Binnen de Cel vermiste personen houden vijf personeelsleden zich voltijds bezig met de identificatie van niet-geïdentificeerde lichamen, lichaamsdelen en mensen die lijden aan amnesie. Vermits deze vijf samen een bureau delen met de andere 13 leden van de Cel vermiste personen, kunnen ze snel linken leggen tussen onrustwekkende verdwijningen en stoffelijke overschotten.
“Ons uitgangspunt is dat elk niet-geïdentificeerd lichaam de facto een vermiste persoon is”, vertelt commissaris Guido Van Rillaer. “Om die reden behoort dit fenomeen ook tot de Cel vermiste personen. Van 1975 tot vandaag zitten er in onze databank met niet-geïdentificeerde lichamen – op het Belgisch grondgebied – maar liefst 136 openstaande dossiers, waarvan 113 mannen en 23 vrouwen. Maar niet iedereen wordt als vermist opgegeven …”
Multidisciplinaire aanpak
“Een naam geven aan een onbekende doe je niet in je eentje”, gaat inspecteur Laurent Libeert verder. “Zodra de initiële vaststellers met een lichaam geconfronteerd worden waaraan zij niet meteen een identiteit kunnen koppelen, zijn een buurtonderzoek en een getuigenverhoor van cruciaal belang om zoveel mogelijk elementen te verzamelen voor het dossier. Het labo zal zich over het lichaam ontfermen (vingerafdrukken en stalen nemen, fotoreportage maken enz.) en afhankelijk van het arrondissement zal een wetsdokter ter plaatse komen. Hij zal de doodsoorzaak bepalen en het lichaam zeer nauwkeurig onderzoeken op specifieke details. Soms vindt ook een inwendige lijkschouwing plaats.
Alle gegevens worden in een post mortemformulier opgenomen door de leden van het Disaster Victim Identification(DVI)-team.” Gewapend met alle verzamelde informatie en in overleg met de onderzoeksrechter gaat de Cel vermiste personen aan de slag door eerst te kijken of het lichaam overeenkomt met een dossier ‘onrustwekkende verdwijning’. “We leggen alle objectieve elementen naast mekaar – bijvoorbeeld leeftijd, plaats van ontdekking en geslacht – en doen, afhankelijk van het type element, een beroep op specifieke diensten om ons bij te staan met hun kennis en expertise. Wanneer er na al deze inspanningen nog altijd geen naam bij het lichaam staat, kan een verspreiding in de media de oplossing bieden.”
DNA-databank
“Als er een naam boven water komt, moet de identificatie van het lichaam 100 % bevestigd worden. Daartoe wordt een ante mortemdossier opgesteld”, zegt commissaris Van Rillaer. “De huisdokter, de tandarts, de familie, … kunnen hierbij helpen. Een andere oplossing is een identificatie via DNA. Nog dit jaar gaat de DNA-databank ‘Vermiste personen’ van start. Deze zal onder toezicht staan van de nationale DNA-cel bij het Federaal Parket en beheerd worden door het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC).
Het DNA-profiel van elk niet-geïdentificeerd lichaam(sdeel) en onrustwekkend vermiste persoon of diens verwante wordt hierin opgeslagen. Van langdurig openstaande dossiers zullen systematisch DNA-profielen worden opgeslagen, die automatisch onderling worden vergeleken. Hierdoor zullen er verbanden worden gelegd tussen dossiers, waarvoor er momenteel geen aanwijzingen zijn door politioneel onderzoek.”
Als de identiteit van het slachtoffer na een zekere tijd nog altijd onbekend is, zal het lichaam worden begraven als onbekende. Dit gebeurt in principe op het kerkhof van de gemeente waar het lichaam is aangetroffen. “Wij houden het dossier zorgvuldig bij, in de hoop dat er later bijkomende elementen tot een identificatie kunnen leiden.”
‘Cold cases’
Sinds kort halen de vijf de zogenaamde ‘cold cases’ weer van onder het stof, oude niet opgeloste zaken. “Dossiers worden herbekeken met kennis van de actuele politionele en wetenschappelijke mogelijkheden”, weet inspecteur Libeert. “Het is zo dat bepaalde technieken nog niet bestonden of nog niet werden toegepast op het moment van het aantreffen van het lichaam.” Zo komen zij alsnog tot concrete resultaten.
“In de mate van het mogelijke gaan we mee op het terrein”, besluit commissaris Van Rillaer. “Direct contact met de onderzoekers biedt een absolute meerwaarde. Je weet wie erbij was en wie je dus moet bellen achteraf. Daarom zouden we alle collega’s op het terrein willen vragen om niet te twijfelen en ons te contacteren. Hoe sneller wij erbij zijn, hoe vlotter een identificatie verloopt.”
Bron » Federale Politie