Bij een rechtszaak moet het publiek geïnformeerd worden, maar betrokkenen moeten wel worden beschermd. Het evenwicht daarbij is cruciaal en kan beter, vindt Geert Lenssens.
Vorige week ontpopte zich tussen twee topadvocaten een bitse discussie over het geheim van het strafonderzoek en de ‘trial by media’. Joris Van Cauter fulmineerde tegen de escalatie van schijnprocessen in de media (DS 2 september), terwijl Walter Van Steenbrugge zich opwierp als een verdediger van het publieke debat in alle fases van een strafzaak (DS 3 september). Het debat zit natuurlijk in het kielzog van de zaak-Chovanec en de zaak-Reuzegom. Er is een wezenlijk verschil: waar het onderzoek in de eerste zaak nog loopt, is dit in de andere al achter de rug.
Het debat moet een stuk verder gaan. Wij moeten het geheim van het onderzoek als schijnbaar ongenaakbare pijler van het systeem in vraag durven te stellen. Want dat geheim is er niet altijd geweest, we moeten ons er niet krampachtig aan vastklampen. Integendeel, als men het rechtssysteem in onze contreien historisch bekijkt, dan valt de slingerbeweging op van totale geheimhouding tot grote openbaarheid en terug.
‘Contempt of court’
Er is een eeuwige queeste naar een balans tussen twee werelden: die van het geheim, dat als doel heeft het onderzoek zelf en de betrokkenen te beschermen, en die van het publiek, dat recht heeft om geïnformeerd te worden en om een mening te uiten.
Het grote gevaar van een extreme geheimhouding zoals we dat tussen de dertiende en de achttiende eeuw bij ons kenden (met als uitschieter de inquisitie), zijn de soms stuitende misbruiken. Vanaf de verlichting en tijdens en na de Franse revolutie kwam daarom de openbaarheid meer aan bod, waarbij Napoleon een gemengd systeem voorzag. Later kreeg het geheim van het onderzoek weer de overhand, tot de wet-Franchimont na de affaire-Dutroux in 1998 weer meer ruimte gaf aan het openbare element.
Vandaag hebben wij een gemengd systeem waar, mede onder invloed van Europa met de Salduz-wetgeving die bijstand van een advocaat garandeert, een reeks uitzonderingen gelden op het geheim karakter. Maar dat het onderzoek geheim is, blijft het principe, al komt het meer en meer onder druk te staan. De weduwe van Jozef Chovanec opende terecht de doos van Pandora, maar riskeert daarmee strafrechtelijk te worden vervolgd. De vraag rijst dan of de ratio van het geheim en de bijhorende duisternis anno 2020 nog zin heeft. Want hoe kun je de verdachte en zijn familie in het internettijdperk nog afschermen? Hoe kun je de typisch menselijke sensatiezucht nog de baas?
In het Verenigd Koninkrijk bestaat het geheim van het onderzoek niet, maar er is wel het misdrijf van ‘contempt of court’. Dat sanctioneert niet alleen beledigingen aan het adres van de rechter, maar ook invloed of druk op bijvoorbeeld rechters, advocaten of juryleden. Door die wet is het verboden om iets te publiceren waardoor de rechtsgang en het recht op een eerlijk proces op de helling komen te staan. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen onderzoek en behandeling. Het gevolg is dat de Britse media veel terughoudender zijn en alles wat te zeer gericht is op sensatie bannen tot na het proces. Als ik bekijk hoe veel media in België over grote zaken berichten, dan ben ik zeker dat het merendeel onder die regel strafbaar zou zijn. Het gevolg is dat de uitwassen van de trial by media bij de wortel worden uitgerukt. Ik ben voorstander van een afschaffing van het geheim karakter van het onderzoek en het invoeren van een nieuw misdrijf.
Obese dossiers
Nog fundamenteler kun je je afvragen of ook het hele concept van ons strafonderzoek met een onderzoeksrechter niet in vraag moet worden gesteld. De figuur van de onderzoeksrechter werd nota bene ingevoerd om de balans geheim versus openbaar meer in evenwicht te brengen. Een rechter is immers geen procureur en gaat in principe alleen op zoek naar de waarheid. Een vooronderzoek kan uiteraard noodzakelijk zijn en de tussenkomst van een rechter al zeker, maar het accent moet veel meer op de publieke zitting komen te liggen.
Het gerecht heeft een obsessie ontwikkeld voor papier. Obese dossiers zoals bij Lernout & Hauspie en de Bende van Nijvel, zaak waarin ik als advocaat optreed, zijn daar de zieke exponenten van. Zij bevatten zoveel bladzijden dat het menselijk haast niet meer mogelijk is om die te vatten, laat staan behoorlijk te beoordelen. Ons gerecht verspeelt onnoemelijk veel tijd en creëert een absurde diarree aan papier. Nochtans voorziet het ‘onmiddellijkheidsbeginsel’, als compensatie voor het geheim van het onderzoek, ook dat alles in een openbare zitting moet worden overgedaan. In de praktijk rest daar dus geen tijd meer voor. Dat het systeem dan traag en vierkant draait, is evident.
Een radicale herziening van het geheim van het onderzoek, in combinatie met een ommekeer in de verhouding tussen onderzoek en behandeling vormen de enige remedie tegen de uitwassen die wij nu zien en waar meer en meer mensen het terecht moeilijk mee hebben.
Bron » De Standaard | Geert Lenssens (advocaat)