Met de ondertekening van een nieuw samenwerkingsprotocol hebben de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst officieel de vredespijp gerookt en behoort het oorlogje inzake terrorismebestrijding dat tussen beide diensten werd gevoerd tot het verleden. Voortaan zullen de twee geheime diensten systematisch informatie uitwisselen en kunnen ze ook gezamenlijk operaties uitvoeren. Het akkoord kwam tot stand onder impuls van het Comité I, het parlementaire orgaan dat de inlichtingendiensten controleert, en werd politiek grotendeels gepatroneerd door de PS.
Koen Dassen, de administrateur-generaal van de staatsveiligheid, en admiraal Michel Hellemans, de chef van de militaire inlichtingendienst, tekenden het akkoord vorige vrijdag onder het goedkeurend oog van de bevoegde ministers van Justitie en Defensie, vice-premier Laurette Onkelinx (PS) en André Flahaut (PS).
Dankzij het akkoord, dat een inmiddels achterhaald protocol uit 1997 vervangt, kan de staatsveiligheid, die enkel bevoegd is voor het Belgische grondgebied, een beroep doen op het buitenlandse netwerk van de militaire inlichtingendienst, die bijvoorbeeld over militaire attachés in onze ambassades in het buitenland beschikt.
Het akkoord maakt het mogelijk om gezamenlijke operaties uit te voeren en regelt het uitwisselen van relevante informatie. “Het protocol creëert een permanent overlegplatform inzake terrorisme en radicaal islamisme en verzekert de permanente uitwisseling van gegevens tussen beide diensten”, verklaarde minister Onkelinx in de Senaat.
Precies op dat laatste punt liep het de laatste jaren vaak mis. Sinds de aanslagen van 11 september 2001 was er zelfs sprake van een regelrechte oorlog tussen de Belgische inlichtingendiensten. Senator Hugo Vandenberghe (CD&V) onthulde in mei jl. in De Morgen de oorzaak van de problemen: “De staatsveiligheid zit inzake politieke analyse van de terreurdreiging op de Franse lijn, terwijl de militaire inlichtingendienst een Amerikaanse koers volgt”, stelde de senator.
Als gevolg daarvan was er “een diep wantrouwen” tussen beide diensten ontstaan, waardoor er geen of onvoldoende informatie doorstroomde en er van een coherente aanpak van het antiterrorismebeleid geen sprake meer was. Begin dit jaar, kort na de terreuraanslagen van 11 maart in Madrid, had de chef van de staatsveiligheid het idee gelanceerd dat zijn dienst ook buiten onze landsgrenzen actief zou moeten kunnen zijn. En dit terwijl spionage in het buitenland van oudsher het exclusieve terrein is van de militaire geheime dienst. De militairen interpreteerden het voorstel van Dassen als een “vijandig overnamebod” en een regelrechte oorlogsverklaring.
De voorzitter van het Comité I, magistraat Jean-Pierre Delepièrre (PS), kaartte de problemen aan bij zijn partijgenoten in de federale regering, met name Onkelinx en Flahaut, en wist zich verzekerd van de steun van Anne-Marie Lizin (PS), de nieuwe voorzitster van de senaat, als dusdanig ook voorzitster van de parlementaire begeleidingscommissie van het Comité I en sinds jaar en dag goed vertrouwd met het werk van de inlichtingendiensten.
Naast het nieuwe samenwerkingsprotocol resulteerden die inspanningen ook in de recente regeringsbeslissing om de Antiterroristische Gemengde Groep (AGG) om te vormen tot een superinlichtingendienst voor terrorisme en extremisme, onder de nieuwe benaming Algemene Inlichtingendienst Veiligheidsdreigingen (AIV), die hiërarchisch boven de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst staat en alle informatie over personen en groepen die de veiligheid van ons land bedreigen moet verzamelen.
Zelfs als de twee klassieke geheime diensten geen gevoelige gegevens aan elkaar willen geven, zo luidt de redenering, dan zullen ze die gegevens in elk geval wel moeten afstaan aan de overkoepelende AIV. Het nieuwe zenuwcentrum, dat zestig medewerkers zal tellen en zal worden geleid door een magistraat van het federaal parket, wordt meteen ook het internationale aanspreekpunt voor terrorisme en extremisme. Via de AIV kunnen de Belgische inlichtingendiensten dan informatie uitwisselen met hun buitenlandse collega’s.
Bron » De Morgen