voor bepaalde ‘vensters’, ankerpunten in de Vlaamse geschiedenis, kiest en voor andere niet.

“Daar heb ik niemand over gehoord. En het is niet omdat wij denken dat bepaalde mensen bepaalde vensters erin willen, dat wij dat zullen doen. Intern is er heel wat discussie. Maar ik heb op geen enkel moment gemerkt dat iemand iets zegt wat tegen zijn of haar persoonlijke overtuiging ingaat.”

Hoe is minister Weyts bij u uitgekomen?

“Ik ben sinds 2014 curator van het bezoekerscentrum van het Vlaams Parlement. Als historicus beweeg ik me op het snijpunt van politieke wetenschappen en geschiedenis. Zo heb ik van minister Weyts de uitnodiging gekregen om over de canon te spreken.”

Hoe hebt u uw commissie samengesteld?

“De acht leden moesten voor mij vier mannen en vier vrouwen zijn. Ik heb het verwijt gekregen dat er slechts twee historici wilden meedoen, Jan Dumolyn en uw dienaar. Dat is nonsens. Ik wilde een commissie met voldoende diverse expertise en, vanuit pluralistisch oogpunt, een vertegenwoordiging van de grote Vlaamse universiteiten. Het leek me ook razend interessant dat al die mensen de koppen bij elkaar zouden steken. Vóór deze commissie had ik met geen enkel van hen al samengewerkt. Het zijn mensen van verschillende horizonten. Botsende intellecten. Dat is op zich al een waarborg dat de canon geen eenzijdig instrument zal zijn.”

“Ik heb weinig kritiek gehoord op de samenstelling, tenzij van collega’s historici die een groot dedain toonden voor de niet-historici. (Zwijgt) U voelt dat ik daar een beetje ambetant van word, hè.”

Jo Tollebeek, Marc Boone en Karel Van Nieuwenhuyse noemden u in hun artikel ‘gepokt en gemazeld in de christelijke zuil’, bekend met Jan Peumans – u was nog net geen loopjongen van de N-VA. Hun artikel was tot stand gekomen na overleg met heel wat collega’s. Voelt u zich in het nauw gedreven?

(hoofdschuddend) “Het pamflet waarnaar u verwijst, is van drie auteurs. Mensen die in het voorwoord worden bedankt, staan daar niet noodzakelijk achter. In mijn carrière heb ik moorden onderzocht – die op Julien Lahaut en Patrice Lumumba – maar met karaktermoorden heb ik me nooit beziggehouden. Dat gebeurt hier wel. Voor de canon hebben wij een beroep gedaan op tientallen experts, van wie bijna niemand heeft geweigerd. De meesten zien het nut van een canon in.”

Tegen 23 april moet u klaar zijn.

“De presentatie is gepland voor begin mei.”

U hebt netjes uw deadline gehaald.

(blaast) “Corona was geen geschenk. Dit zijn gesprekken die je aan tafel moet voeren, niet digitaal.”

Zult u de canon kunnen beperken tot vijftig vensters, zoals afgesproken?

“Het worden er zestig (lacht). Een canon moet een zekere eenvoud hebben, net als een tv-programma. Collega’s weigeren dat soms in te zien. Ze uiten kritiek op Het verhaal van Vlaanderen alsof het een wetenschappelijk werkstuk is met vijfhonderd voetnoten, waarin je verklaart waarom je de ene wel en de andere niet vernoemt.”

Jan Breydel, bedoelt u.

“Ik begrijp die kritiek, maar pedant is het wel. Verplaats je eens in de logica van de makers, die in elke aflevering een drietal onderwerpen behandelen. Daar kunnen ze geen fiorituren rond weven, dat maakt het alleen maar ingewikkeld.”

Is toegankelijkheid ook een criterium voor de canon?

“Absoluut, de canon moet nuttig zijn voor een breed publiek. In de praktijk zullen dat vooral mensen uit het onderwijs zijn.”

En uit de integratiesector.

“Een van de punten van verzet is de onterechte vrees dat de canon wordt verplicht in het onderwijs. Het Grondwettelijk Hof heeft de eindtermen in het onderwijs vernietigd, die worden nu aangepast. Het lijkt me weinig zinvol daar ook de canon in onder te brengen.”

“Ook als het over inburgering en integratie gaat, worden de karikaturen niet geschuwd. Een nieuwkomer zou aan de hand van zijn kennis van de canon moeten bewijzen dat hij een Vlaming is. Ik kan u verzekeren: in de integratiesector denkt niemand zo. Ook daar is de canon een bron van inspiratie.”

Laten we enkele vensters opnoemen die al zijn uitgelekt. Patrice Lumumba zou er één zijn. Kan dat?

“In de Canon van Vlaanderen hoort te staan wat zinvol is voor mensen die hier wonen. Waarom zou het een probleem zijn om Lumumba een venster te geven? Er zijn, ondanks alle staatshervormingen, nog altijd bredere verbanden die zowel voor het zuiden als het noorden van dit land gelden. Per slot van rekening is er ook maar één grondwet voor Vlamingen en Franstaligen. Waarom zouden we de grondwet, die zo bepalend is, níét opnemen?”

Komen de zwarte bladzijden van de Vlaamse Beweging aan bod?

“Het zou wel vreemd zijn als we het niet over de collaboratie zouden hebben.”

Hebt u ook aan F.C. De Kampioenen gedacht?

“Nee (lacht). Volkscultuur en media spelen ook een rol, maar je moet daar een selectie in maken.”

Tussentaal Tom

Kijkt u elke zondag naar Het verhaal van Vlaanderen?

(overloopt voor zichzelf) “De neanderthalers, de Romeinen, Vlaanderen, 1302, de Bourgondiërs – ja, ik heb alle afleveringen tot nog toe gezien. Heel goed gemaakt, vind ik. Natuurlijk heb ik ook vragen, maar bij zo’n project zul je altijd opmerkingen krijgen van specialisten.”

Wat vindt u zo goed?

“De toegankelijkheid. Het is een verhaal dat spannend en filmisch wordt verteld. Daarom kijken zoveel mensen. Tegelijk leveren de makers een grote inspanning om hen iets bij te leren. Natuurlijk, hoe dichter we bij de huidige tijd komen, hoe meer kritiek er zal zijn.”

De eerste hoge horde, de Guldensporenslag, is alvast genomen.

“Zowel de commentaarstem als Tom Waes heeft het geregeld over ‘wij’ en de verwijzing naar ‘onze voorouders’. Dat vermijden wij in de canon, omdat je op die manier een lijn naar het verleden trekt die er misschien niet is. Maar bon, die ‘wij’ is ook maar de manier waarop we met elkaar spreken. Je kunt het moeilijk hebben over ‘de mensen van wie sommigen voorouders zijn en anderen niet’.”

Is Het verhaal van Vlaanderen een uitvloeisel van de canon?

“Ze zijn los van elkaar ontstaan.”

Er is iets met de chronologie van het tv-programma. Vlaams minister van Media Benjamin Dalle (cd&v) zei in het parlement dat productiehuis De Mensen het format in 2019 aan de VRT heeft verkocht. De omroep heeft pas in 2021 gecommuniceerd dat Het verhaal van Vlaanderen er zat aan te komen. Waarom zo laat?

“Dat is vrij laat voor een productie, maar toen de commissie van start ging, in oktober 2020, hebben wij wel vernomen dat die er kwam. Ik zou er niet te veel achter zoeken. Dit soort programma’s verdraagt het niet om in één jaar te worden gemaakt: aan de scenario’s gaat veel onderzoek vooraf.”

Gemiddeld kijken 1,2 miljoen Vlamingen. Hoe verklaart u die hoge cijfers?

“Het moet zijn dat mensen nieuwsgierig zijn naar het verleden van deze plek. Maar onderschat ook het belang van Tom Waes als leading figure niet.”

‘Dees is een genocide’, zei Tom Waes op een bepaald moment. Stoort het gebruik van tussentaal u?

“Het is vreemd, maar naarmate de uitzendingen vorderen, heb ik er minder problemen mee. Laten we er geen halszaak van maken. De voice-over is in het Nederlands, de directe confrontatie met de kijker is, welja, iets vlotter.”

U bent een West-Vlaming die Algemeen Nederlands spreekt. Uw Nederlands neigt zelfs naar dat van wijlen Hugo Claus. Is het jammer dat steeds minder mensen bereid zijn die inspanning te leveren?

“Het Algemeen Nederlands is een emanciperend gegeven. Nieuwkomers en Franstaligen die de moeite doen onze taal te leren, verstaan ons niet als we in het ziekenhuis of op het werk een tussentaal spreken. Ik heb niets tegen dialect, maar in de openbare ruimte moet Algemeen Nederlands de norm zijn.”

De Vlaamse regering heeft 2 miljoen euro subsidie vrijgemaakt voor Het verhaal van Vlaanderen. Ook de canon wordt gul begiftigd en binnenkort komt er ook een virtueel museum. Er wordt flink wat geld tegen de Vlaamse identiteit aan gegooid.

“Het bedrag voor de canon, een half miljoen euro, is niet groot. Maar het is duidelijk dat de Vlaamse regering initiatieven financiert die een rol kunnen spelen in het bevorderen van de Vlaamse identiteit. Daarom zijn dat nog geen politieke vehikels. Er zit spanning op, akkoord, maar de Vlaamse regering financiert veel projecten. Spreken al die mensen met their master’s voice? Ik dacht het niet.”

In de buitenwereld woedt een cultuurstrijd, aangevoerd door Bart De Wever, die het graag heeft over de postmoderne brigade van menswetenschappers. Wat u doet, zal hoe dan ook in die strijd gebruikt worden.

“Moeten wij de armen kruisen omdat er een cultuurstrijd woedt? Op den duur mag je het woordje ‘Vlaanderen’ niet meer gebruiken omdat er een politieke partij is die ‘Vlaams’ in haar naam heeft. Ik wil mijn vrijheid behouden. Laten we wel wezen: die cultuurstrijd wordt ons ook grotendeels aangepraat. Waar ziet u die? In de krantenkolommen. Ik laat me er niet door verlammen.”

Geld van de elite

Kijkt u ook elke zondag naar 1985?

(straalt) “Ja, en ik moet zeggen: ik vind die serie geweldig. Ze is goed gebracht. Wat vindt u?”

Ik kijk ook graag.

“Het is natuurlijk niet zo duidelijk als Het verhaal van Vlaanderen, niet alles wordt stapje voor stapje uitgelegd. Het is fictie, waar een spanningsboog in zit.”

Vindt u de vermenging van feiten en fictie problematisch?

“Ik heb daar geen probleem mee: de reeks wordt ook als fictie in de markt gezet. Natuurlijk, fictie bepaalt je blik als je verder over weinig informatie beschikt. Iemand die nooit iets over de jaren 80 heeft gelezen, zal nu naar de Bende van Nijvel kijken door het vizier van 1985. (Zwijgt) Het verleden in al zijn complexiteit reconstrueren is onmogelijk. Zeker voor het brede publiek is een vertaalslag nodig. Dat is moeilijk, maar onvermijdelijk. En geschiedenis is niet het eigendom van historici.”

1985 zal bij u een gevoelige snaar raken. U bent in 2015 door de speurders naar de Bende van Nijvel aangezocht om samen te werken.

“Ik had toen samen met Widukind De Ridder en Françoise Muller het onderzoek naar de moord op de communistische politicus Julien Lahaut afgerond – een politieke moord die nooit was opgelost. De modus operandi van André Moyen was de speurders opgevallen: Moyen stond aan het hoofd van een netwerk dat met geld van de haute finance communisten schaduwde en aanviel. Wij hadden hem aangewezen als de opdrachtgever voor de moord op Lahaut.”

Voor alle duidelijkheid: de moordenaar van Lahaut was al bekend vóór jullie aan het onderzoek begonnen.

“Eén figuur was bekend, François Goossens (dankzij het onderzoek van historici Rudi Van Doorslaer en Etienne Verhoeven, red.). Wie het dodelijke schot heeft gelost, Goossens of Eugène Devillé, is nog altijd niet zeker: ze stonden met zijn tweeën bij Lahaut aan de deur. Wij hebben gewezen op het gevaar van de grijze zone die ontstond door de samenwerking tussen een privé-inlichtingendienst en officiële politiediensten. André Moyen kon met zijn mannen ongehinderd misdaden plegen omdat hij de politie tipte.”

“Tussen haakjes: toen het rapport op tafel lag, met onthullende gegevens over de samenwerking tussen criminele milieus en de politie, is daar weinig aandacht aan besteed. Dat verbaasde me. Zou zoiets vandaag niet meer mogelijk zijn? De speurders naar de Bende van Nijvel waren wél onder de indruk: ze zagen de gelijkenissen met hun dossier. Ze dachten ook dat wij, door onze aanpak, iets konden bereiken in het onderzoek naar de Bende.”

Wat is het verschil tussen jullie aanpak en die van een strafonderzoek?

“Een onderzoeksrechter kan niet om het even welke organisatie of persoon natrekken: er moet een verband zijn met de misdaad. Een historicus hoeft zich daar niet aan te houden.”

‘Werken vanaf de buitenste schil’ hebt u dat ooit genoemd.

“Van buiten naar binnen, ja. Ik geef u een voorbeeld uit het dossier-Lahaut: in 1963 overlijdt Herman Robiliart, topman van Union Minière. Een respectabele man, op wie niets aan te merken viel – een onderzoeksrechter zou nooit bij hem zijn afgestapt. Maar wij vernemen dat de inhoud van zijn kluis onmiddellijk na zijn dood is vernietigd. Wat níét is vernietigd, is de inventaris. Als je die leest, weet je: ‘Dit gaat over de financiering van het netwerk van Moyen.’ In de papieren van Robiliart die wel bewaard zijn gebleven, vonden we ook veel verslagen van Moyen terug, onder meer de aankondiging dat hij explosieven zou gooien naar een zaal van Vrouwen voor de Vrede. Achteraf stuurde hij ook foto’s van zijn actie. We stelden vast dat Moyen in een groot netwerk zat. We zijn te weten gekomen wie zijn agenten waren, en wie hij benaderde met zijn rapporten.”

De top van de politiek en het gerecht.

(knikt) “Herman Robiliart is geen secundaire figuur die iets ontvangt wat hij niet heeft gevraagd. Union Minière had baat bij de criminele activiteiten van Moyen. In 1950 bevindt de Koude Oorlog zich op een hoogtepunt. De twee mannen die plots aan de deur van Lahaut opduiken, zijn geen loslopende gekken, ze maken deel uit van een groter plaatje.”

Suggereert u dat de moorden van de Bende van Nijvel, net als de moord op Lahaut, het werk zouden zijn van een stay behind-netwerk?

“Van een grijze zone waarin privédetectives er criminele methodes op na houden zonder dat ze daarvoor worden gestraft, omdat ze met de politiediensten samenwerken. Het dossier van de Bende van Nijvel is duidelijk gemanipuleerd. Op dit moment ga ik ervan uit dat het federale parket ernstig werk levert, maar de dertig jaar ervoor zijn één grote mislukking. Dat duidt op sabotage: het gaat om meer dan 28 moorden waarop we geen antwoord hebben gekregen.”

“Minister van Justitie Vincent Van Quickenborne (Open Vld, red.) heeft een voorontwerp van wet klaar om de verjaringstermijn van misdaden te wijzigen. Eén voorstel is om gevallen van zwaar banditisme en terrorisme niet meer te laten verjaren, zoals dat ook met oorlogsmisdaden niet gebeurt. Ik begrijp dat. Ik wil de schuldigen van de Bende van Nijvel ook voor de rechter. Maar zijn die, veertig jaar na dato, nog in leven? Niet-verjaring heeft alleen zin als verdachten nog voor het gerecht kunnen worden gebracht. En dan blijft nog de vraag: waarom is dit allemaal gebeurd?”

“De Brusselse kamer van inbeschuldigingstelling heeft in 2011 beslist dat de moord op Lumumba een oorlogsmisdaad is. De zaak zou niet verjaren, er mocht verder onderzoek naar gedaan worden. Intussen zijn we elf jaar later. Wat heeft het opgeleverd? Er is nog één van de tien geviseerde Belgen in leven (zucht).”

U had graag een historisch onderzoek naar de Bende gevoerd?

“Het gaat niet om mij, maar je zou daar een taskforce op kunnen zetten.”

Hoe hebt u in de zaak-Lahaut zestig jaar later bewijs gevonden?

“Er is geen bekentenis van Moyen of van de dader. Het gaat om de coherentie van de informatie, om elementen die elkaar versterken, waardoor je slechts één conclusie kunt trekken. Maar het blijft een voorwaardelijke conclusie: er is niemand meer om die te bevestigen. De moord op Lahaut is opgelost doordat er materiaal is bewaard. Dat is mijn grote bezorgdheid in het onderzoek naar de Bende van Nijvel: het dossier, een onoverzichtelijke berg van processen-verbaal, is er nog wel, maar het andere materiaal verdwijnt.”

In dat materiaal is er altijd wel een detail dat u op het spoor zet?

“Mijn overtuiging is: als je intensief zoekt, vind je altijd wel een spoor. Mensen die iets willen laten verdwijnen, hebben geen vat op wat alsnog doorsijpelt.”

In het geval van Julien Lahaut stond de naam van de moordenaar in het gerechtelijk dossier. Staat de naam van de Reus ook in het dossier van de Bende van Nijvel?

“Het zou me verbazen als die er níét in staat. Maar je moet zo’n naam natuurlijk wel kunnen linken aan strafbare feiten. Misschien kan dat, misschien ook niet.”

Gelooft u nog in de rechtsstaat?

“Ik heb vertrouwen in onze democratie, al heb ik door de onderzoeken naar Julien Lahaut en Patrice Lumumba vastgesteld dat zich achter de schermen heel wat afspeelt dat onttrokken is aan het zicht van het publiek. Als het echt spannend wordt, zijn er instellingen die zichzelf zo belangrijk achten dat ze de grens van het wettelijke overschrijden.”

Twintig jaar geleden maakte u als expert deel uit van de parlementaire onderzoekscommissie naar de moord op Patrice Lumumba. Klopt het dat u de laatste hand aan het rapport hebt gelegd?

“Samen met Philippe Raxhon heb ik daar een groot gedeelte van geschreven.”

De laatste versie zou behoorlijk afgezwakt zijn.

“Je hebt twee dingen: het rapport van de vier experts en het rapport van de commissie. Het rapport van de commissie is, zoals dat gaat in de politiek, met geven en nemen tot stand gekomen. Het rapport van de experts is onveranderd aanvaard, ook al waren sommigen niet gelukkig met het hoofdstuk over de rol van koning Boudewijn.”

Was Boudewijn actief of passief betrokken bij de moord op Lumumba?

“Hij was goed op de hoogte van wat zich in Congo afspeelde, en zeker in Katanga, waar hij kon rekenen op de onvoorwaardelijke steun van kolonel Guy Weber, de militair adviseur van Moïse Tshombe (president van Katanga, dat zich na de onafhankelijkheid van Congo in juni 1960 had afgescheurd, red.). In een brief aan de koning maakte Weber melding van een gesprek tussen Tshombe en Joseph-Désiré Mobutu, de opperbevelhebber van het Congolese leger die net een mislukte staatsgreep had uitgevoerd.”

“Eigenlijk waren ze gezworen vijanden, maar Mobutu zat zonder geld en was daarom toch bereid met Tshombe te onderhandelen. In de brief staat dat ze beloven elkaar tot eind december 1960 met rust te laten. En dan duikt dat ene zinnetje op: ‘On neutralise complètement, et si possible physiquement, Lumumba’ – we schakelen, desnoods fysiek, Lumumba volledig uit. Je zou verwachten dat Boudewijn meteen vraagt wat dat allemaal te betekenen heeft. Maar nee, hij stuurt een brief naar Tshombe waarin hij hem prijst als een groot staatsman. Later licht Weber de koning met een nieuwe brief in over de moord op Lumumba (in januari 1961, red.). Die brief is verdwenen, spijtig genoeg.”

U bent al een poos met pensioen, maar u hebt het drukker dan ooit. De dossiers waar u zich mee inlaat, worden ook alleen maar delicater.

“Het wordt alleen maar interessanter. Ik heb altijd dingen gedaan die een directe band met de samenleving hadden. Onder historici is dat omstreden: je begeeft je op het publieke domein, waar de politiek een rol speelt. Je krijgt snel het verwijt dat je een politieke handpop bent. Ik vind dat snijvlak net interessant.”

Is het pas interessant als het gevaarlijk is?

“Als het nuttig is, hoe banaal dat ook klinkt. Tom Waes verwoordde het laatst treffend in De afspraak. ‘Na al die programma’s die ik al heb gemaakt,’ zei hij, ‘heb ik nu het gevoel dat Het verhaal van Vlaanderen er wel toe doet.’ Ik wil me bezighouden met dingen die ertoe doen.”

Bron » Humo