Hoe gezichtsherkenning door politie sluipend dichterbij komt

Er is een automatische uitwisseling van meer politiedata tussen EU-lidstaten in de maak. Ook personenfoto’s vallen daaronder. Dat zet de deur open naar gezichtsherkenning. ‘Maar hoe springt een land als Hongarije daarmee om?’

Stel: de politie in pakweg Tsjechië houdt een verdachte man ­tegen, maar kan hem niet identificeren. Dan zullen agenten een foto van hem kunnen ­inladen op een Europees systeem en toetsen aan foto’s die de 26 andere lidstaten in hun databanken hebben zitten. Bij een match, bijvoorbeeld met een foto die de Portugese politie in haar ­databank heeft, krijgen de agenten in Tsjechië een ­bericht. Binnen de 24 uur moet Portugal de beschikbare gegevens overmaken.

Dat is het idee achter een voorstel voor verordening dat de ­Europese Commissie heeft ­opgesteld. Het is een stevige ­uitbreiding van gegevensuitwisseling zoals die nu al meer dan tien jaar gebeurt. Politiediensten kunnen nu al vinger­afdrukken, ­DNA-stalen en voertuiggegevens met elkaar ­vergelijken. Het ­startschot daarvoor was het Verdrag van Prüm uit 2005, waarvan ­België een van de ­zeven ondertekenaars was. Europa wil dat die ­samenwerking tussen politiediensten, onder leiding van Europol, gemoderniseerd en veel ­intenser wordt. Die verordening krijgt de bijnaam ‘Prüm II’.

Problematisch systeem

De beweegredenen voor die uitbreiding zijn logisch. Criminelen kunnen zich vrij over de Europese binnengrenzen bewegen. Drugssmokkel, mensenhandel, terro­risme: alle zware criminaliteit strekt zich uit over verschillende landen. Volgens Europol is bijna 70 procent van de criminele netwerken actief in meer dan drie EU-lidstaten. Maar de nationale politie-eenheden kunnen niet zomaar in een ander land aan de slag gaan of inzage krijgen in hun data. Via ­verzoeken om rechtshulp kunnen ze data bij elkaar opvragen, maar die zijn erg tijdrovend. Door gegevens uit ­nationale databanken met elkaar te kruisen, moet dat sneller gaan.

De lidstaten moeten dus ook ­gezichtsopnames ter ­beschikking stellen. De mogelijkheid om een beeld van een onbekend persoon te vergelijken met dat van gekende individuen om zo iemand te identificeren, impliceert dat een ­systeem voor gezichtsherkenning uitgebouwd wordt.

‘Dit is een gigantische verandering’, stelt Frank Schuermans, ­lid-raadsheer van het Belgische Controleorgaan op Politionele ­Informatie (COC). ‘Zo’n systeem voor gezichstherkenning is problematisch, want daar is er momenteel geen wetgeving rond. De technologie bestaat wel, maar het ­gebruik ervan is noch in België, noch in Europa toegelaten. Er wordt gewerkt aan een richtlijn rond artificiële intelligentie, deze veranderingen hangen daarmee samen.’

Behalve de stap naar gezichts­herkenning maakt het COC zich ook zorgen over de kwaliteit van de gegevens in de gekoppelde databanken. ‘Natuurlijk is het basisidee goed. Wie kan er tegen de uitwisseling van dit soort info zijn? Maar de doeltreffendheid hangt af van de kwaliteit, betrouwbaarheid en integriteit van die gegevens. In de Belgische Algemene Nationale Gegevensbank staan al veel data die er eigenlijk niet meer in horen (DS 19 april). Die problemen rond nationale gegevenswerking zouden eigenlijk vermenigvuldigd worden met een factor 27. De vraag is ook welke databanken de landen aan dit systeem zullen koppelen. In Frankrijk zijn er verschillende per politieniveau of -dienst. En hoe zullen landen omgaan met dat hele systeem? Wat moeten we bijvoorbeeld verwachten van een land als Hongarije, dat het niet zo nauw neemt met de regels rond de rechtsstaat?’

‘Een Europese FBI’

Ook bij de controle op het gebruik stelt Schuermans zich vragen. ‘De rol van Europol wordt nogmaals versterkt, dat wordt in feite een soort Europese FBI. Maar het openbaar ministerie dat toezicht moet houden, in dit geval Eurojust of het nieuwe Europees Openbaar Ministerie, volgt niet. Zelfs met het best mogelijke systeem riskeer je problemen. Daarom moeten er waarborgen en toezicht worden ­ingebouwd én die moeten ook middelen krijgen, en daarover lees ik nu amper iets. In een rechtsstaat zijn er nu eenmaal beperkingen. Je kunt niet alles verzamelen omdat het ooit eens nuttig kan zijn.’

Het voorstel zit nu in de fase waarin het Europees Parlement en de lidstaten hun zeg erover ­kunnen doen. België verwacht meer duidelijkheid over de vraag hoe zwaar een misdrijf moet zijn wanneer zo’n bevraging van de ­andere databanken kan gebeuren. Ook moeten er standaarden ­komen over de kwaliteit van de ­data, zeker die van gezichtsopnames.

Toch zal aan de grond van de zaak, en dus ook van de uitwisseling van gezichtsopnames, waarschijnlijk niet veel veranderen. ‘De Europese parlementaire commissie die dit zal behandelen is heel actief, maar een echte koerswijziging wordt moeilijk’, verwacht ­Rosamunde van Brakel, hoofd­docent surveillancestudies aan de universiteit van Tilburg en de VUB. ‘Er is een hele sterke push rond data en technologieën inzetten, en voor verschillende doeleinden. Europa vindt dat het niet kan achterlopen ten opzichte van China en Amerika. Binnen de politie verwacht men dat die nieuwe middelen de onderinvesteringen van de voorbije jaren kunnen verhelpen. Ze hopen meer te kunnen doen met evenveel of minder geld. Maar de wetgeving en het beleid volgen niet.’

Ook Van Brakel vindt dat er nood is aan een beter toezicht op dit soort techno­logie, ook vanuit sociaal en ethisch perspectief. ‘Het spanningsveld tussen wat technologisch kan en wat de politie mag, neemt alleen maar toe’, zegt Van Brakel. ‘Bij dit voorstel is het nog te weinig duidelijk om welke data het dan specifiek gaat en bij welke misdrijven ze worden ingezet, waardoor er te nonchalant mee kan worden omgesprongen.’

Bron » De Standaard