De affaire-Dutroux is van bij de start een commerciële hoogvlieger geweest voor de media. Het aantal krantenpagina’s, tv-reportages of radio-interviews die aan de zaak gewijd zijn, is niet te tellen. In zeveneneenhalf jaar Dutroux-verslaggeving overheerst het gevoel dat de media zich in de zaak-Dutroux veel meer mochten veroorloven dan in enige andere zaak. Een minpunt is dat de media er door de interne naijver in slaagden hun eigen geloofwaardigheid op het spel te zetten.
De voorbije dagen werden de gruweldaden van de bende-Dutroux paginabreed uitgesmeerd in ’s lands kranten en tijdschriften. De lezer bleef van geen enkel detail, geen enkel feit of geen enkele insinuatie over de verdwenen en vermoorde kinderen verstoken.
De maatschappelijke relevantie van het dossier werd als verkoopargument gebruikt, maar nog meer dan dat werd in de hoofdkwartieren van de mediagroepen nostalgisch gedacht aan die zomer van 1996. De zomer waarin ‘de affaire’ losbarstte en de verkoop in de zogenaamde komkommertijd alle records klopte.
De voorbije weken stond ook de televisie haar mannetje. De televisiemakers kozen voor vernieuwende invalshoeken: een door de ouders van de slachtoffers goedgekeurde nagespeelde affaire-Dutroux op VTM, interviews met de verdachten Michel Lelièvre en Michel Nihoul en de lectuur van een brief van Marc Dutroux bij de VRT.
Iedereen weet intussen dat alle artikels, tv-reportages en radio-uitzendingen van de laatste weken gebaseerd zijn op de drie dvd’s waarop het gerecht van Neufchâteau het hele dossier brandde. Journalisten verbergen dat zelfs niet en duiden iedere markante passage met een verwijzing naar het desbetreffende proces-verbaal. De media publiceren foto’s uit het dossier: jeugdfoto’s van Dutroux of foto’s van de kelder waarin de ontvoerde meisjes een tijd verbleven.
Gevangenis
Uit al deze voorbeelden blijkt dat de media voor de affaire-Dutroux verschillende taboes hebben mogen doorbreken. Daardoor hebben ze de grenzen van gerechtelijke verslaggeving kunnen verleggen. In een recent verleden kregen de journalisten nog de speurders over de vloer als zij artikels baseerden op stukken uit het gerechtelijk vooronderzoek.
José Masschelin, een journalist van Het Laatste Nieuws, werd op 15 maart 2002 aangehouden omdat hij een artikel had geschreven dat steunde op informatie uit een gerechtelijk dossier. Hij verbleef vier dagen in voorlopige hechtenis. Yves Barbieux van Het Nieuwsblad werd op 18 november 2003 vrijgesproken van heling. Hij had robotfoto’s van het dossier van de Bende van Nijvel in zijn krant gepubliceerd.
De federale minister van Justitie, Marc Verwilghen (VLD), eiste en verkreeg een gerechtelijk onderzoek naar een RTBF-journalist die er op 15 november 2002 in slaagde de van terrorisme verdachte Nizar Trabelsi te interviewen. Trabelsi wordt ervan verdacht banden te hebben met Al Qaeda. Hij kon ongestoord vanuit zijn cel telefonisch met de journalist praten. Amper anderhalf jaar later hernieuwde de RTBF zijn stunt. Ditmaal met Michel Lelièvre, verdachte in de zaak-Dutroux. Maar niemand reageerde.
Openheid
Bij de verslaggeving over de zaak-Dutroux tellen de regels die voor alle andere gerechtelijke dossiers gelden, blijkbaar niet meer.
De massale en grensverleggende berichtgeving over de affaire-Dutroux is niet nieuw. Van bij de start van het dossier werd elk detail breed in de media uitgesmeerd. Door het publiek een zo gedetailleerd mogelijk zicht op de stand van zaken van het onderzoek te geven, probeerden magistraten, speurders en zelfs politici het geschokte vertrouwen van de burgers te herwinnen. De advocaten pakten de grote communicatiemogelijkheden rond dit dossier met beide handen aan om de schuld van hun cliënt te minimaliseren.
De magistratuur stond aanvankelijk sceptisch tegenover deze aanpak. De Luikse procureur-generaal Anne Thilly zei op 2 december 1997 in de commissie-Dutroux dat het gedaan moest zijn met de lekken. ‘Bij elk lek begin ik een gerechtelijk onderzoek’, zei Thily.
De voorbije weken roerde zij zich niet toen bleek dat de dvd’s in handen van zowat alle Belgische en buitenlandse journalisten waren terechtgekomen. Toen zij over die dijkbreuk geïnterpelleerd werd, zei ze aan deze krant: ‘Ik hoef geen onderzoek te starten, want het dossier is niet aan de media bezorgd in het gerechtelijk gebied waarvoor ik bevoegd ben.’
De schijnbare openheid die in het dossier-Dutroux aan de dag wordt gelegd, hebben de media niet kunnen gebruiken om de geloofwaardigheid van het gerecht op te vijzelen. Politici en magistraten hopen dat een sereen assisenproces heilzaam kan werken voor het vertrouwen van de publieke opinie in het gerecht.
Hetzelfde geldt voor de media. De media slaagden er de voorbije jaren in hun eigen geloofwaardigheid op het spel te zetten. Aanleiding waren de confrontaties tussen journalisten over het dossier-Dutroux, meer bepaald over het hoofdstuk van de X-dossiers.
De discussie draaide rond de getuigenis van Regina Louf, alias X1. Zij was een van de vele getuigen die reageerden na de oproep voor getuigenissen van het gerecht van Neufchâteau. Zij herkende in Michel Nihoul een van de leden van een gigantisch kinderpedofilienetwerk dat kinderen aan de lopende band misbruikte, folterde en doodde. De vrouw werd talloze keren ondervraagd.
Andere mensen die getuigden over het bestaan van netwerken van kindermisbruik, kregen de namen X2, X3, X4…
De rijkswachters van de cel-Neufchâteau ondervroegen maandenlang de getuigen. Op basis van de verklaringen werden verschillende moorddossiers opnieuw geopend en onderzocht.
Eind 1996 rezen de eerste twijfels over het waarheidsgehalte van de getuigenissen. Na een tweede lezing van het dossier besloten de onderzoeksrechters die met de heropening van de oude dossiers belast waren, de onderzoeken opnieuw te sluiten. Zeer tot tegenzin van de speurders en magistraten die nog wel in een goede afloop van de X-dossiers geloofden.
Perslekken
De X-dossiers lekten uit naar de pers en naar de leden van de parlementaire onderzoekscommissie. Tot dat ogenblik hadden de media vooral een rol als waakhond gespeeld. Toen vielen ze uit die rol en vanaf dan bekampten de zogenaamde believers, diegenen die geloven in het netwerk van kinderverkrachters, en de disbelievers, diegenen die de netwerktheorie verwerpen, elkaar.
Beide groepen beriepen zich op het gerechtelijk dossier om hun beweringen te staven. Wat begon als een goede journalistieke oefening, verwaterde al vrij snel in een oorlog tussen media, waarbij steeds meer journalistieke grenzen verlegd werden.
De oeverloze discussies hebben ervoor gezorgd dat de X-getuigenissen wellicht meer mediabelangstelling kregen dan ze verdienden. Een en ander verklaart waarom men nu al in binnen- en buitenland geen krant kan openslaan, geen tv of radio kan opzetten, zonder dat de naam Dutroux valt.
Voor het Belgische gerecht zijn de X-verklaringen intussen een afgedane zaak, maar de media blijven de twijfel in ere houden. De publieke opinie heeft ondertussen nog steeds de indruk dat er diametraal tegenover elkaar staande dossiers zijn.
Gevaar
De media stellen dat zij door hun massale berichtgeving willen bijdragen tot een sereen proces. Een betrachting die ook de magistratuur, de burgerlijke partijen, de verdachten en de politici nastreven.
Dat blijkt uit de vele oproepen tot het bewaren van de journalistieke terughoudendheid tijdens het proces, onder meer van professoren mediarecht en communicatiewetenschappen, maar ook van de federale minister van Justitie, Laurette Onkelinx (PS), de Hoge Raad voor de Justitie, de Orde van Vlaamse Balies en de Vlaamse Vereniging voor Beroepsjournalisten.
De media hebben een sereen proces nodig om hun geschonden geloofwaardigheid terug te vinden. Of zij daartoe in staat zijn, moet de volgende weken blijken.
Toen de VRT-televisie in een voorbeschouwend programma een brief van Marc Dutroux had voorgelezen, dreigde een nieuwe tegenstelling tussen de media tot een schimppartij te ontaarden. Ditmaal slaagden de media erin zichzelf tot de orde te roepen. Ook de voorlopige invrijheidstelling van Michel Nihoul lijkt geen voer voor een nieuwe polemiek.
Omdat de publieke opinie geen boodschap heeft aan een nieuwe strijd tussen journalisten en omdat de persvrijheid gekoesterd moet worden. Als de media geen respect meer voor elkaar opbrengen, dreigen ze de persvrijheid in het gedrang te brengen of zelf het respect van het publiek te verliezen.
Met die uitspraak voor ogen sturen alle hoofdredacteurs vanaf maandag hun troepen naar het slagveld van Aarlen waar het assisenproces-Dutroux wordt uitgevochten.
Bron » De Tijd | Stephan Verheyden