De samenwerking tussen de burgerlijke en de militaire inlichtingendienst verloopt nog steeds niet optimaal. Beide diensten lopen elkaar voor de voeten en bespieden bijvoorbeeld allebei de antiglobalistische beweging en de moslimextremisten. Ze evalueren ook op een verschillende manier het gevaar dat van die groepen uitgaat. Dat is een van de besluiten van het jaarverslag over 2002 van het Vast Comité van Toezicht op de Inlichtingendiensten, in de wandeling het Comité I.
In opdracht van het parlement controleert het Comité I de werking van de inlichtingendiensten. Jaarlijks brengt het daarover verslag uit aan de parlementaire begeleidingscommissie. Opvallend in het jongste jaarrapport is de scherpe kritiek van het Comité I op het gebrek aan samenwerking tussen de staatsveiligheid en haar militaire tegenhanger, de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid (Adiv). Met name op relatief nieuwe terreinen is er volgens het Comité I van samenwerking nauwelijks sprake en lijken beide diensten eerder met elkaar te concurreren.
Eind vorig jaar, na de rellen die in Borgerhout uitbraken als reactie op de moord op een Marokkaanse jongen, begon het Comité I op verzoek van senaatsvoorzitter Armand De Decker (MR) een toezichtsonderzoek naar de manier waarop de inlichtingendiensten de activiteiten van de Arabisch-Europese Liga (AEL) van Abou Jahjah volgen. Hoewel de chefs van beide diensten zeggen dat ze wel degelijk met elkaar samenwerken, vraagt het Comité I zich toch af hoe die samenwerking dan wel verloopt en op welke manier ze wordt gecoördineerd. Het Comité stelde immers vast dat “de perceptie van de bedreiging door de Adiv niet altijd samenvalt met die van de staatsveiligheid”.
Volgens het jaarverslag bekijkt de staatsveiligheid de organisatie van Jahjah “in al haar aspecten, zoals contacten met extreem-links, Arabisch-nationalisme en contacten met andere organisaties”, terwijl de Adiv “zich ertoe beperkt de AEL alleen aan Hezbollah te verbinden, wat momenteel overigens door de feiten wordt tegengesproken”. De militaire veiligheid heeft geen bewijzen gevonden van ideologische of organisatorische banden tussen de AEL en islamitische stromingen, maar “sluit niet uit dat er een zekere verwantschap bestaat met de sjiitische beweging in Libanon”.
De staatsveiligheid, zo stelt het jaarrapport, “vraagt zich af welke de bevoegdheid is van de Adiv in een materie die geen enkel militair aanknopingspunt heeft. Ze heeft de Adiv hieromtrent vruchteloos ondervraagd, onder meer naar aanleiding van verschillende vergaderingen die op initiatief van de staatsveiligheid werden georganiseerd met de militaire zusterdienst. Het versterkt de staatsveiligheid in haar bekommernis dat er soms gelijklopend dubbel werk wordt gedaan dat evenwel ernstige negatieve gevolgen kan hebben.”
Ook over de impact van extremistische en terroristische moslims zitten beide inlichtingendiensten niet op dezelfde lijn. Zo heeft de staatsveiligheid nog geen gevallen vastgesteld waarbij jonge moslims in Belgische moskeeën voor de Jihad worden gerekruteerd, terwijl de Adiv over elementen beschikt die bewijzen dat dat wél het geval is. De staatsveiligheid heeft overigens de minister van Justitie wel tijdig verwittigd over hoe “radicale islamitische elementen hun strategie van infiltratie en machtsgrepen voortzetten binnen de representatieve organen van de moslimcultus, ook om de hand te kunnen leggen op de subsidies die aan die godsdienst worden toegekend”.
Het Comité I stelt bijgevolg vast dat het protocolakkoord tussen beide inlichtingendiensten, meer bepaald op het terrein van het extremistische islamisme, niet wordt toegepast. “Bovendien heeft het Comité meermaals vastgesteld dat de staatsveiligheid van mening was dat de algemene opvolging van de bedreiging verbonden met het extremistisch islamisme niet onder de bevoegdheid van de Adiv viel”. Blijkbaar zijn de militairen speurneuzen zich hiervan bewust, want ze lieten verstaan dat ze “niet onder de duiven van de staatsveiligheid willen schieten”.
Bron » De Morgen