Regelmatig bereiken ons beelden van binnen- of buitenlands politiegeweld. Om een betere kijk te krijgen op deze maatschappelijke problematiek spraken we met Sofie De Kimpe, professor in de Criminologie aan de Vrije Universiteit Brussel, gespecialiseerd in veiligheid en de werking van politiediensten.
In zijn boek The End of Policing vertelt Alex Vitale, professor sociologie aan het Brooklyn College, dat de politie in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten niet ontstond om misdaad te bestrijden. Men riep haar in het leven omdat nieuwe socio-economische structuren in de 19de eeuw dit vereisten. Haar taak bestond er met name in om de protesten van de arbeidersklasse en de grote groep armen en landlopers neer te slaan. Het handhaven van de orde betekende in feite niets anders dan de gefortuneerden beschermen. Welke waren de ontstaansredenen van de Belgische politie?
Onze politiedienst was bij haar ontstaan geënt op de politie van Napoleon. De sterk wantrouwige keizer wilde met zijn centralistisch georganiseerde politie vooral de interne veiligheid van zijn grondgebied verzekeren. Zodoende kon hij zich concentreren op wat hij het liefst deed, oorlog voeren. Bij haar onafhankelijkheid was België, in vergelijking met de buurlanden, een vrij liberale staat. Dit zorgde ervoor dat de Napoleontische Haute Securité (Staatsveiligheid) ietwat op de achtergrond verdween. Tegelijkertijd richtte België de gendarmerie (rijkswacht) en de gemeentepolitie op. De gendarmerie loste het leger af om grootschalige binnenlandse sociale protesten, vooral van de arbeidersklasse, de kop in te drukken.
Later investeerde de overheid in periodes van sterke onrust (manifestaties voor algemeen kiesrecht, mijnstakingen, …) telkens fors in de rijkswacht (manschappen, middelen). Bovendien is de rijkswacht historisch gelinkt aan het leger. Zo resideerde ze tot 1992 onder de bevoegdheid van Defensie, wat bijvoorbeeld betekende dat de rijkswachtofficieren aan de militaire school hun opleiding kregen. De korte resterende tijd, in 2000 schafte men de rijkswacht af, verbleef de dienst onder auspiciën van Binnenlandse Zaken. Vanaf eind jaren 80 is de regering sterk gaan investeren in de gemeentepolitie via het programma politie voor de burger. Sindsdien kende deze een herwaarderingsoperatie waardoor ze in 2000 bijna even sterk was als de rijkswacht.
Politiemensen hebben geen makkelijke taak. Ze moeten vaak tussenkomen tijdens conflictsituaties. Hoe worden ze op deze werklast voorbereid en vanaf welke leeftijd kan men aantreden?
Op dit moment kan men vanaf 18 jaar solliciteren om bij de politie te gaan werken. De aspiranten moeten geen hogere studies gevolgd hebben. Een ASO-, BSO- of TSO-diploma volstaat. Wordt een kandidaat weerhouden dan krijgt hij een opleiding aan de politieschool. Na drie maanden krijgt men de graad van agent en negen maanden later, in totaal dus één jaar, behaalt men de graad van inspecteur en mag men full equipped(pepperspray, handboeien, wapenstok, dienstwapen) zijn job uitoefenen. In de politieschool wordt op communicatievaardigheden geoefend, maar al bij al denk ik dat 18 jaar te jong is en dat de opleiding onvoldoende ondersteuning biedt om het werk van politieagent adequaat uit te oefenen.
Men hoort vaak dat er te weinig middelen en manschappen voor de politie worden vrijgemaakt en dat dit, omwille van veel overwerk en dergelijke meer, voor veel frustraties bij de ordehandhavers zorgt. In hoeverre klopt dit verhaal?
Om te beginnen moet men een onderscheid maken tussen de federale politie, welke haar middelen van de centrale overheid ontvangt, en de lokale politie die van de gemeente afhankelijk is. Bij deze laatsten zijn er rijke en minder rijke politiekorpsen. Antwerpen en Watermaal-Bosvoorde zijn rijke gemeenten, met een grote bereidwilligheid van de burgemeester om in de lokale politie te investeren. Zij hebben dus voldoende manschappen en middelen. In gemeenten met economische moeilijkheden, bijvoorbeeld Anderlecht of Molenbeek, kampt de politie inderdaad met onderbemanning. Wat zonder meer zijn weerslag heeft op de arbeidsomstandigheden en de veiligheid binnen deze gemeenten.
Het federale niveau heeft evenzeer een tekort aan middelen. Maar misschien nog meer dan middelen heeft ze nood aan vernieuwingen. Men zou onder andere meer moeten investeren in informatie- en communicatietechnologie (ICT) en inzetten op het moderniseren van de politie. Denk dan aan het opbouwen van kennisontwikkeling en het maken van een criminaliteitsbeeld. Bij dit laatste brengt men in kaart welke criminaliteitsorganisaties waar actief zijn, en welke geldstromen ze voeden. Er is eveneens nood aan wetenschappelijke of hoog opgeleide politie die op basis van onderzoeksresultaten naar de praktijk kijkt en aan de hand hiervan haar tussenkomsten bepaalt.
In het buitenland is dit veel beter georganiseerd. In België zien we zelfs een trend waarbij rijkere lokale politiediensten zelf in deze zaken investeren, omdat het federale niveau het te weinig doet. Dit zorgt voor een verbrokkeling in tig autonoom werkende politiediensten, wat natuurlijk niet de bedoeling is, omdat dit kan resulteren in het niet langer samenwerken tussen de centrale gespecialiseerde diensten en de lokale diensten, wat net een meerwaarde meebrengt. Tenslotte, wanneer men het totaal aantal politiemensen per bevolkingshoofd in België vergelijkt met andere Europese landen, blijkt dit voldoende. Alleen stellen we vast dat er een slechte verdeling van de manschappen is, wat overeenkomt met de financiële sterkte of zwakte van de gemeente.
En toch wordt het gebrek aan manschappen en middelen als oorzaak voor frustraties en absenteïsme naar voren gebracht. Is er dan niks van aan?
Het absenteïsme is volgens mij vooral het gevolg van te weinig aandacht voor Wellbeing en Human Resource Management binnen de politiewerking. Een agent heeft een discretionaire bevoegdheid. Dit wil zeggen dat men over een zekere mate van vrijheid beschikt om al dan niet te verbaliseren. Dat kan positief uitdraaien, men hoeft niet alles te verbaliseren, maar het kan ook in pestgedrag van de politieambtenaar uitmonden. Spijtig genoeg zijn er te weinig evaluatiemomenten waarbij agenten met anderen over de invulling van hun discretionaire bevoegdheid kunnen reflecteren. Bijgevolg blijft de agent vaak alleen achter en is onzeker of hij zijn taak wel goed uitvoert. Deze situatie genereert enorm veel stress.
Daarnaast is er onvoldoende wisselwerking tussen de street cop en de management cop. Beide hebben elkaar nodig. De agent op straat heeft sturing nodig en de management cop heeft feedback nodig van de praktijkwereld. Maar vooralsnog is er te weinig informatie-uitwisseling tussen de twee. Bovendien, en dit wil ik expliciet gezegd hebben, is er een probleem met de vakbonden. Dewelke trouwens meer en meer een probleem in het politiebestel vormen. Zij brengen het thema van absenteïsme te weinig op de politieke agenda.
Daarnaast pleiten ze ervoor om in bepaalde politiezones shiften van 12 uur in te voeren. Maar men kan van een agent niet verwachten dat hij 12 uur aan een stuk geconcentreerd aan het werk gaat. Men mag niet vergeten dat de politie met track and trace wordt gemonitord. Even op een bank gaan uitrusten kan dus niet. Deze lange shiften wegen enorm op de agenten en zorgen ervoor dat ze geïrriteerd, ook naar burgers toe, of cynisch worden en zich uiteindelijk afwezig melden of soms zelfs een andere job gaan zoeken.
Eind mei toonde het RTBF-programma Investigation een niet zo fraai beeld van de sfeer binnen de Belgische politie. 25 procent van de vrouwelijke agenten zegt geregeld seksueel georiënteerd pestgedrag van collega’s te ondergaan. Daarnaast heeft één op drie agenten last van moreel pestgedrag, vaak met een racistische ondertoon, op de werkvloer. Hoe schat u deze feiten in?
Ik heb het programma niet volledig gezien, wel verschillende trailers en ik heb er over gelezen. Dat er zo een groot deel van de vrouwen seksueel pestgedrag ondergaat was ook voor mij schrikken, maar al bij al verrasten de resultaten me niet. Volgens mij is de immer geldende zwijgcultuur binnen de politiediensten de oorzaak voor deze wantoestand. Stel dat een agent door een ander gepest wordt, dan is het niet gebruikelijk om de overste hiervan op de hoogte te brengen. Dit wordt gezien als klikken, en dat is binnen de politierangen not done. De druk om de omerta in stand te houden is voorlopig nog te sterk. Alleen de Siciliaanse maffia houdt de omerta nog feller in ere (lacht).
Bij manifestaties lijkt de politie eerder uitgerust om een tegenstander in de pan te hakken dan dat ze een manifestatie in goede banen moet leiden. Daarbij draagt ze uniformen en wapens die weinig voor het leger moeten onderdoen. Hoe zijn we in deze situatie verzeild geraakt?
Tot het einde van de jaren 1980, na de Bende van Nijvel en de CCC, pleitte de politie na iedere crisis voor meer manschappen en middelen en vond hiervoor gehoor bij de overheid. Dit veranderde aan het begin van de jaren 1990 toen de socialisten in de regering kwamen. Zij wilden een politie voor de burger ontwikkelen. In de praktijk investeerde men vanaf dan in een verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening in plaats van in een zoveelste verhoging van manschappen of het aanschaffen van nieuwe wapens. Men begon meer te monitoren, de Algemene Politie Steundienst (APSD) werd hiervoor onder andere opgericht. Interventies baseerde men nu meer op de gegevens die men had verzameld. In dezelfde periode benaderde men drugsgebruik ook eerder preventief dan louter repressief.
Na de terroristische aanslag op de Twin Towers (2001) veranderde dit compleet en ging men opnieuw inzetten op meer zwaarbewapende agenten. Na een terroristische aanval ontstaat telkens een angstmoment in de samenleving die sommige politieke partijen gebruiken om het repressieapparaat aan te scherpen. Tegelijkertijd wordt deze aanpak op zulke momenten door een groot deel van de bevolking geslikt en voert men deze maatregelen snel in. Hetzelfde gebeurde na de aanslag op Charlie Hebdo (2015), dat de burgemeester van Antwerpen gebruikte om het Snel Response Team (SRT)in te voeren. Zij beschikken over semi-automatische wapens en less lethal-wapens die kunststof projectielen afvuren. Ook na de bomaanslagen in Brussel (2016) voerde de Federale Overheid samen met het Brussel Hoofdstedelijk Gewest een dergelijke maatregel met het kanaalplan in. Concreet betekende het een uitbreiding van de strafbepalingen, een verhoging van het aantal politiemensen en de komst van nieuwe pantserwagens. Zelfs het leger verscheen in het straatbeeld, dat was van met de Bende van Nijvel geleden.
Tijdens een angstperiode kunnen politici gebruik maken van de angst bij de burger om meer drastische maatregelen te nemen, maar in feite is dit niet nodig.
Politici beslissen met andere woorden hoe de politie is uitgerust en welk soort criminaliteit ze op welke manier opsporen.
Absoluut. In de partijprogramma’s kan men lezen welke maatregelen een partij gerealiseerd wil zien. Vlaams Belang vraagt veel middelen voor de politie en wil graag een soort Guantanamo-achtig centrum bouwen. De PVDA daarentegen wil meer investeren in Harm Reduction en pleit voor de legalisering van cannabis. Iedere partij heeft zo zijn eigen politionele stokpaardjes.
Een peiling, van het Centre de recherches politiques de Sciences Po, naar het kiesgedrag van de politie voor de Franse presidentsverkiezingen van 2017 onthulde dat meer dan de helft van de agenten voor de extreem rechtse kandidaat, Marie Le Pen, zou stemmen. Is er in België een zelfde tendens?
Ten tijde van de Bende van Nijvel beweerde men dat de rijkswacht linken met extreem rechts had. Er zijn nooit bewijzen voor deze stelling aangevoerd. Tezelfdertijd is er tot op de dag van vandaag geen wetenschappelijk onderzoek geweest naar een mogelijke band tussen de twee, dus wie weet? Wel vroeg men aspirant agenten op de politieschool hoe ze zichzelf situeerden op een schaal van 0 tot 10, waarbij 0 links en 10 rechts is. Het gemiddelde antwoord was 7, dus eerder rechts. Maar dit is niet zo vreemd gezien men rekruteert uit een samenleving waarin een grote groep rechts neigt te denken.
Inmiddels kent België een lange lijst van gratuite politiegeweldincidenten. Een greep uit het recente verleden: het klimaatprotest in Brussel, de asielzoekers in het Maximiliaanpark, de Franse journalist die na de BLM-manifestatie door een agent zwaar geïntimideerd werd of nog de brutale aanhoudingen van Sofie Dewulf (partner van Arno) en het Europese parlementslid, Pierrette Herzberger-Fofana. Herbergen deze incidenten een structureel probleem?
Er zijn verschillende problemen. Om te beginnen is er te weinig diversiteit binnen het politiekorps dat nog steeds te wit is. Wij leven niet meer in een witte wereld en het zou goed zijn mochten de agenten zich daar meer bewust van worden. Daarbij komt dat politiemensen te vaak én foutief criminaliteit associëren met persoonskenmerken, waarbij vandaag de kleur van de burger veelal een doorslaggevende rol speelt. Een donker persoon roept veel eerder het idee van crimineel op dan een wit persoon.
Politiegeweld gebeurt buitenproportioneel vaak tegen etnische minderheden of mensen waar de agent zich niet mee identificeert of vereenzelvigt. In Schotland, dat geen migratieprobleem kent, stelt men vast dat niet de etnische minderheden disproportioneel vaak door de politie gestopt worden, maar de jongeren uit achtergestelde buurten. Het klassieke beeld van de ordehandhaver bestaat teveel uit stereotypen. Bovendien schuilt er in het politieoptreden vaak iets van een wij tegen zij-mentaliteit waarbij er niet veel moet mislopen voor er politiegeweld volgt. Er is geen onderzoek naar, maar ik vermoed dat de Belgische politie veel te vaak pepperspray onrechtmatig inzet.
Hoe kan men dit bijsturen?
Vanaf de selectie moet men een strengere screening doorvoeren en mogelijke probleemgevallen weren. Verder moet men nagaan wat de drijfveer is om agent te worden. Sommige 18-jarigen solliciteren bij de politie omdat ze al vanaf hun opleiding een goed loon ontvangen. Maar dit alleen is géén goede reden om agent te worden. Het mentorschap vormt een ander probleem. Een rekruut die vers van de politieschool komt, krijgt op het terrein een mentor toegewezen. Deze persoon vervult een determinerende rol in de houding die de nieuweling zal aannemen bij het uitvoeren van zijn functie. Bijgevolg is het niet uitgesloten dat de mentor heel wat persoonlijke, doch onjuiste, beschouwingen of vooroordelen doorgeeft. Maar dewelke voor de nieuweling als juist zullen gelden. Zulke onjuistheden opnieuw afleren is zeer moeilijk.
Daarnaast zou men er goed aan doen om de politieopleiding binnen het hoger onderwijs te organiseren. Zodoende zou de opleiding 3 jaar duren en gelijkgesteld worden met een bacheloropleiding. Indien de opleiding zo lang zou duren kan men de aspirant-inspecteurs veel beter opleiden, van een breder wereldbeeld voorzien, hun communicatievaardigheden trainen en hun handelen veel meer met wetenschappelijke feiten onderbouwen, dan met stereotypen en vooroordelen. Eerdere pogingen om de opleiding op deze wijze te reorganiseren werden in het verleden afgevoerd. Hopelijk kan het in de toekomst wel. Noorwegen is hier al een tiental jaar mee bezig. Ook Denemarken, Nederland en meer recentelijk het VK hebben de ommezwaai gemaakt.
Tenslotte moeten er meer evaluaties gebeuren gedurende de loopbaan van de agent. Op zulke momenten kan de agent met anderen of oversten kritisch reflecteren over zijn politionele handelen en dat van het korps.
Wie controleert de politie wanneer er klachten over de politie komen?
Deze klachten behandelt het Comité P dat in 1992 in het leven geroepen werd en rechtstreeks verantwoording aan het parlement aflegt. De leden van het comité hebben een parlementair statuut en de graad van hoofdcommissaris. Hun rapporten bespreekt men teveel achter gesloten deuren van de parlementaire commissie ter zake. Het is onmogelijk gebleken om de cijfers betreffende het aantal klachten, en welke sancties hier tegenover staan, te krijgen. Ook de lokale politiezones houden deze cijfers geheim.
Ik probeerde reeds herhaaldelijk, zelfs via gemeenteraadsleden, inzicht te krijgen in de materie. Na lang wachten ontving ik een papiertje met enkele cijfers erop, maar niets relevants. Vaak beweert men dan dat men de privacy van de agent wil beschermen, maar dit is nonsens. In België is er een gebrek aan transparantie over deze cijfers. In de Angelsaksische landen bestaat er veel meer een traditie van accountability waardoor de politiechefs zich verplicht voelen om de transparantie te waarborgen.
Leidt dit niet tot een gevoel van straffeloosheid?
Dat kan zeker een probleem zijn. Laat me een voorbeeld geven. Eén van mijn studenten stuurde me onlangs een screenshot van de Facebookpagina van haar oom, die tevens politieagent is. Op zijn pagina stonden expliciet racistische uitspraken in de trant van “zet ze daar in Molenbeek tegen de muur en schiet ze allemaal af”. Waarop ik beslis om de leidinggevende van de politiezone op de hoogte van het voorval te brengen. Enkele dagen later bekijk ik opnieuw de Facebookpagina van de politieman en stel vast dat de racistische posts er nog steeds staan! Wellicht is de leidinggevende niet tussengekomen en is deze gebeurtenis evenmin in de politieman zijn dossier opgenomen. Daardoor kan de agent zich inderdaad straffeloos wanen. En wanneer hij morgen politiegeweld ten aanzien van niet witte mensen gebruikt, heeft men geen weet van zijn eerder geplaatste racistische posts, waardoor men de situatie niet volledig kan inschatten.
Om het gevoel van straffeloosheid te bestrijden zou het niet slecht zijn indien de top van de politie bewust wordt dat men zich voor het politionele handelen moet verantwoorden. Dit is nog veel te weinig het geval. Kijk naar de onmogelijkheid om de gegevens van politiegeweld, en mogelijke sancties hierop, in te kijken. Waarom zijn er geen cijfers omtrent de zeer veel uitgevoerde identiteitscontroles?
Sinds de politiehervorming heeft het beleid nagelaten, vaak onder financiële druk, te investeren in monitoring, wetenschappelijke politie en het afleggen van verantwoording. Men denkt dat dit verloren geld en energie is, maar we betalen hier een zeer hoge prijs voor. Want de oplossingen die vandaag worden voorgesteld, investeren in zwaarbewapende manschappen, zijn erger dan de kwaal. Ik ben nogal pessimistisch wanneer ik de huidige toestand observeer en voorspel in de toekomst nog meer rellen, een groter wordende vertrouwenskloof tussen de bevolking en de samenleving, in het bijzonder met de minderheidsgroepen.
Verandering wordt dikwijls aangestuurd wanneer er iets ergs gebeurt. In Schotland bijvoorbeeld werd toevallig de tienerzoon van een parlementair bij een Stop & Search aangehouden én brutaal behandeld. Dit incident leidde tot een grondig onderzoek waarna de hoogste politiechef ontslagen werd.
Indien u morgen de bevoegdheid over de politie krijgt wat zou u dan doen om de huidige werking te verbeteren?
Als minister van Binnenlandse Zaken zou ik zwaar investeren in een geïntegreerde aanpak van enerzijds een sterke Human Resource Management (rekrutering, selectie, brede opleiding, loopbaanmanagement en diversiteitsbeleid) en anderzijds een goede criminaliteitsrecherche (computer crime unit, blockchain) die door monitoren een nauwkeurig criminaliteitsbeeld schetst.
Als burgemeester zou ik inzetten op een goede wijkwerking gekoppeld aan een lokaal verankerde recherche, maar ook aan een apart uitgebouwde verkeerspolitie!
Afsluitend, welke kenmerken moet een goede agent hebben?
Ten eerste moet hij zeer empathisch zijn, een brede kijk op de wereld hebben en over veel sociale vaardigheden beschikken. Hij moet goed kunnen luisteren, maar tevens moet hij goed kunnen uitleggen wat hij wil vertellen aan zeer verschillende soorten individuen. Bovendien moet hij probleemoplossend kunnen denken en in goed partnerschap met de samenleving samenwerken. Een opleiding van drie jaar is dus geen overbodige luxe.
Bron » De Wereld Morgen | Patrick Dewals