Het heeft lang geduurd, maar nu mogen we de moord op communistenleider Julien Lahaut in 1950 opgehelderd noemen. De daders kenden we al, en nieuw historisch onderzoek wijst nu ook de vermoedelijke opdrachtgevers aan. En wat was de rol van Albert De Vleeschauwer, tot twee dagen voor de moord nog CVP-minister van Binnenlandse Zaken?
“Vive la République!”
Een krantenbericht, de volgende dag, vermeldt de korte stilte in het parlement: ‘Dan breekt een geloei van verontwaardiging los dat overgaat in een applaus zoals de Kamer nog nooit heeft gehoord. Minutenlang juichen de CVP’ers, socialisten en liberalen de prins toe, die niet bewogen heeft, alleen even naar de grond heeft gekeken. Maar de afstraffing volstaat niet en zodra het applaus wat afneemt, buldert de onbeschoftheid in persoon, de Moskoviet Lahaut, op zijn beurt: Vive la République. Weerom knettert een onstuimig applaus.”
Het was vrijdag 11 augustus 1950, de dag waarop een 19-jarige jongen genaamd Boudewijn trouw zwoer aan het land en zijn wetten. België hoopte hier en nu eindelijk een punt te kunnen zetten achter de woelige jaren van oorlog, repressie, de koningskwestie. En nu dit. In 1950 zetelden er nog tien communisten in het Parlement. De kreten kwamen uit die hoek. Precies een week later, iets na negenen ’s avonds, wordt aangebeld in de rue de la Vecquée 65 in Seraing. Hier woont Julien Lahaut, de 65-jarige voorzitter van de KPB, de Belgische communistische partij.
Zijn echtgenote Géraldine Noël opent de deur en ziet twee mannen, een lange en een korte.
“Wij willen kameraad Lahaut spreken.”
“Met wie heb ik de eer?”
Even later weerklinken er vier, mogelijk vijf schoten. Julien Lahaut heeft een oorlogswinter in Sint-Petersburg overleefd en het concentratiekamp van Mauthausen, maar niet die kreet in het parlement. Tenminste, zo is het verhaal altijd verteld.
‘Ik schoot’
Dankzij het boek van historici Rudi Van Doorslaer en Etienne Verhoeyen uit 1985 weten we min of meer wie de moord heeft gepleegd. Het commando, vier man sterk, werd aangevoerd door verzekeringsagent en ex-verzetsstrijder François Goossens uit Halle, die in zijn dorp Essenbeek wordt herinnerd als ‘de zot van de Guussens’. Zijn naam werd in 2003 in de archieven van het Luikse gerecht opgetekend en naar buiten gebracht door Vincent Van Quickenborne, tegenwoordig Open Vld-burgemeester van Kortrijk.
Vier jaar later biechtte de toen 83-jarige Eugène Devillé, zoon van de Halse burgemeester, op Canvas op dat hij de tweede man was geweest. Goossens was de lange, hij de korte. “We gingen gelijktijdig schieten, dat was afgesproken, maar hij heeft niet gevuurd. De ambetanterik.” Hij, Eugène Devillé, was de moordenaar. Tot een eind in de jaren zeventig stapte er tijdens de jaarlijkse processie in Essenbeek achter het Mariabeeld en de pastoor altijd een man mee met witte handschoenen en een Colt.45. Veel mensen in het dorp keken lachend toe, ze wisten wat hier werd uitgebeeld. Dit was een hulde aan de moordenaars van Lahaut.
Ook al zijn er nu een paar namen bekend, de moord op Julien Lahaut blijft een enigma, iets wat de leerkracht in de klas niet krijgt naverteld zonder lachje. Dat wij daar nooit het fijne van gaan weten. Want veel meer dan de vraag wie de trekker overhaalde, blijft het een raadsel hoe het kon dat de daders nooit werden opgespoord en het Luikse gerecht de zaak in 1972 gewoon klasseerde.
Van François Goossens is bekend dat hij na de moord te biecht ging bij ex-verzetsman en contraspion André Moyen, die in die jaren met zijn eigen inlichtingendienst genaamd het Netwerk als ‘Kapitein Freddy’ een legertje van geheime burgeragenten leidde. Moyen, begeesterd door een nakende invasie van de Russen, overleed in 2008 en begon pas in de laatste jaren van zijn leven te praten. Hij portretteerde Goossens in De Morgen ooit als een ongeleid projectiel: “Die vent was gek. Hij was tot alles in staat.”
Een impulsieve daad? Dat is wat Moyen ons wilde doen geloven. In 2008 stemde de Senaat in met een resolutie die het Studiecentrum Oorlog en Maatschappij (CegeSoma) opdroeg nieuw wetenschappelijk onderzoek te voeren rond de meest manifeste politieke moord die België ooit kende. Volgende maand, na jaren bedelen om eerst toegezegde en daarna door minister van Wetenschapsbeleid Sabine Laruelle (MR) weer ontzegde middelen, presenteren historici Emmanuel Gerard, Widukind De Ridder en Françoise Muller binnenkort hun werk Wie heeft Lahaut vermoord? Pagina na pagina maakt het onderzoeksrapport duidelijk dat de moord op Lahaut allesbehalve een impulsieve daad is geweest. Conclusie van de auteurs, aan het eind: ‘Niet de koningskwestie, maar de Koude Oorlog is het kader waarin de moord op Lahaut moet geplaatst worden.’
Te koop
Voor het huis in de tot rue Lahaut omgedoopte straat hangt een al een poos niet meer opgeblonken gedenkbord. ‘Ter ere van Julien Lahaut, vermoord op 18 augustus door vijanden van het volk.’ Het bord is half overplakt met een plastic bord van immokantoor Liboy-Lejeune. Te koop. Hier, aan de overkant van de straat, heeft de mythische Vanguard gestaan. De auto waarmee François Goossens deelnam aan autoraces in Francorchamps, en waarmee hij volgens oudere dorpelingen in Essenbeek “zeker twee of drie mensen heeft doodgereden”.
Op de dag van de aanslag was de Vanguard voorzien van een in Antwerpen gestolen nummerplaat. Slachtoffer Julien Lahaut stelde in 1950 politiek nochtans weinig of niks meer voor. Toen hij na de oorlog uit het concentratiekamp terugkeerde, had een nieuwe generatie de leiding over de KPB overgenomen. Ze waren toegetreden tot de eerste naoorlogse regering en voor de oude Lahaut was geen functie van betekenis meer weggelegd. Hij werd voorzitter, een in communistische partijen doorgaans onbestaande titel.
Maar hoe protocollair zijn positie ook was, voor de buitenwereld is hij de langst meegaande communistische politicus van het land. De volksmenner uit Seraing was eind jaren 40 met zijn stem als een klok vooropgegaan in de campagne tegen de terugkeer van koning Leopold III. Vier betogers werden door de rijkswacht doodgeschoten in Grâce-Berleur, en het land flirtte net zo lang met de burgeroorlog tot koning Leopold III de troon afstond aan zijn zoon, Boudewijn.
Op zijn graf op het gemeentelijke kerkhof in Seraing staat een uit steen gehouwen versie van de politicus, armen gehesen. Ook hier weer, de tekst: ‘Vermoord door vijanden van het volk.’ Je kunt je niet voorstellen dat dit op 22 augustus 1950 het eindpunt moet zijn geweest van een stoet van 150.000 mensen. Tien keer zoveel als voor Luc De Vos.
Een synarchie
In het Kadoc in Leuven werkten de drie historici zich de voorbije jaren door de persoonlijke archieven van gewezen minister van Binnenlandse Zaken Albert De Vleeschauwer (1897-1971). Hun aandacht voor de vroegere Leuvense christen-democratische politicus werd gewekt door een bizarre gebeurtenis, daags voor de begrafenis van Lahaut. Nadat hij in zijn agenda melding had gemaakt van “bedreigingen tegen mij”, reisde hij op maandag 21 augustus met zijn zoon naar Bouillon, waar hij zich naar de Franse grenspost laat escorteren door een jeep, bestuurd door André Moyen. Weer die Moyen.
In hun boek tonen de historici aan hoe De Vleeschauwer, minister van Binnenlandse Zaken tijdens de koningskwestie, eind 1949 Moyen heeft leren kennen. En waarderen, blijkbaar. Hij moest waar mogelijk informatie inzamelen over de vijand die de plaats van de Duitsers had ingenomen: De Rus. Moyen had met zijn Netwerk al sinds 1945 een kantoortje in de Komediantenstraat in Brussel en werd in het geheim gefinancierd door de Belgische topindustriëlen Herman Robiliart (Union Minière) en Marcel De Roover (Brufina). Hij stuurde geregeld inlichtingenrapporten naar de industriëlen en vanaf eind 1949 ook naar De Vleeschauwer. Hij zou dat blijven doen tot in 1961. Hij dropte zijn rapporten, door de jaren heen 1.787 in totaal, in een postbus in Brussel, die hij onder een valse naam had gehuurd.
Een van deze rapporten, getiteld ‘Activité du Réseau pendant le mois d’août 1950’ is op 31 augustus 1950 erg expliciet: ‘De executie van Lahaut heeft de lamlendigheid van de overheid aangetoond. Het gaat ontegensprekelijk om een misdaad en het valt te betreuren dat het zover moest komen, maar zij die gehandeld hebben zijn van mening dat het tijd is om onze gezagsdragers wakker te schudden (…).’
‘We brengen zonder commentaar verslag uit van de ideeën die leven binnen het milieu dat wij verantwoordelijk achten voor de executie van Lahaut: het gaat in elk geval om een apolitieke en zelfs antipolitieke groep, patriottisch en onbaatzuchtig, die aanvankelijk gedacht had om pas ten tonele te verschijnen op het ogenblik van een bezetting door de Sovjets. Het is een soort synarchie die haar pionnen heeft in de meest gesloten kringen en, in het geval van Lahaut, tot bij de onderzoekers.’
Moyen kende dus de daders en hun motieven. Hij legt in zijn rapport uit dat de ‘synarchie’ tentakels heeft tot bij de speurders in Luik zelf, en dat de daders er dus gerust op zijn dat justitie hen nooit zal (willen) vinden. De historici gaan niet zo ver te besluiten dat De Vleeschauwer of de industriëlen opdracht hebben gegeven voor de moord, maar het zit er in hun ogen niet ver naast: “Het lijkt onwaarschijnlijk dat ooit een geschreven document zal worden gevonden, dat met zoveel woorden een bevel of opdracht bevat.”
Maar is de vraag naar de opdrachtgevers nog relevant, wanneer we de draagwijdte van het Netwerk in ogenschouw nemen en de bescherming die het van hogerhand genoot? “De grote maatschappijen hebben hun financiering niet stopgezet na de aanslag van 18 augustus en niemand heeft Moyen bij de justitie verklikt. Herman Robiliart, de sterke man van de Union Minière, heeft het fameuze maandrapport van augustus 1950 ontvangen en er wijselijk de passage over de ‘executie van Lahaut’ afgescheurd. Een ernstige vorm van schuldige nalatigheid was er vooral bij een man als De Vleeschauwer, die tot enkele weken voor de ontvangst van dat rapport minister van Binnenlandse Zaken was.”
Al gepland sinds 1948
Brengt de nieuwe studie ons opdrachtgevers, dan ook een motief. De moord op Lahaut was een geplande oorlogsdaad in volle Koude Oorlog, die al was gepland in mei 1948. Het bewijs is gevonden in de archieven van het Antwerpse gerecht. Daar stootten de historici op de vergeelde processen-verbaal van commissaris Alfred Van der Linden, hoofd van de afdeling moordzaken van de gerechtelijke politie daar.
Van der Linden is begin 1961 de ondervrager van uurwerkmaker Walter Daems. Hij wordt verdacht van een roofmoord bij zijn eigen schoonouders en stelt Van der Linden een deal voor: “Hij hengelt naar voorwaardelijke vrijlating. Hij beweert dat hij Justitie volledig kan inlichten over de moord op Lahaut.”
Daems heeft het over een organisatie genaamd Belgisch Anticommunistisch Blok (BACB) waar hij zelf even bij betrokken is geweest. Het BACB heeft zich in 1947 al eens doen opmerken met het verspreiden van pamfletten op Het Zuid in Antwerpen: ‘Wij eisen de onmiddellijke aanhouding van alle communistische leiders, verraders bij uitstek, die niets beters of niets minder verdienen dan de doodstraf met den kogel met als bijkomende bepaling: in den rug!’
De organisatie is toen vervolgd en bij een lid, ene Louis Kerckhof, is later beslag gelegd op een brief van 21 mei 1948 met daarbij gehecht twee vodjes papier. Aantekeningen lijken het, van tijdens een vergadering. Als commissaris Van der Linden ze in 1961 uit de archieven opdiept, kan hij weinig anders hebben ervaren dan een opstoot van adrenaline: ‘Lahaut – Seraing – aanslag – niet akkoord – één dezer dagen – geen moorden. Auto-plaat zou medegedeeld worden.’
De vergadering van het BACB, zo weet Van der Linden nog uit te vissen, heeft plaatsgevonden in de melkerij Stassano in Antwerpen. De directeur daar, Raphaël Van Os, was een van de stichters van het BACB. De historici gaan er nu van uit dat de aanslag in 1948 op de valreep is afgeblazen, precies omdat er met labiele figuren als Daems en Kerckhof een te groot risico was op loslippigheid.
Verkeerd geklasseerd
Commissaris Van der Linden is dicht bij de waarheid gekomen. Heel dicht. Hij zat ook Moyen op de hielen en in een van zijn processen-verbaal lezen we: “Moyen zou regelmatige maandelijkse geheime verslagen toegericht hebben aan zijn opdrachtgevers, getiteld: ‘Activité du Réseau pendant le mois de…’, alleszins zou het de moeite lonen in het bezit te komen van een verslag van einde augustus 1950, nà de moord op Lahaut.”
Van der Linden heeft de rapporten nooit te zien gekregen. En politiediensten zamelden ook toen al los van elkaar informatie in, maar wisselden zelden iets uit. De historici kregen nu toegang tot de archieven van de Belgische Staatsveiligheid en stootten daar op een map op naam van Raphaël Van Os, aangelegd op 12 november 1949: ‘Inlichtingen betreffende het BACB (Belgisch Anticommunistisch Blok).’
De organisatie, zo staat er, is opgericht door Van Os en zijn broer en – alweer hij – André Moyen. Het rapport gaat verder: “Met zekerheid kan eveneens worden gemeld dat volgende personen daadwerkelijk optreden in het kader van het BACB: 1. Goossens, Frans, assureerder, wonende te Halle.”
De these van de impulsieve daad kan voorgoed de vuilbak in. De naam van Goossens is tijdens het officiële moordonderzoek maar één keer gevallen. Nadat hij kennelijk op café had zitten opscheppen dat hij een van de daders was en een agent van de Staatsveiligheid daar lucht van had gekregen. In een normale wereld had de Staatsveiligheid zelf direct het verband moeten leggen met het eigen BACB-rapport. Maar dit is en blijft België, zo leert ons het nieuwe onderzoek: “Van het oorspronkelijke rapport werden acht kopies gemaakt, waarvan één bestemd voor het dossier van Goossens, maar dat afschrift werd verkeerd geklasseerd.”
Jammer toch.
Bron » De Morgen | Douglas De Coninck